De nieuwste van Kasparov is uit en … het is een halve ontgoocheling. Jammer dat ik de
boekbespreking zo moet beginnen, maar ik keek vooral uit naar zijn kijk op de
partijen van de WK’s na het Karpov-tijdperk en nu blijkt dat hij hier amper een
tiental pagina’s per WK (Short, Anand, Kramnik) aan besteedt. Kasparov heeft in
zijn voorbije boeken zo op detail ingezoomd op zijn partijen met Karpov, dat ik
eigenlijk een gelijkaardige benadering had verwacht voor zijn andere
WK-matchen. Kasparov slaagde erin om ook de remises in de lange eerste match (1984-85)
interessant te laten worden. Maar geeft hij van elke niet-Karpov match slechts
enkele partijen, bv van de Kramnik-match slechts twee partijen en twee
partijfragmenten. En dat terwijl – volgens mij althans – de match tegen Short
zowat de meest spectaculaire was van alle matchen die hij gespeeld heeft. Prachtige
openingen en middenspelen, een Westerse uitdager, wat gebekvecht buiten de
tornooizaal, een goede coverage van de BBC, kortom eindelijk een match met wat
“leven” in – een groot contrast met de matchen tegen Karpov, die zich vooral op
het schaakbord afspeelden en wel schitterend schaak opleverden, maar weinig
meer. Voor de uitstraling van die matchen moest vooral Kasparov zelf zorgen.
Een globaal minder
punt is dat het boek slechts drie + één hoofdstukken telt. Voor een boek van
501 bladzijden is dat te weinig. Het eerste hoofdstuk (blz 7-170) is meteen al
“Short, Anand en Las Palmas”, wat een weerspiegeling is van de beknopte
behandeling van die WK-matchen (Short: 24 blz, Anand: 17 blz). Dat is een
gigantische snoei in vergelijking met de aandacht die hij zijn matchen uit 1986
en 1987 tegen Karpov geeft (een volledig boek!) en een voorafspiegeling van de
mix WK/tornooischaak in dit en volgend hoofdstuk. Die mix maakt het boek nog
minder doorzichtig – Kasparov had hier veel beter de WK’s behandeld in
afzonderlijke hoofdstukken, met daartussen zijn soms zeer succesrijke
tornooiresultaten. De drie hoofdstukken zijn door deze aanpak te groot en
vormen geen eenheid in tijd noch thema. Waarom is de opdeling dan zoals ze is?
Op het einde van hoofdstuk 1 noemt Kasparov het tornooi van Las Palmas 1996 de
moderne variant van het AVRO-tornooi van 1938 – de nieuwe en de oude topspeler
(Aljechin/Kasparov en Capablanca/Karpov) tegen de jeugd. Met 6,5/10 wint
Kasparov het tornooi en wordt Karpov met 4/10 alleen laatste. Het einde van een
tijdperk – vanaf nu speelt Kasparov tegen de nieuwe generatie. Dat is een
geldig argument (wat niet wegneemt dat dat eerste hoofdstuk best in kleinere
partjes kon opgedeeld worden).
Hoofdstuk 2 (Second
Peak) loopt van Linares 1997 (blz 171) tot de verloren match met Kramnik (blz
330). Ook hier kan ik akkoord gaan met het slotmoment van dit hoofdstuk, niet
met de grootte.
Hoofdstuk 3 (Life
after Death, 331-460) loopt tot zijn laatste tornooipartij (tegen Topalov in
Linares 2005). Eveneens logisch. Dat hoofdstuk vier het vierde wiel aan de
driewieler is, is jammer, maar tja.
Wat inhoudelijk opvalt
is dat het lijkt alsof hij zich alleen nog maar op Karpov in een matchsituatie
goed kon voorbereiden. Short en Kramnik verrasten hem volledig met hun
openingen en mede door extra-schaakbeslommeringen laten deze matchen blijkbaar
een mindere nasmaak in Kasparovs mond na. Ook dit leidt tot de indruk dat
Kasparov deze matchen stiefmoederlijk behandelt, omdat hij niet degene was die
aan het roer stond, maar zijn tegenstander. Hier was niet “Kasparov de Grote”
aan het werk, maar Kasparov de gewone supergrootmeester zonder meer. Over die
momenten schrijft hij duidelijk niet graag. Dat vind ik een groot minpunt, want
de partijen van deze drie matchen verdienen duidelijk meer. Voor de match met
Kramnik kunnen we gelukkig terugvallen op de gedetailleerde beschrijving van
Bareev in het boek “
From London to Elista” (geen idee of er boeken van
dergelijk niveau zijn van de Short en de Anand match).
Anderzijds is het maar
een halve ontgoocheling, omdat het tornooischaak dat hij sinds 1993 speelde, er
wel goed uitkomt. Niet fantastisch, maar goed tot zeer goed. Goed, omdat de
sleutelpartijen er prima uitkomen en nu met de analyses van “de meester”
verduidelijkt worden. Kasparov heeft zoveel modelpartijen gespeeld dat ze
opsommen in deze korte bespreking al bijna teveel lijkt.
Mijn persoonlijke
favoriet is
Shirov-Kasparov (een modelpartij voor iedereen die de Sveshnikov
speelt met zwart), maar ik maak van de gelegenheid gebruik om eens een “gewone”
partij van Kasparov te geven. Nikolic was lange tijd net geen top tien speler,
maar wel een vaste klant op toptornooien in de 90’er jaren. Niettemin was
Kasparov’s score tegen Nikolic 13,5/16 (!). In de partij offert Kasparov tijdelijk een paard, om het zwart moeilijk te
maken, maar Nikolic speelt prima mee. Het gevolg is dat dit eigenlijk een zeer
hoogstaande partij wordt, die analyses met de computer vandaag de dag rustig
kan doorstaan. Pas door tijdnoodblunders gaat de partij voor zwart verloren. De
partij krijgt zes volle bladzijden commentaar – en niet enkel zettenreeksen – ik
geef het commentaar van Kasparov bij wits negende, dertiende en vijftiende zet.
De leestekens bij de zetten zijn die van Kasparov.
In de analyses wordt
ook duidelijk dat Kasparov de partijen achteraf met de computer doorkamd heeft.
Op zet zestien geeft hij een verbetering op zijn analyses dankzij gebruik van
de computer in 2012. Het analyseniveau van deze partij is hoog en
representatief voor de rest van de partijen in het boek (en vergelijkbaar met
de analyses in zijn andere boeken). De partij die erop volgt (
Kasparov-Shirov uit hetzelfde tornooi in Horgen 1994) is trouwens ooit ”de partij van de 21
ste
eeuw genoemd”. Kasparovs torenoffer tegen de loper op b7 wordt nog altijd niet
gevonden door computers (zie
een vorig artikel op deze site). Zijn de analyses
van hoog niveau en nog leesbaar (geen oerwoud à la Hubner), dan zijn de
omkaderende commentaren vaak wel nog gekleurd. Wint Kasparov, dan was het bijna
against all odds, verliest hij, dan was hij ziekjes, met zijn gedachten elders
of gewoon een slechte dag. Blijkbaar heeft de gezonde Kasparov nooit verloren.
En toch kan ik de
partijensectie niet fantastisch noemen, omdat een aantal partijen slechts
partijfragmenten zijn – soms van slechts één zet. Dan is het een beetje
boerenbedrog om het boek aan te kondigen als zijnde een partijenverzameling met
zijn 100 beste partijen na de Karpov-matchen. Dan verwacht ik tenminste 100
volledige partijen. En eigenlijk kan Kasparov best meer partijmateriaal voorleggen,
gezien zijn oeuvre – het zou het inlevingsvermogen in de tornooien die hij
beschrijft ten goede komen.
Voor alle
duidelijkheid, er zijn wel degelijk meer dan 100 partijen, maar de +100 nummers
komen voor in hoofdstuk vier, met alle simultaanpartijen, rapid en blitzpartijen.
Dit hoofdstuk doorkruist de chronologie (wat op zich al jammer is – het had
voor afwisseling kunnen zorgen met de 440 blz over Kasparov de Grote), maar is
bijna niets meer dan een verzameling “best of” minder belangrijke partijen. Partijen
uit deze sectie die besproken worden, nemen gemiddeld een tweetal bladzijden in
beslag – een duidelijk verschil met de “echte” partijen uit de eerste drie
hoofdstukken.
Kasparov raakt heel
kort even zijn gebruik van de eerste Chessbase versie aan – nog een half
gemiste kans om hierover uit te wijden. Ook heeft Kasparov ervoor gekozen om
geen tornooitabellen te plaatsen, wat ruimte spaart, maar de tekst minder
“breekt”. Het is één grote, lange tekst – en het aantal anekdotes valt ook een
beetje tegen – blijkbaar praat Kasparov niet graag uit de biecht wat betreft
roddel over collega’s. Wel bespreekt hij het incident van Linares tegen Polgar,
toen hij het stuk wel/niet losliet en een andere zet met zijn paard speelde.
Volgens Kasparov was er niets aan de hand – of wat dacht U?
Op het einde laat hij
duidelijk merken dat hem geen WK-match meer gegund is (waarschijnlijk door zijn
politieke ambities in Rusland), maar ook de spelers vinden hem meer een
has-been, die plaats moet ruimen voor de nieuwe generatie. Bemerk dat Kasparov
tot het einde van zijn carrière de nummer één van de wereldranglijst was! Persoonlijk
denk ik dat hij veel te vroeg gestopt is; het feit dat hij nu en dan nog
opduikt bij grote evenementen en op internet, duidt er toch op dat hij het
schaken nooit zal/kan loslaten. Zijn verliespartijen zijn niet enkel tegen de
wereldtop, maar komen nu ook voor tegen mindere goden (o.a. Huzman). Wel is
Kasparov nog zo eerlijk om zijn laatste officiële partij te becommentariëren (verlies
tegen Topalov in Linares).
Ooit maakte ik de
bedenking dat Kasparov na zijn predecessors en zijn eigen schaakbiografie
misschien ook nog wat boeken kon schrijven over zijn opvolgers (zie
boekbespreking) Nu ik dit boek
gelezen heb, hoop ik dat hij het niet doet. Het is me duidelijk geworden dat
het voor Kasparov enkel om zichzelf draait. Hij lijkt niet in staat om op een
objectieve manier lovende woorden te schrijven over wat na hem is gekomen in de
schaakwereld.
Enerzijds jammer, het
zou interessant zijn om zijn kijk te krijgen over de tien jaren die verstreken
zijn na zijn afscheid – op schaaktechnisch vlak wel te verstaan (op
schaakpolitiek vlak maak ik me geen illusies – en zijn kritiek dat het schaken
zich nu verschuilt in uithoeken van de wereld als Khanty-Mansyisk of Elista, in
plaats van op het voorplan te staan in London of New York is zeker terecht).
Vooral de opkomst van de nieuwe generatie, die Kasparov nauwelijks gekend heeft
(Carlsen, Caruana, Nakamura) zou interessant commentaar opleveren. Maar gezien
mijn voorgaande kritiek, nl dat Kasparov zich als het culminerend punt van de
schaakevolutie beschouwt, zit het er dik in dat die kritiek niet zo objectief
zou zijn.
Misschien heeft het
schaakspel even stilgestaan na Kasparov en moesten we wachten tot Carlsen alles
op een hoopje speelde, vaak nog zonder uitgekiende openingsvarianten, het
handelsmerk (maar later ook de zelf gecreëerde zwakte) van Kasparov. Maar het schaken
is nu zeker levendiger dan ooit; alleen
jammer dat het zonder Kasparov is, want hij had nog perfect 10 jaar kunnen
meedraaien aan de top. Maar de pijn van het verloren imago was hem te groot en
eigenlijk heeft hij net als Fischer (en Judit Polgar) gestopt toen hij nog top
was. Het zal geen toeval zijn dat hij vaak de totaalscore tegen sommige andere
toppers vermeldt – die zijn vaak enorm in zijn voordeel. Enkel Kramnik, Lautier
(in klassiek schaak) en Gulko (3/8) hebben een plusscore (over meerdere
partijen) tegen Kasparov kunnen opbouwen. Waarschijnlijk hebben slechts zeer
weinig spelers zo’n overwicht aan de dag gelegd.
En nu het woord
computerschaak is gevallen – bijna geen woord over de vele partijen en matchen die
Kasparov tegen computers gespeeld heeft. Deep Blue krijgt een halve zin (!), de
andere matchen zelfs geen vermelding en zijn partij tegen de wereld heb ik niet
teruggevonden – toch wel een manco voor dat habbekrats-hoofdstuk 4.
Dit alles doet me
besluiten dat Kasparov er hier beter had aan gedaan om het boek in twee delen
op te splitsen om tenminste zijn WK-matchen volledig te bespreken, van
partijfragmenten volledige partijen te maken, de chronologie beter te bewaken
(de enige reden om de rapid- en simultaan partijen in hoofdstuk vier samen te
brengen lijkt om zijn “100 beste partijen sinds 1993” na elkaar te kunnen
zetten). Dat zou hem ook de kans geven om het boek wat meer gestructureerd te
maken.
Waarom heeft hij het
niet gedaan? Projectmoeheid of vond hij de verhouding 5 boeken predecessors, 4
boeken Karpov en 3 boeken hemzelf voldoende?
Tot slot nog wat
kleine opmerkingen. Een blik op de index achteraan – die lijkt een beetje
verhaspeld (de alfabetisch gerangschikte referenties naar de partijen staan
noch in volgorde van tijd, noch in volgorde van pagina’s waar de partijen
besproken worden). De index toont ook dat Kasparov de man was van partijen
tegen de wereldtop – zijn voorbereiding op gekende tegenstanders was het halve
werk. Vandaar dat het boek voor 90% bestaat uit partijen tegen zo ongeveer de
top tien van de wereld en slechts nu en dan tegen een mindere god. Een opvallende
naam bij die “mindere goden” is trouwens onze halve Belg Chuchelov, die
Kasparov prijst als een goede grootmeester (nu trouwens secondant van Caruana).
Wat dat betreft is hoofdstuk vier dan toch een lichtpuntje: andere
tegenstanders of kortere tijdslimieten zorgen wel degelijk voor interessante
partijen. En de fout tegen het Engels “an historic tournament” blijft net als
in de vorige boeken consequent aangehouden.
Alles bij elkaar zou
ik dit boek een drie op vijf geven – het is misschien het slechtste uit de hele
reeks. Dat klinkt negatief, maar de overige boeken stonden dan ook op een zeer
hoog niveau.
HK5000