Een lange partij betekent niet altijd een interessante partij. Mijn interclubpartij tegen Tom Piceu nam wel 53 zetten in beslag maar was eigenlijk al beslist na 27 zetten. Het is dus zeker voor een stuk nonsens om te stellen dat activiteit afhangt van het aantal zetten gespeeld zoals ik in mijn vorig artikeltje insinueerde. Daarentegen heb ik afgelopen seizoen ook een aantal complexe eindspelen op het bord gehad die m.i. wel de moeite zijn om de lezer eens voor te schotelen.
Uiteraard begin ik met het afgebroken dame-eindspel tegen Bart. Aanvankelijk vind ik de juiste zetten maar met de remisehaven in zicht gaat het toch nog mis.
Met deze verliespartij had ik exact een status quo voor mij fide-elo en met een degradatie die al enige tijd vaststond (zie het wilde westen) zou je kunnen stellen dat er geen man over boord was maar eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik toch zwaar aangeslagen was. Bart had weliswaar op een knappe wijze problemen kunnen voorschotelen maar zonder mijn amateurisme had dit nooit tot enig succes kunnen leiden.
Het was niet het enige dame-eindspel dit seizoen dat ik op het bord kreeg. In de Open van TSM speelde ik 4 partijen waarvan 2 voor rating. De ene partij voor rating verloor ik op dramatische wijze van Steven wat ik eerder besprak op mijn blog, zie het sadistische examen maar ook de 2de partij liep niet zoals gewenst. Een pionnetje meer kon ik niet verzilveren tegen Jan Gooris.
Na de partij was ik ongelukkig met het resultaat maar als ik nu achteraf objectief het eindspel bekijk dan moet ik gewoon toegeven dat winst er eigenlijk nooit in zat. Misschien met een trager tempo (na zet 40 kreeg ik slechts 15 minuten erbij en werd vooral op de increment van 30 seconden gespeeld) had ik meer problemen kunnen creëren maar zelfs dan is het nog koffiedik kijken of Jan een fout zou hebben gemaakt. Ik vond het in elk geval jammer dat de competitie reeds eind december was afgelopen zodat ik in de volgende 6 maanden slechts nog interclub speelde. Het spook van inactiviteit is moeilijk te verjagen.
Dit seizoen was echter zeker niet allemaal kommer en kwel in het eindspel. In de artikeltjes een morele overwinning en universele systemen toonde ik al hoe ik een paar keer iets mindere stellingen kon houden. Echter die voorbeelden verbleken als we kijken naar het volgende eindspel waar ik op onwaarschijnlijke wijze remise maakte met 2 pionnen minder tegen de Franse FM Ludovic Carmeille.
Dit soort halve puntjes smaakt erg zoet. Een andere spectaculaire ontsnapping gebeurde in mijn partij tegen de Bulgaarse grootmeester Dejan Bojkov (fragmenten van die partij werden al eerder besproken in camouflage en einstellung effect). De winst was zeker niet triviaal voor zwart.
Ik was even bang dat hij mij door de vlag wilde duwen wat net een van de grootste nadelen is van zonder increment te spelen maar het bleef gelukkig sportief. In elk geval zal ik niet klagen over mijn eindspelresultaten.
Kunnen we onszelf trainen in dit soort eindspelen? Wel als we de diverse stellingen overlopen dan valt het op dat ze allemaal uniek zijn. Het zijn praktische eindspelen die je niet kunt terugvinden in de boekjes. Het is zelfs twijfelachtig of het interessant is om ze te bestuderen want de kans dat je iets in een ander eindspel kunt hergebruiken is miniem. Ik ben graag bezig met eindspelen dus ik spendeer er heel wat tijd aan maar ik zal het niet aanbevelen aan spelers die eindspelen haten.
Een zekere basiskennis over eindspelen lijkt mij daarentegen niet overbodig. Echter ook dat staat op losse schroeven als je Nakamura hoort vertellen dat hij de Vancura positie niet kende maar zelf achter het bord de juiste zetten vond. Een heel ander geluid is het recente werk Grandmaster preparation endgame play van Jacob Aagaard waarin het bestuderen van eindspelen naar een nieuw (hoger) niveau wordt getild. Van de ambitieuze student wordt verwacht dat hij de opgaven in een serene omgeving tracht op te lossen om zo vaardigheden aan te leren die ook in tornooischaak nuttig zijn.
Het boek heeft duidelijk bloed zweet en tranen gekost maar desalniettemin kwam er al snel heel wat kritiek waarmee de auteur duidelijk niet kon lachen, zie zijn reactie op Quality chess. De opgaven waren veel te moeilijk was 1 van de meest gehoorde kritieken. Zelfs de Duitse grootmeester Joerg Hickl kloeg dat hij slechts 10% kon oplossen. Het feit dat in vele voorbeelden de juiste zet in de praktijk niet werd gespeeld o.a. door Ivanchuk, laat verstaan dat het inderdaad moeilijk is. Anderzijds is het ook zo dat de juiste zet vinden in een opgave een stuk makkelijker is dan in de praktijk zoals eerder aangehaald door Glen in een reactie op mijn blogartikel 'de expert'.
We kunnen alleen maar spreken van trainen als dit op een serieuze wijze wordt gedaan dus in een serene omgeving waarin men zich goed kan concentreren op het oplossen en bestuderen van de eindspelen. Dit is hoe de auteur de kritiek weerlegt. Alleen zie ik vandaag dat heel wat praktische eindspelen moeten worden afgehaspeld in heel weinig tijd. Zeker met de tegenwoordig steeds populairdere 30 seconden increment blijft er slechts tijd over om voornamelijk op instincten en minimale berekeningen te spelen.
Met een langzamer tempo (zoals in de Belgische interclub) geloof ik wel dat zulke trainingen hun nut kunnen hebben. Niet zozeer in het feit dat men bepaalde combinaties of schema's zal kunnen copieren in de praktijk maar eerder in het stimuleren van het denkproces om tot oplossingen te geraken. Ik denk ook dat het effect van zulke trainingen tijdelijk zijn en bijgevolg geregeld moeten worden herhaald. Je kan het misschien vergelijken met het oplossen van IQ-testen. Slimmer wordt je niet door het oplossen van de IQ-testen maar men heeft wel kunnen bewijzen dat je de score op een IQ-test kunt verbeteren door vooraf meerdere gelijkaardige testen te maken. Ook werd opgemerkt dat het effect snel terug afneemt wanneer geen nieuwe testen meer worden gemaakt. Praktische eindspelen bestuderen is dus niet triviaal. Elke amateur bepaalt best voor zichzelf of het sop de kolen waard is.
Brabo
Het boek heeft duidelijk bloed zweet en tranen gekost maar desalniettemin kwam er al snel heel wat kritiek waarmee de auteur duidelijk niet kon lachen, zie zijn reactie op Quality chess. De opgaven waren veel te moeilijk was 1 van de meest gehoorde kritieken. Zelfs de Duitse grootmeester Joerg Hickl kloeg dat hij slechts 10% kon oplossen. Het feit dat in vele voorbeelden de juiste zet in de praktijk niet werd gespeeld o.a. door Ivanchuk, laat verstaan dat het inderdaad moeilijk is. Anderzijds is het ook zo dat de juiste zet vinden in een opgave een stuk makkelijker is dan in de praktijk zoals eerder aangehaald door Glen in een reactie op mijn blogartikel 'de expert'.
We kunnen alleen maar spreken van trainen als dit op een serieuze wijze wordt gedaan dus in een serene omgeving waarin men zich goed kan concentreren op het oplossen en bestuderen van de eindspelen. Dit is hoe de auteur de kritiek weerlegt. Alleen zie ik vandaag dat heel wat praktische eindspelen moeten worden afgehaspeld in heel weinig tijd. Zeker met de tegenwoordig steeds populairdere 30 seconden increment blijft er slechts tijd over om voornamelijk op instincten en minimale berekeningen te spelen.
Met een langzamer tempo (zoals in de Belgische interclub) geloof ik wel dat zulke trainingen hun nut kunnen hebben. Niet zozeer in het feit dat men bepaalde combinaties of schema's zal kunnen copieren in de praktijk maar eerder in het stimuleren van het denkproces om tot oplossingen te geraken. Ik denk ook dat het effect van zulke trainingen tijdelijk zijn en bijgevolg geregeld moeten worden herhaald. Je kan het misschien vergelijken met het oplossen van IQ-testen. Slimmer wordt je niet door het oplossen van de IQ-testen maar men heeft wel kunnen bewijzen dat je de score op een IQ-test kunt verbeteren door vooraf meerdere gelijkaardige testen te maken. Ook werd opgemerkt dat het effect snel terug afneemt wanneer geen nieuwe testen meer worden gemaakt. Praktische eindspelen bestuderen is dus niet triviaal. Elke amateur bepaalt best voor zichzelf of het sop de kolen waard is.
Brabo