maandag 26 april 2021

Hybrid schaken

1 april is altijd een dag dat je op je hoede moet zijn. Zelf doe ik aan die flauwekul niet mee maar ik geef toe dat ook ik sommige grappen best geslaagd vind. Dit was zeker het geval voor de aankondiging op 1 april door lichess: lichess otb mode not really. Miljoenen schakers wereldwijd missen al meer dan een jaar het bordschaken dus velen vielen met ogen open in de val ondanks de waarschuwing onderaan het artikel.

Nee ik zal hier niet lachen met wie er allemaal is ingetuind van Belgische schakers. Wat mij in dit verhaal vooral fascineert is hoe lichess zichzelf promoot met dit magistrale literaire hoogstandje. De waarschuwing onderaan zie ik dan ook eerder als een zeer sluwe manier om iets heel serieus te vertellen maar te verhullen in een rookgordijn van humor. De waarschuwing is dan ook compleet overbodig eenmaal je begrijpt dat lichess enkel de negatieve elementen belicht in het bordschaken.

Eigenlijk vertelt lichess ons dat we gek zijn om ooit nog naar het bordschaken te willen terugkeren. Dat betekent opnieuw kijken naar stukken die schots en scheef op een bord zijn neergekwakt (met de al minstens even ergerlijke j'adoubes eraan gekoppeld). Daarnaast zullen we opnieuw na elke zet niet mogen vergeten de klok in te drukken (zonder maar te spreken van technische mankementen er aan) zie mijn 2014 artikel over tijd. Illegale zetten zijn opnieuw de verantwoordelijkheid van de spelers en niet van lichess. Uiteraard verdwijnt ook de vertrouwde en zeer degelijke standaard van schaakstukken en bord want je wordt als speler ook verplicht om met andere modellen te spelen. Tenslotte niemand verlangt toch naar het opzetten en opruimen van een schaakset. In tornooien moet men steeds smeken om vrijwilligers te vinden voor dit uiterst vervelende klusje die lichess voor ons in een fractie van een seconde zonder morren uitvoert.
Zo zou dus schaken online in bordschaak-mode er kunnen uitzien. Trouwens dan hebben we het nog niet gehad over een hele resem andere negatieve aspecten die we eveneens in het bordschaken geregeld tegengekomen. Herinner je de artikels over schaakcomfort zie deel 1 en deel 2 waarin we het hadden over slechte stoelen, te weinig ruimte, slechte verlichting, geen toiletten in de buurt, plakkende/ stinkende borden, versleten stukken waarbij wit en zwart bijna dezelfde kleur hebben, lawaai, onbekende klokken/ notatieformulieren (zie het sadistische examen), vervoer en parkeerproblemen (zie Belgische interclubs apotheose)....

Ach en misschien wel de ergste vijand in bordschaken blijft de schaakspeler zelf. Je hebt er die naast je bord rustig een praatje slaan (al dan niet over de stelling op je bord). Je hebt er die steevast te laat komen (zowel voor hun eigen partijen als bij het nakomen van afspraken met teamgenoten). Echter het ergste vond ik nog altijd die paar keren dat ik mij afvroeg wanneer die schaker voor me of naast me zich laatst nog gewassen heeft. Kortom ik snap best dat sommige schakers aarzelen om nog ooit naar het bordschaken terug te keren. Met online schaken ben je altijd verlost van al die ongemakken.

Desalniettemin ondanks alles ben ik ook aan het uitkijken naar het moment dat we weer kunnen bordschaken. Voor mij was het de belangrijkste reden om vorige week mezelf op de reservelijst te plaatsen om zo snel mogelijk een vaccin tegen covid te krijgen. Het is ook de belangrijkste reden om straks mee te doen met het 7 ronden online klassiek schaaktornooi als ideale voorbereiding op hopelijk een zomertornooi met bordschaken. Online schaken is zeker niet allemaal rozengeur en maneschijn.

Zo zijn er een aantal technische aspecten in online schaken die op zijn minst twijfelachtig zijn in het licht van het Fide-handboek. Vooreerst detecteert lichess zelf 3 keer dezelfde stelling waarna automatisch een remise wordt geclaimd. Dit had als gevolg dat in ons eerste klassiek tornooi van de online Belgische schaakclub plots remise op het bord stond in onderstaande partij zonder dat de spelers aanvankelijk begrepen waarom. Dit staat natuurlijk haaks op de fide-regel dat de spelers zelf  remise moeten claimen.
Een ander technisch afwijking is de muisslip. Voor blitz/ bullet vind ik dit deel van het spel en moet je niet klagen maar een klassieke partij over soms 4 uren of meer daardoor laten beslissen is destructief voor iedereen. Het staat opnieuw haaks op de fide-regel dat een zet niet moeten worden uitgevoerd die duidelijk niet met de intentie van de speler tot stand is gekomen. Trouwens veel spelers weten niet dat je een stuk niet moet bewegen wanneer je die per ongeluk met bijvoorbeeld je mouw hebt aangeraakt bij het uitstrekken van je arm. Omdat lichess take-backs niet altijd toestaat, vonden de spelers in onderstaande partij een alternatieve oplossing. Dit had dan wel als negatief neveneffect dat de klok en notatie niet meer correct waren.
Tenslotte heb ik het al tal van keren vermeld op deze blog maar valsspelen is en blijft de nummer 1 waarom veel clubschakers een grondige afkeer hebben van het online schaken. Zelfs in het recent georganiseerd Paaskampioenschap voor de jeugd van de Belgische online schaakclub moest ik tot grote schaamte 2 spelers uit het tornooi zetten wegens valsspelen. Er stonden elo noch prijzen op het spel dus ik had tevergeefs gehoopt dat het de valsspelers zou ontmoedigen. Ik gaf hen allebei heel lang het voordeel van de twijfel maar na onderstaande partij kon ik niet geloven dat een 1357 fidespeler zonder computerhulp zo goed kon schaken
Echter covid is nog lang niet voorbij. Ik ben bijlange niet zeker of er deze zomer al bordschaak mogelijk zal zijn zoals voor corona. Mondmaskers en allerlei beperkende maatregelen zullen wellicht nog voor lange tijd gelden waardoor het zeker zinvol is om vandaag een soort hybride-vorm van schaken te propaganderen die het beste van beide werelden probeert te combineren. Mark Dechamps heeft hiervoor een heel mooi project ontwikkeld maar dat is voor een volgend artikel.

Brabo

vrijdag 16 april 2021

Marc Segaert 13/4/1940 - 5/4/2021

Op deze blog schrijf ik heel weinig over sterftegevallen in het schaken alhoewel er wel elke week of dag in de schaakwereld (wereldwijd) iemand is die ons verlaat. Ik kijk persoonlijk liever vooruit dan achteruit. Daarnaast ben ik ook een veel te grote optimist om lang te treuren bij droevige gebeurtenissen. Tenslotte delen schakers weinig informatie over zichzelf want de meeste gesprekken blijven oppervlakkig of vaak uitsluitend over het schaken zelf.

Echter toen vorige week het overlijdensbericht van Marc Segaert mij bereikte (jawel het vreselijke coronavirus - ik vrees dat we recent nog schakers verloren hebben op die manier maar omdat schaakclubs gesloten zijn, de berichtgeving stokt) dacht ik onmiddellijk daar moet ik een uitzondering voor maken. Nee Marc ken ik helemaal niet goed want ik vermoed de laatste keer dat ik hem gezien heb, is wellicht een vluchtige begroeting op de Brugse meesters van 2019 maar er zijn wel enkele m.i. interessante details die ik kan/ wil vertellen waarin Marc een rol speelt/ speelde.

Zo was Marc een van de eerste personen die ik ontmoette in mijn allereerste schaakclub: De Roeselaarse Torrewachters. Op zich niets bijzonder moest het niet zijn dat hij de allereerste tegenstander was waarvan ik onze onderlinge partijen digitaliseerde. Ik had zonet mijn allereerste PC (een pentium 90Mhz) aangekocht (deels met vakantiewerk gefinancierd) en in 1996 begon ik wellicht als 1 van de allereerste schakers mijn partijen in een database te bewaren. Vandaag 25 jaar later werk ik nog steeds met dezelfde database en ze bevat al mijn gespeelde klassieke partijen (+900 stuks) grondig geanalyseerd en becommentarieerd. (Wie doet beter? Ik daag de lezers uit! )
Bovendien is er nog een tweede aspect van die historische partijen te vertellen. Die 2 onderlinge partijen met Marc (bovenaan mijn database) zijn de enige officiële partijen die ik ooit bij een tegenstander thuis gespeeld heb. Het is iets uiterst zeldzaam dat officiële partijen niet gespeeld worden in een tornooizaal maar bij iemand thuis want het zijn de enige tot nu toe in 25 jaar competitie spelen.

Ik denk niet dat het tegen de reglementen is maar persoonlijk ben ik geen voorstander om partijen bij iemand thuis af te werken. Marc was wel een heel goede gastheer maar je speelt toch niet meer op neutraal terrein. Daarnaast zit je daar dan ook maar opgesloten want je kan moeilijk een wandeling maken in iemands huis en andere partijen zijn er niet om te volgen. Ik heb vaak schakers thuis opgezocht om losse partijen te spelen of gewoon om te analyseren en bij te praten maar officiële partijen spelen deed ik altijd liever in een echt wedstrijdkader. Ik ben trouwens benieuwd in hoeverre andere schakers over de vloer komen bij elkaar dus naast het clubgebeuren. Ik vermoed dat dit heel beperkt is maar er zijn zeker uitzonderingen.

Toen ik dit verhaal laatst deelde met andere Torrewachters (spelers van de Roeselaarse club) bleek dat Marc wel vaker vroeger (voor hij op pensioen ging) zijn partijen thuis afwerkte en daarmee kom ik aan het laatste en derde aspect dat ik hier wou aanraken. Marc was een wereldbefaamde nefroloog (nierspecialist) waardoor hij de hele wereld rondreisde en dus botste heel vaak zijn planning met de speelkalender van de schaakclub. Ik vermoed dat hij daarom een van de slimste personen was die ik ontmoet heb in en buiten het schaken. Intelligentie en schaken. Ik heb het vorig blogartikel even per toeval aangeraakt maar hoe zit dat nu eigenlijk.

Daar bestaat tot op vandaag zeker geen consensus over maar uit mijn eigen ervaringen stel ik wel vast dat heel veel volwassen schakers een hoog diploma hebben behaald. Ja er is een mix tussen alle lagen en standen maar ik heb wel het gevoel dat er een oververtegenwoordiging is van slimme mensen in het schaken. Trouwens ik hoorde ook een paar jaar geleden op een Belgisch jeugdkampioenschap schaken te Blankenberge dat veel deelnemers eerste waren in hun klas op school. Maakt schaken slim of trekt schaken eerder slimme mensen aan? Om schaken te promoten, hopen we natuurlijk op het eerste maar ik vrees dat het eerder het tweede is. Schaken biedt aan iedereen een uitdaging waarvoor zelfs de slimste mensen geen definitieve oplossing kunnen voor bedenken.

Om af te sluiten geef ik onze 2de onderlinge partij mee (van in totaal 3 die we tegen elkaar gespeeld hebben). Marc speelt zijn favoriete Schots met wit. Hij had zowel met wit als zwart een scherp afgelijnd repertoire. Ik heb de oude analyses laten staan om aan te tonen hoe ik zelfs 25 jaar geleden als speler zonder een elorating al heel intensief met een computer analyseerde en soms echte pareltjes al ontdekte (Stockfish vandaag weerlegt ook een groot aantal varianten). 

Brabo

woensdag 7 april 2021

Precisie deel 2

In het vorig artikel sloot HK5000 af met de stelling dat trainen op precisie niet bestaat maar daar had ik onmiddellijk vragen bij. Dat stemt niet overeen met wat ik lees op het internet over veel befaamde coaches die werken met toptalenten. Zij vertellen ons net het tegenovergestelde. Zij claimen dat het perfect mogelijk is door het intensief oplossen van zeer moeilijke oefeningen om de hersenen te herprogrammeren zodat je geconcentreerder en vooral efficiënter kunt nadenken tijdens een officiële bordpartij dus ongeacht de opgebouwde kennis.

Persoonlijk denk ik dat daar wel iets van aan is. Hoe vaak gebeurt het niet dat ik bij mezelf detecteer dat ik weeral de varianten dubbel en triple-check tijdens een partij. Dat lijkt mij allesbehalve een optimaal tijdsgebruik. Het is moeilijk in te schatten wat er exact zou gebeuren als ik erin zou slagen om elke variant slechts 1 keer te bekijken maar het staat buiten kijf dat ik aan precisie zou winnen. Er zou een zee aan tijd vrijkomen om talloze andere opties te bekijken of veel dieper.

Ik durf hierbij de vergelijking maken met de IQ-testen. Wikipedia vertelt ons dat die testen oorspronkelijk werden ontwikkeld om de aangeboren intelligentie van een persoon te kunnen meten maar dat men er vandaag steeds grotere vraagtekens bij stelt. Zo vertelde mijn dochter Evelien vorige week nog hoe ze een online IQ-test had gevonden en test na test erin slaagde om haar score te verbeteren. Alhoewel het telkens andere opgaven waren, zag je toch duidelijk dat het maken van eerdere testen wel degelijk een invloed had op de precisie in latere testen. Ze had haarzelf als het ware geherprogrammeerd.

In het schaken is wellicht 1 van de grootste recente succesverhalen van dit intensief trainen die van de Amerikaanse sterke grootmeester Sam Shankland. Hij brak in 2018 op 27 jarige leeftijd tot grote verbazing van zijn collega's plots door tot de absolute elite na jaren rond plaats 100 in de wereld te hebben gehangen. Iemand die op dat niveau zulke grote sprong zo laat in zijn carrière nog maakt, was nooit eerder gezien. In een interview Shankland my goal is to be world champion licht hij een tip van de sluier op. Zijn huidige coach de Schotse grootmeester Jacob Aagard (vooral bekend als uitgever bij qualitychess) had hem de voorbije jaren een Spartaanse training opgedrongen door hem dagelijks talloze zeer lastige en complexe oefeningen le laten oplossen.

Dan is natuurlijk de volgende vraag wat er bedoeld wordt met lastige en complexe oefeningen. Wel daar discussiëren de befaamde coaches onderling zelf over. Niet verwonderlijk heeft Quality Chess er zijn paradepaardje van gemaakt. Dan denk ik vooral aan de 6-delige reeks Grandmaster Preparation: Thinking inside the boxEndgame playAttack and DefenceStrategic playPositional playCalculation. Deze serie gedisciplineerd doorworstelen samen met enkele van hun grootmeester openingsrepertoire boeken en Jacob is ervan overtuigd dat hij het niveau van elke fidemeester kan optillen naar grootmeesterniveau.

Nu ik ken de inhoud van die boeken niet maar ik vermoed dat het aankopen van die boeken een snelle manier is om veel interessant materiaal te vinden om intensief te trainen. Dus dit beantwoordt al de vraag waar je de lastige en complexe oefeningen gemakkelijk kunt vinden maar nog niet wat die exact inhouden. Sommige coachen menen dat elke stelling die je dwingt om diep na te denken al goed studiemateriaal is. Zo had ik het vorig jaar in het artikel Praktisch schaak over een trainingsboek met enkel stellingen die een computer had kunnen oplossen maar geen mens aan het bord. Echter hier kwam al snel kritiek op. Heeft het nut om stellingen trachten op te lossen waarbij je veelal niet eens de oplossing kunt vinden zonder hulp van een computer ongeacht hoe lang je nadenkt? Moeten we niet afstappen van het denken zoals een computer want wij kunnen dit als mens toch niet?

In elk geval ik heb nog weinig goeds gelezen over dit boek en dus lijkt het mij erop dat de consensus toch eerder is dat een stelling oplosbaar voor een mens moet blijven om als interessant oefenmateriaal te worden beschouwd. Veel onduidelijker is wat met stellingen uit de probleemwereld. Daar hoor ik veel meer tegengestelde opinies. Sommige grootmeesters gaan er prat op dat het oplossen van composities/ problemen uit de probleemwereld erg zinvol is om jezelf scherp te houden in bordpartijen. Andere grootmeesters geven toe dat ze zich nooit met zulke problemen bezighouden. De meeste opgaven staan veel te ver van de praktijk en de studietijd kan je beter anders invullen. Ik las vorige weken onderstaande boek Secrets of Spectacular chess 2nd edition gepubliceerd in 2008 en geschreven door Jonathan Levitt en David Friedgood. 
Het is een prachtig boek waarmee ik mezelf enorm geamuseerd heb maar de reviews waren bijlange niet allemaal positief zoals op de blog van streathambrixtonchess. Sommigen vonden het ronduit misleidend dat de auteurs claimen dat je met het oplossen van zelfmatten, helpmatten ook sterker zou kunnen schaken aan een bord. Anderen vonden dan weer het een teleurstelling dat blijkbaar schoonheid in het schaken bijna uitsluitend is terug te vinden in probleemschaak. 90% van het boek gaat over probleemschaak en het bordschaken komt slechts sporadisch aan bod. Tenslotte is ook niet iedereen het eens over de definitie van schoonheid maar over kleuren en smaken valt niet te twisten.

Nu persoonlijk denk ik ook dat je beter met de boeken van bv. Dvoretsky of Aagard kunt werken om beter te schaken dan helpmatten en zelfmatten op te lossen. Dat lijkt mij gewoon 100 keer efficiënter alhoewel het soms wel leuk kan zijn om eens iets anders te doen en verandering van spijs doet eten uiteraard. Trouwens af en toe zit er tussen die problemen wel eens iets die ook perfect in een bordpartij zou kunnen verschijnen. Zo stond de Hongaarse-Amerikaanse grootmeester Pal Benko erom bekend om stellingen voor te schotelen die zo uit een bordpartij hadden kunnen komen. Op onderstaande ogenschijnlijk eenvoudige stelling moesten zelfs wereldtoppers zoals Spassky en Kortchnoi hard zwoegen.
Echter vaak zien we dat de probleemwereld al snel helemaal niets meer te maken heeft met bordschaken. We zien hetzelfde thema maar dan in een uitermate complexe vorm in onderstaand voorbeeld. Sommigen beschouwen het probleem als 1 van de beste ooit gecomponeerd.
Zeg nooit nooit en dat geldt ook hier weer. De voorbije week kreeg ik plots via whatsapp een berichtje toegestuurd van een stelling uit een partij gespeeld op lichess door Jonas Van Dael (samen met Jonas Buysens de nieuwe onzichtbare krachten achter onze totaal vernieuwde website van de Belgische online schaakclub). Hij schreef erbij "mijn meest eigenaardige remise ooit".
Ondanks een bord nog vol met stukken en een groot materiaal-overwicht van wit, is het duidelijk dat er geen doorkomen meer aan is. De stelling kwam hier grotendeels toevallig tot stand dus zonder diepgaand denken maar het bewijst wel dat er niet alleen in probleemschaak rare stellingen kunnen ontstaan. Dus om het creatief/ uit de box denken te stimuleren, kan het oplossen van stellingen uit de probleemwereld wel helpen. Anderzijds stel ik mij opnieuw vragen in hoeverre dit optimaal gebruiken is van de studietijd.

Bovendien kost het intensief oplossen van lastige en complexe stellingen enorm veel tijd. Als ik bijvoorbeeld kijk naar een wereldkampioenschap oplosschaak dan krijgen de deelnemers maximaal 360 minuten de tijd om 18 stellingen op te lossen. Dat is gemiddeld 20 minuten per stelling voor de beste oplossers in de wereld en dan spreek ik nog niet over het feit dat men stukken mag verzetten wat natuurlijk niet mag in bordschaken en het al veel makkelijker maakt om de juiste zet te vinden. Online heb je ook helemaal niet de tijd om zo lang na te denken want bijna alle partijen zijn afgelopen in 20 minuten maar ook in de meeste klassieke tornooien is het tempo nu 90 minuten + 30 seconden geworden waardoor je eigenlijk het niet meer kunt permitteren om 20 minuten over 1 zet na te denken.

Een laatste belangrijke opmerking die ik heb is dat het effect van dit intensief trainen vaak al vrij snel verdwijnt wanneer je ermee stopt. Dat zien we bij de IQ-testen maar ook in het schaken. Persoonlijk denk ik dan ook dat dit soort trainingen niet vol te houden is op lange termijn. Zelfs onze Sam Shankland heeft na zijn piek een terugval gehad. Ik denk wel dat het zinvol is om voor bepaalde belangrijke tornooien trachten te pieken. Trainen op precisie kan dus maar meestal tijdelijk en vergt heel veel discipline. Ik denk voor 99,99% van de schakers is het niet haalbaar dus op dat vlak geef ik HK5000 gelijk.

Brabo

donderdag 1 april 2021

Precisie

Wat is het verschil tussen een goede speler en een speler een klasse erboven (zeg 200 elo beter)? Behalve minder tactische fouten en een betere strategische kennis (in alle fasen van de partij), zou ik durven zeggen: precisie. Met precisie bedoel ik het hebben van het fijne gevoel welke zet net iets belangrijker is dan een andere. Dat hangt nauw samen met het strategische gevoel, voornamelijk in het middenspel, maar in het eindspel is het eerder de mix tussen tactische alertheid en strategisch begrip. Ik geef twee voorbeelden:

In de bekende partij Rubinstein-Capablanca uit San Sebastian 1911 (1-0) wint Rubinstein door een slordige evaluatie van Capa (en een hele sterke zet van Rubinstein – 17.Dc1!!) een pion quasi vanuit de opening. Het eindspel na de 21ste zet van wit ziet er zo uit:
Zwart aan zet houdt remise

De claim “zwart aan zet houdt remise” is misschien nogal sterk, maar wat noch Capablanca, noch Kasparov (in MGP1), noch Sorokhtin (in Chessbase) hebben opgemerkt, vinden de hedendaagse programma’s wel relatief snel: zwart speelt 21…h7-h5! De logica van de zet zie je pas duidelijk nadat hij gespeeld is: de witte loper heeft geen velden. Dat houdt in dat zwart een veel actievere verdediging heeft. Het gaat zelfs zo ver dat zwart na bv 22.Tae1 de zet 22…g7-g5! Heeft en zowaar dreigt om de loper op h3 te winnen. Dat leidt op zijn beurt tot: 23.Kh1 Pf3 24.Te7 g4 25.Lg2 Tf7 en wit heeft nauwelijks nog voordeel. Het paard is zo sterk dat wit best zijn loper ertegen ruilt om erger te voorkomen. Ter info: ik heb de stelling laten uitspelen tussen vier topprogramma’s (elk met 3’+3”/zet): het werden twaalf remises, telkens na h7-h5.

Rubinstein was zich goed bewust van de beperkte mogelijkheden van zijn loper en speelde na Capa’s 21.Tfe8 snel 22.Lg4, waarna er al heel wat muziek uit de stelling voor zwart was verdwenen. Na nog behoorlijk wat kleine onnauwkeurigheden van beide kanten won wit.

Een tweede voorbeeld vond ik eerder toevallig in een onbekend eindspel tussen Sigurjonsson (2435) en Brinck Claussen (uit het WK teams -26 Ybbs 1968): 
Wit aan zet speelt en houdt (zeer waarschijnlijk) remise

Wit dacht niet na, en speelde op algemene grond het “logische” 36.Tb8-a8. Hij had net schaak gegeven (35.Tb5-b8+ Kf8-g7), waarschijnlijk net om zijn toren achter de zwarte pion te krijgen (volgens Tarrasch the thing to do). Wat hij niet goed had ingeschat (en zwart ook niet), was dat dit geen standaard 4 vs 4+1 toreneindspel is. De witte pion op e5 is te ver opgerukt en is een zwakte die zwart kan aanvallen. Dus na 36.Tb8-a8 kreeg zwart een kans om de partij te winnen.

Eerst: wat had wit moeten spelen in de diagramstelling? 36.h2-h4! En zwart kan – als het nog kan – veel moeilijker winnen. Pion e5 is nu beschermd tegen “isolatie” van zijn collega-pionnen (wit speelt wanneer nodig f2-f4, bv na 36…Td4 37.Ta8 Td5 38.f4) en wits remisekansen zijn veel groter. 

Na 36.Tb8-a8 kon zwart dus winnen met een isolatie van de witte pion: 36…g6-g5! En wat wit nu ook speelt, uiteindelijk activeert zwart zijn koning om e5 aan te vallen, desnoods in een ruil met bv pion f7, maar dan gaat de zwarte koning, die veel actiever is dan zijn witte overbuur, de vrije a-pion gaan ondersteunen, die uiteindelijk promoveert en wit de toren kost. De analyselijntjes zijn best leerrijk om de fijne manoeuvres van de zwarte koning en toren te appreciëren.

Toen ik de “computerzet” 36.g6-g5 zag, was de logica meteen te zien, maar had iemand mij deze stelling getoond met de vraag wat te spelen, dan zou ik waarschijnlijk niet meteen op dit plan gekomen zijn. Een zoveelste illustratie dat we met de huidige orakels nog heel veel pareltjes uit de databanken kunnen opvissen. Misschien ook een zoveelste illustratie dat sterke spelers niet alleen de regels kennen, maar ook de uitzonderingen erop – en de uitzonderingen op de uitzonderingen.

Is meer precisie de “sleutel” tot verbetering? Ik denk het wel, maar trainen op precisie bestaat volgens mij niet. Zoals in het begin van het artikel gesuggereerd, is het volgens mij een gevolg van een beter getuned positioneel begrip van de concrete stelling op  het bord. Dus een beter begrip van opening, middenspel, eindspel, tactiek, … leidt tot meer precisie, niet omgekeerd.

HK5000

dinsdag 23 maart 2021

Clubschaak en/of internetschaak deel 3

De vaccinaties zijn gestart en velen hopen dat we hierdoor heel snel weer fysiek de tegenstanders in de ogen zullen kunnen kijken. Sommigen zijn zeer optimistisch zoals de website van de torrewachters waar men al begonnen is met de voorbereidingen om reeds volgende maand te herstarten. Anderen zijn iets voorzichtiger en durven slechts te plannen voor augustus zie Brugse Meesters of Open Geraardsbergen.

Persoonlijk denk ik dat het nog een jaar zal zijn zonder buitenhuis schaken voor mij tenminste in België. Zoals ik al vorig jaar schreef in de schaakmicrobe deel 2, weiger ik te schaken met mondmasker en ik verwacht niet dat die mondmaskerplicht dit jaar nog zal verdwijnen hier. Trouwens kijk maar naar het recente kampioenschap van Israël. In Israël staat men al in een heel ver gevorderde fase met de vaccinaties zie bv. dit artikel van enkele weken geleden maar op een verslag van dat kampioenschap gepubliceerd door Chessbase kan je zien dat op alle borden een plastiek scherm staat en iedereen draagt nog steeds een mondmasker. Vaccinaties zijn een stap naar het herwinnen van onze oude vrijheden maar ik verwacht dat we nog een heel lange weg voor de boeg hebben.

Dit ondervond ik dit weekend aan de levende lijve toen zaterdagochtend mijn twaalfjarige zoon een positieve test aflegde bij een grootschalige controle op zijn basisschool. Het virus zit nu dus ook in mijn huis ondanks een heel jaar uitsluitend telewerken en al maanden enkel om de x weken eens mijn papa te bezoeken. Het hele gezin zit bijgevolg in quarantaine en omdat voorlopig enkel mijn zoon positief testte, zit hij ook nog afgezonderd in isolatie. Nu hij voelt zich voorlopig kiplekker en na het installeren van de beste game-PC met favoriete bureaustoel, aanbrengen van fanta, chocolade-eitjes en versgemaakte soep door mama in zijn isolatie-kamer, was hij eerder euforisch dan verdrietig.
Deze foto stuurde Hugo mij uit zijn "isolatiekamer".

Het thuis gezellig maken is volgens mij het beste wat je vandaag kunt doen i.p.v. afwachten opdat de donkere wolken vanzelf optrekken. Ik ben uiteraard niet de enige die er zo over denkt want ik merk veel nieuwe initiatieven op. Sommige van die initiatieven gaan zelfs veel verder dan wat mogelijk is in het bordschaken zoals wat te denken van de megateam-battles die lichess 2 maanden geleden introduceerde. Enkel online is het mogelijk om in ongeveer 24 uren tijd bijna 8000 schakers en 200 teams te verzamelen in een competitie waaraan zelfs meerdere wereldtoppers deelnemen. De Belgische FM Sim Maerevoet zorgde voor de stunt in het eerste tornooi door de nummer 8 van de wereld, de Azerbeidjaanse toprgrootmeester Shakhiriyar Mamedyarov te verslaan in een korte strakke partij.
Zelfs de meest fanatieke bordschaker kan hierna toch niet meer ontkennen dat internetschaak echt wel interessante mogelijkheden schept. Het verdwijnen van afstanden deed zelfs de beroemde sterke grootmeester John Nunn in de pen kruipen om een lovend artikel over internetschaak te schrijven voor chessbase: chess under covid. Voor spelers gehuisvest in afgelegen regio's is de ontwikkeling van het internetschaak een zegen. Daarnaast zie je ook plots teamwedstrijden ontstaan die enkele jaren geleden volstrekt onmogelijk zouden geweest zijn zoals Cornwall - Fiji.
Cornwall ligt in Engeland terwijl Fiji een klein eilandje is in de Stille Oceaan. De 10.175 mijl of 16.375km wordt probleemloos in een fractie van een seconde door het internet overbrugd. Enkel de zeer uiteenlopende tijdzones maakt een geschikt tijdslot vinden niet zo gemakkelijk.

Bovenstaande voorbeelden zetten al de toon. Om de eenzaamheid die de coronacrisis zeker gecreëerd heeft, een beetje te laten verdwijnen, zien we dat vooral teamcompetities een hoge vlucht maken. Ze komen in allerlei maten en gewichten. Zelfs bedrijven hebben nu het formaat ontdekt als middel om hun werknemers met elkaar te verbinden. Zo was er onlangs de eerste fide Online World Corporate Championship en richtte de Belgische expert David Roos een teamcompetitie op voor Belgische bedrijven. Voor Nokia, het bedrijf waarvoor ik werk, speel ik af en toe mee in de Duitse Liga zie Nokia chess club.

Echter van alle teamcompetities vind ik de zondagse battles de Beneliga veruit de leukste. Het feit dat je veel van je teamgenoten en tegenstanders ook persoonlijk kent, maakt het voor mij allemaal een stuk spannender. Ook de eerder kleinschaligheid t.o.v. mastodonten zoals de megateambattles of de Duitse Liga vind ik een plus omdat je zo de kans krijgt om eens revanche te nemen. Zeker wanneer spelers telkens dezelfde opening spelen, ben ik er als de kippen bij om daarvan te profiteren. 3 keer was scheepsrecht in mijn duels met de Belgische IM Thibaut Maenhout.
Ik vermoed dat weinigen die blitzpatijtjes achteraf bekijken maar zelf ga ik per gespeelde partij toch een minuutje uitzoeken waar ik de volgende keer wil afwijken als dezelfde variant weer op het bord zou komen. Meer vind ik ook een overkill voor dit soort partijtjes maar het minuutje per partij wil ik niet meer opgeven. Het is telkens puur plezier wanneer je iets kunt gebruiken.

Ik vind het daarom ook een beetje jammer dat we uit de hoogste klasse gedegradeerd zijn. Enkele van onze sterkere leden in het Belgisch vriendenteam zijn afgehaakt of minder actief waardoor we net dit tikkeltje tekort komen. Ik hoop nochtans in de toekomst die mini-matches met sommigen te kunnen verderzetten dus hierbij een oproep aan de sterkere schakers om ons team een duwtje in de rug te geven op zondag.

Brabo

dinsdag 16 maart 2021

Queen’s Gambit – het boek: beter of best?

Voor ik aan deze bespreking begin, wil ik nog meegeven dat ik de serie zag tot en met het tornooi in Mexico, en dan het boek las en deze bespreking schreef. Ik moet zeggen dat de serie het boek van zeer nabij volgt, en nauwelijks buiten de lijntjes van Tevis’ verhaal kleurt.

Is Queen’s Gambit van Walter Tevis (zelf een schaker van circa 1500 USCF elo) de beste schaakroman ooit? Beter dan Schachnovelle van Zweig? Ik vind het in elk geval toegankelijker, leesbaarder. Persoonlijk vond ik de plot van Schachnovelle wat vergezocht, vooral het feit dat het hoofdpersonage door eindeloos herhalen in de gevangenis tot het meesterschap was gekomen vond ik een vreemd en wat vergezocht uitgangspunt. Was het niet gemakkelijker geweest om de man te leren schaken van een tot levenslang veroordeelde meester – een beetje à la Edmond Dantès die in Chateau d’If alles leert van de oude abbé Faria?

Maar goed, het uitgangspunt van Queen’s Gambit is eigenlijk even onrealistisch – of niet… Er zijn zeer bekende gevallen van uitzonderlijk talent (Morphy, Capablanca, Sultan Khan) die quasi zonder studie het grootmeesterniveau bereikten. Dus om die gave in een weesmeisje te leggen, waarom niet.

Om een “twist” aan het verhaal te geven, geeft hij Beth Harmon ook nog een verslaving mee, om de weg naar de top niet “te smooth” te maken. Je voelt aan het proza, dat Tevis zelf kon schaken. Zelfs al had hij Pandolfini als fact-checker voor de schaakgedeeltes, dan nog zit geen enkele schaakbeschrijving “scheef”. En wat hij bijzonder goed doet, is om de middenspelen te beschrijven zonder dat hij er een expliciete weg (partijnotatie) voor geeft. Zo bevrijdt hij zich van mogelijke fouten, en kan hij toch Beth een perfecte partij laten spelen.

Dat geeft de schaker/lezer gemakkelijker het gevoel dat hij “in” het verhaal zit: hij kan meeleven met de emoties en gedachten van Beth, want wie zit zich niet te verwensen achter het bord na weer een gemiste kans van zichzelf, of een goede zet van de tegenstander.

Tevis schreef het boek in 1983 (Karpov was WK, na drie matchen tegen Kortchnoi, en Kasparov was de coming man), maar situeerde het boek eerder in de zestiger jaren. Dat zal zeker geen toeval zijn: een meisje de top laten bereiken voor WOII zou niet gelukt zijn met de tijdsgeest (Menchik en Graf hadden het al moeilijk genoeg), en internationale verplaatsingen gebeurden voor WOII nog voornamelijk met de boot of de trein. Zelfs na WOII was het soms nog behelpen – zo schrijft Arthur Dake in zijn boek, Chess the Hard Way, hoe ze na een tornooi in Barcelona, gepakt en te voet in het schemerdonker de Spaans-Franse grens bij Port Bou moesten oversteken, want je kon toen nog geen taxi bestellen vanuit Spanje per telefoon. Maar in de zestiger jaren is reizen per vliegtuig voor Amerikanen al gewoon, is het schaakleven volledig hersteld van WOII, is de emancipatie toch al iets gevorderd, en kan je een weesmeisje laten opgroeien zonder familie, zolang ze maar op een helpende hand hier en daar kan rekenen. Die helpende hand is vooral niet-financieel: Tevis zag goed in dat er in schaken geen rode duit te verdienen was, en dat je quasi alles moest winnen om rond te komen. Benny Watts (de beste Amerikaan) woont in een appartement en het enige van waarde dat hij heeft, zijn zijn schaakboeken – verder moet hij pokeren om rond te komen (hoe actueel is dat nu plots geworden). En Harry Beltik, die andere sterke speler die even in beeld komt, studeert nog.

Hoewel hij fictieve en echte schakers door elkaar gebruikt, zijn de hoofdpersonages toch allemaal fictieve namen. Fine, Tal, Petrosian, Bronstein, Fine, … worden vermeld, maar eerder op de achtergrond. Dat geeft Tevis de vrijheid om Beth’s tegenstanders te modelleren zoals hij het wil. Hij hoeft geen rekening te houden met werkelijke repertoires, hun echte karaktertrekken, hun fysieke kenmerken… Hij kan ze goede en slechte eigenschappen geven, zonder zijn echte schaakhelden geweld aan te doen.

De schaakwereld komt er correct beschreven uit, maar de zeer steile opmars van Beth is op het ongelooflijke af. “Gelukkig” zitten er nog een paar trainingsmaanden in het verhaal, om de verdere opgang te boosten, anders was het helemaal vergezocht geweest. Ook de onophoudelijke stroom van besliste partijen in de tornooien waar ze in meespeelt is op het randje. Dat Beth in het laatste tornooi alle partijen moet winnen om Borgov voor te blijven (die alles behalve één partij wint) is mooi voor de suspens, maar ik ken geen enkel gesloten tornooi waarin de nummer één alles won én de nummer twee alles behalve één partij.

Toen ik het boek uit had, moest ik denken aan een ander “insider” boek: De Renner, van Tim Krabbé. Daar waar Tevis een coming-of-age verhaal vertelt, beschrijft Krabbé de pijn van één renner in één lange etappe, maar net als Tevis kan hij zowel de fysieke pijn als de gedachtenstroom goed beschrijven, zodat je je één voelt met het hoofdpersonage.

Het is misschien een vreemde opmerking, maar dat een Amerikaan dit verhaal geschreven heeft, en niet een Europeaan of Rus, lijkt aan de ene kant sterk (want geen schaakcultuur – een beetje alsof Tom Lannoye een boek zou schrijven over een Belgisch toptalent in curling), maar aan de andere kant toont het in hoeveel domeinen Amerika “bigger” is dan de rest van de wereld. Het werd schaken – wegens Tevis achtergrond (en hij heeft ook nog twee boeken over het in de USA veel populairder poolbiljart geschreven). Zou het geloofwaardig zijn om een toptalent in Europa ook zo’n mogelijkheden te laten krijgen – zou het passen in onze cultuur? Zou het in Europa mogelijk zijn dat een minderjarige alleen leeft in het huis dat ze mag gebruiken van haar stiefvader? Dat ze zo makkelijk aan drank en drugs geraakt? Zoals Tevis het beschrijft lijkt het allemaal aanvaardbaar, maar ik zoek misschien spijkers op laag water.

Een slotbemerking: ja, dit is een zeer goed verhaal, en ja, elke schaker zal dit in één ruk uitlezen. Het mocht van mij nog wat meer uitgewerkt zijn, maar misschien had Tevis bij succes wel een vervolg in gedachten, want het einde van het boek is zeer open. Hij overleed echter in 1984, amper een jaar na het verschijnen van dit verhaal – wat dan weer goed kan uitpakken voor Netflix, die nu de vrije hand heeft voor x vervolgafleveringen.

En net zoals er een tijdje geleden discussie was over wie nu de Mozart van het Schaken was, leefde ook nu weer de discussie op wie de real-life Beth Harmon was op wie Tevis zich gebaseerd zou hebben. Van de Polgars tot Lisa Lane, van Menchik tot Bobby Fischer, zowat elk relevant jeugdtalent werd uit de kast gehaald om toch maar aan de levensloop van Beth te voldoen. Sign of the Times? Het doet een beetje schreeuwerig aan, of misschien is dat net wat onze moderne tijd met zich meebrengt: zelfpromotie via sociale media – find your five minutes of fame…

HK5000

dinsdag 9 maart 2021

Modelpartijen deel 2

Ik ben een groot voorstander van het gebruik van modelpartijen, en het is geen toeval dat veel openings- en repertoireboeken / cursussen modelpartijen gebruiken. Het zijn partijen die me een aha-erlebnis geven betreffende een opening of middenspel (en per uitzondering een eindspel). Meer objectief omschreven, voldoen ze aan een aantal criteria. Het eerste is dat de partij een duidelijk plan heeft, en dat (ten tweede) de annotator dit ook goed uitlegt. Waar liggen de prioriteiten, wat moet/mag (niet), welke stukken te behouden, en waar ze te zetten. Ook van belang is of de partij bij mijn openingsrepertoire hoort (liefst).

Onlangs kwam ik er nog één tegen, en voor het eerst was dat een blitzpartij, maar de paar lijntjes commentaar die Daniil Dubov erbij gaf, waren voldoende om mijn wapens tegen de London (een opening die de jongste tijd als universeel wapen gepromoot wordt op internet) nog wat scherper te maken. Ik had al ondervonden dat “gewoon” Dame-Indisch spelen tegen de London prima werkt, maar de enkele tips van Dubov (geen d7-d5 spelen, Te8 en Lf8 zijn prima, en zelf niet te snel veel ondernemen, want witspelers willen enkel maar acties van zwart afstraffen), zijn de paar ankertjes die een speler van mijn niveau nodig heeft om ver te raken in het middenspel.

Omwille van die zeer goede analyses (ook in het middenspel), is het boek van Mauricio Flores Rios (Chess Structures: A Grandmaster Guide) zo’n prima boek. Één voorbeeld: zijn commentaar bij de partij Grischuk-Zhong (Shanghai 2001) is zo helder en eenvoudig, dat ik het ook al heb kunnen spelen. Het was een heel ander schaak dan ik gewoonlijk speelde: in plaats van enkele lijntjes te bekijken en te denken “dat lukt wel”, was het nu eerder kijken van welk stuk hoort waar, en het plan consequent aanhouden.

Misschien geen voorbeeldpartij, maar uitstekend geanalyseerd, vond ik de Franse partij Parma-Hecht uit Bamberg 1962. Voor mij geen voorbeeldpartij, want zwart wint (en ik speel geen Frans), maar de inzichten die Hecht in zijn boek Rochaden Schacherinnerungen neerpent, mogen er zijn. Nu ik hier toch de overgang maak van modelpartijen naar uitstekend geanalyseerde partijen, moet ik toch kwijt dat Fischers 60 Memorable Games veel betere analyses bevat dan bv Kasparov’s MGP1. Niet omdat er nogal wat fouten zitten in Kasparov’s boek (en meer dan in Fischers vind ik), maar omdat Fischer het gewoon heel helder uitlegt, terwijl Kasparov zich te vaak verliest in concrete varianten, zonder het spel op het bord uit te leggen. In de korte periode dat het Evansgambiet in mijn repertoire zat, waren Fischers partijen tegen Celle en Fine mijn voorbeeldpartijen. En toen ik nog middengambiet op het bord bracht, was Tartakover-Reshevsky, uit de Olympiades van Stockholm 1937 mijn voorbeeldpartij (naast Zatonskih-Ipatov; pas onlangs ontdekte ik XieJun-Flear, wat een mooie derde zou geweest zijn). In die partij riskeert wit teveel en staat hij na de opening verloren, maar in al de jaren dat ik C22 speelde, kwam niemand op de weerlegging van Reshevsky. Enkel in cr kreeg ik eens Dd7 tegen op zet 13 (ipv 13…Dc8, maar eigenlijk even goed) – dat werd een mooie remise.

Vaak kunnen klassiekers doorgaan voor modelpartijen. Zoals Morphy in de opera van Parijs de Philidor van hertog Isouard behandelt, is zeker het onthouden waard. En zoals hier al in deze blog beschreven, stonden ook reuzen als Botvinnik op schouders van reuzen (Lasker, Capablanca, Rubinstein, Aljechin), en interpreteerden ze de vroegere voorbeeldige partijvoeringen op een nieuwe manier om bepaalde stellingstypes uit te spelen. Dat iemand als Gelfand nog vaak teruggrijpt naar Rubinstein is geen toeval. Zijn Positional Decision Making in Chess staat er vol van. Ook partijen om het WK (of matchen in het algemeen, omdat hierin vaak dezelfde openingen bovengehaald worden) zijn vaak een goede bron om een bepaalde speelwijze te nemen als inspiratie. Waarmee ik zeker niet wil zeggen dat enkel toppartijen als voorbeeld kunnen dienen (zie “mijn” voorbeeldpartijen). Partijen die meestal wél afvallen, zijn tactische slugfesten; meestal krijg je klassieke briljante partijstellingen niet op het bord. Het moet al lukken dat je een dubbel loperoffer kan brengen (remember Lasker-Bauer en Nimzowitsch-Tarrasch: ook voor het middenspel staan we op de schouders van reuzen). En hoewel ik nog niemand bv Steinitz-Von Bardeleben heb weten naspelen (je moet als zwartspeler wel gek zijn), zijn “klassieke openingskortsluitingen” wel mogelijk (hoeveel zwartspelers verloren er al niet in een paar zetten in de Levenfish-Draak, omdat ze na f4 toch Lg7 speelden?).

Een opmerkelijk staaltje van een voorbeeldpartij gaf Tartakover (°1887, +1956) in zijn boek met beste partijen. In het begin van zijn carrière (die liep van 1905 tot 1954, dus net 50 jaar) was zijn talent nog niet helemaal tot ontbolstering gekomen, maar hij kende al zijn klassiekers en had al relatief vroeg een behoorlijke speelsterkte: hij won Nuremberg 1906 en werd gedeeld derde-vijfde in Wenen 1907.

In zijn partijen tegen Vidmar en Dus Chotimirsky gebruikte hij een variant die Lasker een paar jaar ervoor in het zonlicht had gebracht, met één van zijn monumentale partijen, nl die tegen Napier, die tegen de WK de partij van zijn leven speelde.
Opmerkelijk was dat hij die aanpak ook met zwart succesvol gebruikte: tegen Swiderski in het B-tornooi van Oostende 1907 slaagde hij erin om net hetzelfde te doen tegen de te voorzichtige aanpak van wit.

Dus ja, ik vind dat je nog iets kan leren van een goede partij met een goed plan. Dat mag voor mij zelfs een “meester-tegen-amateur” partij zijn, maar dat is voor een latere keer.

HK5000