maandag 31 augustus 2020

Het verhaal van de Oostendse schaakmeester: Roland Beyen

Mijn herinneringen binnen en buiten de KOSK

Roland Beyen

Individuele resultaten:

Schaken heb ik geleerd in een jeugdclub, maar de microbe heb ik maar opgedaan in de schaakafdeling van het Atheneum te Oostende. Deze schaakclub werd opgericht door Germain Billiet, leraar Nederlands en Engels. Daar hebben we iedere zaterdag namidag partijtjes gespeeld, telkens voorafgegaan door “een lepeltje theorie”. 

In 1953 ben ik dan lid geworden van de KOSK, samen met Michel Vanhoorne en Albert Vandezande, ook kwekelingen van meester Billiet. Wij hebben dan snel de verschillende afdelingen met succes doorlopen, en vormden de kern van de interclubploeg, aangevuld door F.Teetaert, Dr. Gesquiere, C. Vanthuyne, O. Rosseel. Onze ploeg speelde in eerste afdeling en kon goed stand houden tegen de semiprofessionele ploegen uit Brussel, Antwerpen en Gent.

In die tijd was het lokaal van de KOSK gelegen in de Kemmelbergstraat, een zeer mooi zaaltje, achteraan een kruidenierswinkel. Het lokaal was ook voorzien van een kleine bar, waar “madam” Tavernier de scepter zwaaide. Zij hield het lokaal in prima conditie en zorgde voor thee en koffie, zodat de leden hun partij in prima conditie konden afwerken. Dit mooie lokaal hebben we spijtig genoeg na een paar jaar moeten verlaten omdat de pacht afliep en de zaal opgenomen werd in de naastgelegen dokterspraktijk. Ons volgend lokaal werd dan een grote zaal achter een frituur in de Langestraat. Deze zaal was beduidend ruimer en voldeed aan onze behoeften, maar ze had niet de charme van de Kemmelbergstraat. Ook onze “barmeid” is niet mee verhuisd, en de service werd verzorgd door Napoleon (Nap) Douvere. Nap had wel het voordeel een goede vakman te zijn, die tevens ons materiaal (schaakklokken) in goede staat kon houden.

In 1956 heb ik mijn studies begonnen aan de Gentse Universiteit, wat mij de kans gaf deel te nemen aan het clubkampioenschap van de Koninklijke Gentse Schaakkring. Ik eindigde er tweede na de sterke Gentse topper Guy De Wolf. Op basis van mijn resultaat werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan een klein maar sterk bezet internationaal tornooi ingericht door de KGS. Ik behaalde er 1,5 punten in de eerste twee ronden, en dan nog wel tegen de favorieten van het tornooi, O’Kelly en de Duitse meester Diemer (uitvinder van het Blackmar-Diemer gambiet). Verder heb ik echter niet meer kunnen scoren! Niettemin betekende dit tornooi voor mij de doorbraak naar de eerste klasse.

In 1958 kreeg ik dan als jonge belofte, samen met Hans Vandenbroecke de kans om deel te nemen aan de schaakolympiade te München. De Belgische ploeg bestond uit A. Franck (toen kampioen van België), A. Dunkelblum, Van Schoor, Vandenbroecke, Beyen en Weltjens (toenmalig voorzitter van de KBSB), en eindigde op de 24ste plaats. Ikzelf mocht zeer tevreden zijn met een score van 5,5 uit 12, een van de beste Belgische resultaten.

Tijdens de volgende jaren zijn mijn schaakactiviteiten zeer beperkt gebleven, omwille van mijn studies. Te vermelden valt alleen nog de studentenolympiade 1960 te Leningrad (nu St. Petersburg) waar ik als eerste bordspeler 2,5 uit 11 haalde. Wel bevredigend gelet op de sterke tegenstand: Spassky, Lombardy, Drimer, Langeweg, Malich en andere toppers. Onze studentenploeg bestond uit Beyen, Vanhoorne, Clement, Van Humbeek en Vandenbroecke.

In 1964 ben ik begonnen met correspondentieschaak waar ik tezelfdertijd het kampioenschap van Vlaanderen en het kampioenschap van België won. In 1965 kon ik via de interliga deelnemen aan het kampioenschap van België te Antwerpen. In dit zeer sterk bezette kampioenschap eindigde ik samen met Frans Cornelis op een gedeelde derde plaats, na Frits Van Seters en Jef Boey, maar voor Dr. Paul Limbos, Arthur Dunkelblum, Jan Rooze, Vladimir Borodin, Mollekens, Van Schoor, Robert Lemaire en José Tonoli. Dit resultaat leverde ons beiden de titel op van kandidaat-meester, en een plaats in de Belgische ploeg voor de Olympiade te Havana. Het Belgisch team bestond hier uit O’Kelly, Boey, Dunkelblum, Mollekens, Cornelis en Beyen, en eindigde op de 25ste plaats, met 52 deelnemende landen. Ikzelf scoorde hier 6,5 uit 13. Op grond van de resultaten werden mij en Frans Cornelis de meestertitel toegekend.

Sedertdien heb ik nog verschillende malen deel uitgemaakt van de Belgische olympiadeploeg, achtereenvolgens te Lugano (1968), Siegen (1970), Skopje (1972), Nice (1974) en Haifa (1976), steeds met min of meer bevredigende score. Mijn slechtste resultaat was Lugano, met 5,5 uit 12; mijn beste Nice met 8,5 uit 15.

Omwille van mijn beroepsbezigheden heb ik mij slechts weinig kunnen toeleggen op individuele tornooien. Wel heb ik steeds zoveel mogelijk deelgenomen aan ploegwedstrijden, zij het in clubverband dan wel met de nationale ploeg, waaronder de schiftingen van het Europees kampioenschap voor landen ploegen.

Later is het schaken voor het bord wel wat in de verdrukking gekomen, en heb ik mij vooral geconcentreerd op het schaken per briefwisseling, waar ik dan de titel van internationaal meester heb behaald.

Organisatorische activiteiten:

De KOSK is steeds zeer actief geweest zowel op nationaal als op het internationaal vlak. Toen ik in 1953 lid werd de club geleid door voorzitter François Teetaert, bijgestaan door o.m. Jef Deweert als secretaris. Later zijn dan daar nog bijgekomen Steven De Winter, Oscar Rosseel, Charles Dielen, Germain Lamote, Paul Deweert, Michel Masschaele, José Van de Kerckhove. Steeds een zeer dynamisch team dat stilaan een reputatie binnen en buiten België opgebouwd heeft.

Dat dit dynamisme reeds vroeger aanwezig was moge blijken uit de twee internationale tornooien van 1936 en 1937 ingericht in Casino – Kursaal met deelnemers als Grob, Keres en Fine. Herinneringen heb ik hier niet aan: pas geboren! 

In 1956 werd de fakkel terug opgenomen met het internationaal schaaktornooi in het Casino – Kursaal. Dit mooie tornooi werd gewonnen door O’Kelly, voor kleppers als Donner, Golombek, Dr. Lehmann en Bernstein. In 1967 werd het kampioenschap van België eerste klasse ingericht met als winnaar Frits Van Seters. In 1973 werd dit herhaald, ditmaal met Robert Willaert als primus.

In november 1971 hebben wij in het kader van het Europees Kampioenschap een tweedaagse landenkamp België – Tsjechoslowakije ingericht in het Kursaal. Het zal geen verrassing zijn dat België deze match met klank verloren heeft, maar de remise van Jef Boey op het eerste bord tegen Vlastimil Hort, en een overwinning van mijzelf op Dr. Filip mogen herinnerd worden!

In 1975 heeft het organisatiecomité, bestaande uit Teetaert, Beyen en Dewinter het initiatief genomen voor de inrichting het eerste landenkampioenschap van de Europese Gemeenschap, dat met de naam EUROSCHAAK boven de doopvont werd gehouden. De negen leden waren in die tijd : België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Italië, Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland. Ieder van deze landen werd uitgenodigd om een ploeg van vijf man af te vaardigen naar Oostende, waar ze op kosten van de KOSK in eerste klasse hotels gelogeerd werden voor de ganse duur van het tornooi. Het tornooi liep over negen dagen, met een rustdag. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke prestatie veel geld zou kosten. Wij zijn er toch in geslaagd om een budget van 900.000 F samen te rapen, deels afkomstig van overheidsinstellingen, deels van steunende bedrijven. In die tijd was dit een zeer hoog bedrag.

Het tornooi is dan doorgegaan in de mooie erehal van het Casino – Kursaal in de loop van de maand november 1975. Vanzelfsprekend hebben we kunnen rekenen op de inzet en medewerking van de leden van de club: opvolging van de partijen, opmaken van het tornooibulletin bediening van de spelers, bijhouden van het scorebord, onthaal van bezoekers. Alle landen zijn op deze uitnodiging ingegaan, en het tornooi werd officieel geopend door Prof. Dr. Max Euwe, toenmalig voorzitter van de FIDE. Het tornooi werd met klank gewonnen door Nederland, en onze Belgische ploeg is rond de vijfde plaats geëindigd. Alle deelnemers waren unaniem positief over de organisatie, en de kapitein van de Nederlandse ploeg heeft bij het slotbanket zeer lovende woorden uitgesproken.

Het was onze bedoeling om dit tornooi te laten bestendigen. Zo heeft de Duitse schaakbond in 1980 in Berlijn een tweede uitgave ter hand genomen, en heeft ook de Britse bond een derde uitgave verzorgd in Middlesborough. De Italianen hadden de intentie voor een volgende uitgave, maar zijn er niet in geslaagd om de fondsen op te brengen.

Na dit succesvolle ploegentornooi zag het bestuur uit naar nieuwe horizonten. Ondertussen werd Germain Lamote de titel van Internationaal FIDE scheidsrechter toegekend. We waren dus gewapend!

Aldus werd in 1982 beslist om in 1983 een Open Internationaal Schaaktornooi in te richten. Het comité kwam al snel tot het besef dat een budget van ongeveer 950.000 F nodig was: reis en verblijfkosten van grootmeesters en internationaal meesters, startgelden, drukwerk en publiciteit, tornooibrochure. Om voldoende belangstelling op te wekken werd een prijzenfonds van 300.000 F voorzien. De vraag was dus waar dit geld vandaan moest komen! Het was nodig om het organisatiecomité te activeren!

Reeds snel is die erin geslaagd om de Generale Bank voor dit tornooi warm te maken. Het tornooi kreeg aldus de naam “G-Bank Schaak Tornooi”. Het inrichtend comité heeft daarnaast kunnen beroep doen op overheidsinstellingen (BLOSO, Stad Oostende, Provincie West-Vlaanderen, …) en op een aantal steunende bedrijven zoals Siemens, Somati, Kuwait Petroleum, Sealink, …). Het tornooi ging door in het Thermae Palace Hotel van 17 tot 25 september 1983 met 126 deelnemers, waaronder 3 grootmeesters, 5 internationale meesters en 10 Fide meesters. Ook elf leden van de KOSK hebben deelgenomen, waaronder Albert Vandezande, Michel Masschaele; Olivier Drabs, Willy Nierynck, Ruben Decrop, Peter Jonckheere, Glen Dayer, en … Marc Coucke (!).

Alle tornooidocumenten werden viertalig opgemaakt, wat allicht een unicum mag genoemd worden. Het werd door de deelnemers zeker op prijs gesteld.

Een opmerkelijke nieuwigheid was dat de paring van de deelnemers uitgevoerd werd per computer, met behulp van een programma gemaakt door Michel Masschaele. Deze computermethode heeft een aantal grote voordelen: de paringen en het toekennen van de kleuren gebeurt op objectieve wijze volgens de op voorhand vastgelegde regels. Bewuste of onbewuste bevoordeling van een of andere speler is volledig uitgesloten, evenals menselijke fouten. Een tweede voordeel ligt in snelheid van paring, een kwestie van minuten, terwijl de manuele paring eerder een kwestie van uren is.

Het tornooi werd gewonnen door de Nederlandse grootmeester Johan Van der Wiel, voor Fl. Gheorghiu, Steinbacher, Goormachtigh en Defize. Het tornooi werd gehomologeerd door de FIDE, waardoor internationale titels konden toegekend worden. Het was het sterkste internationaal open tornooi ooit ingericht door België. BRT televisie heeft een speciale Sporza uitzending aan het tornooi gewijd.

Na dit succesvol tornooi werd onmiddellijk gewerkt aan een tweede uitgave. Dit 2de G-bank tornooi werd ingericht in oktober 1984, ook in het Thermae Palace Hotel. Ook dit tornooi kende een grote belangstelling, met de deelname van twee grootmeesters, 13 internationale meesters en vier Fide meesters. Het tornooi werd gewonnen door de Israëlische meester Murey, voor Van der Sterren, Garcia – Palermo en Braga. Het tornooi was een mooie bekroning van het 60-jarig jubileum van de KOSK!

Geen twee zonder drie! Het derde G-bank tornooi greep dan plaats in het Thermae Palace Hotel in september 1985. Met een record deelname van 136 spelers, waaronder 5 grootmeesters, 8 internationaal meesters en 11 FIDE-meesters was het tornooi opnieuw een groot succes. Het werd gewonnen door Hans Ree en Tony Miles. Het tornooi kende een bijzondere attractie in de persoon van Tony Miles: hevige rugpijn belette hem om normaal op een stoel plaats te nemen. Wij bezorgeden hem eerst een ligbed, maar dit voldeed niet, en hij besliste dan maar languit op de grond plaats te nemen! Uiteindelijk hebben we hem dan een speciale stoel kunnen bezorgen. Zijn rugproblemen hebben hem wel niet van de gedeelde overwinning kunnen houden!

Deze belangrijke internationale tornooien mogen de jaarlijkse massasimultaan niet doen vergeten. Sedert begin 1970 hebben we in de zomer op de grote markt te Oostende een openlucht simultaan ingericht met 100 deelnemers. De formule bestond erin dat een sterke buitenlandse grootmeester uitgenodigd werd om het op te nemen tegen 40 schakers, terwijl de sterkere leden van de KOSK (Beyen, Vandezande, Vanhoorne, Masschaele, …) elk 20 spelers tegen zich kregen. De simultaan is meestal doorgegaan op het Wapenplein te Oostende, maar omwille van het onbetrouwbaar weer werd telkens wel een alternatief voorzien in het nabij gelegen feestpaleis. 

De simultaan voorstellingen kenden veel belangstelling van inwoners en toeristen. Zo hebben we in deze jaren beroep kunnen doen op toppers zoals Jan Timman, Hans Ree, Nigel Short, Vlastimil Hort. In augustus 1984 heb ik de Russische grootmeester Lev Polugaevski op de kop kunnen tikken! Bij een andere gelegenheid hebben we Jan Rooze er kunnen toe brengen om het in een blindsimulaan tegen tien deelnemers op te nemen, voorwaar een kunstukje!

Ook binnen de KOSK is er een en ander veranderd: de algemene vergadering van de KOSK van 28 januari 1984 besliste om een VZW op te richten. Volgende leden werden benoemd tot lid van de raad van beheer: Roland Beyen, Paul Deweert, Etienne Dewinter, Charles Dielen, Germain Lamote en François Teetaert. Op voordracht van François Teetaert werd ik dan verkozen tot voorzitter.

Op persoonlijk vlak is er dan voor mij ook veel gewijzigd. Mijn drukke professionele bezigheden lieten mij niet toe om verder actief aan het schaakleven deel te nemen. Ik zag mij dan ook verplicht om in 1986 het voorzitterschap door te geven aan José Van de Kerckhove. Ik wens hem alle succes toe!

Tot zover het verhaal van Roland Beyen, waarmee ik hoop dat deze sterke speler en organisator weer wat beter bekend en erkend zal geraken in Vlaamse schaakmiddens. Alsof dat nog niet genoeg was, kreeg ik van hem ook volgende partij, omdat er ook zoiets bestaat als de “Beyen-variant” in het Spaans.
Tot slot bezorgde Roland me nog een partij: winst tegen Calvo in de olympiade van Nice 1974. Net als tegen Filip had Roland nog een appeltje met hem te schillen, want in Lugano 1968 had Calvo hun onderlinge partij gewonnen.

Roland Beyen en HK5000

zondag 23 augustus 2020

De loperfluisteraar

Schaker/schrijver/renner Tim Krabbé heeft één van de beste schaaksites ter wereld: https://timkr.home.xs4all.nl/chess/chess.html. Het is één van de beste verzamelingen anekdotes uit de hele schaakwereld. Vaak gekopieerd, geplagieerd, geciteerd. Tim stamt uit een artistieke familie, en zijn broer Jeroen was een internationaal bekende acteur, die net als Rutger Hauer in Hollywood vaak werd gecast als de buitenlandse slechterik.

De schaakhistoricus Olimpiu Urcan woont in Singapore en is een goed speler (2009 elo), met al enkele boeken bij McFarland op zijn naam (Adolf Albin in America, Julius Finn, WHK Pollock (samen met Hilbert)). Daarnaast heeft hij een patreon website (patreon.com/urcan), waarop hij diverse onbekendere feiten en partijen bespreekt.

Op twitter postte Urcan een tijd geleden een foto van een Russische schaakster van zo’n 50 jaar geleden, met de vraag: aan wie deze speelster het eerst herkent, stuur ik mijn boek over Pollock gratis op. Geluk en toeval – en het feit dat ik met mijn in memoriam reeks zowat alle schakers en schaaksters van betekenis zomaar te raadplegen had – zorgde ervoor dat ik als eerste de speelster herkende, en het boek toegestuurd kreeg. Iets later contacteerde hij mij voor een kleinigheid (iets te copiëren uit het boek van Bill Hook) en nog iets later vroeg hij me om het verhaal van de partij Beyen-Filip, uit de interland België-Tsjechoslowakije uit 1971, te checken.

Dat verhaal staat namelijk op Tim Krabbé’s website (diary_4) en kort samengevat komt het erop neer, dat Roland Beyen, in een interland in 1971 (zie hiervoor de uitstekende schaaksite van Nikolaas Verhulst Belgium vs Czechoslovakia Ostend), gewonnen had van de Tsjechische tweevoudige ex-kandidaat Miroslav Filip, doordat hij de winnende zet van zijn combinatie zou zijn ingefluisterd (door Dunkelblum).

Nu is die verwarring te verklaren: ten eerste was er de naamsverwarring (Boey vs Beyen). We zijn 1971, er is nog geen internet (dat begint pas in 1989 in het CERN), en internationale communicatie is nog moeizaam. Vertalingen van namen lopen wel eens mis, en dus was het voor de internationale schaakwereld “gemakkelijker” om het resultaat te lezen als Boey-Filip, ipv Beyen-Filip. Boey speelde nl op het eerste bord, en hoewel Hort toen de sterkste Tsjech was (en op het eerste bord speelde), had Filip toch de grootste faam en track record van het team. Roland Beyen was veel minder bekend, ondanks het feit dat hij er bv al enkele olympiades had op zitten.

Maar het feit dat een “zwakkere” (Beyen had 2280 elo, Filip 2510) speler met zo’n mooie combinatie een topgrootmeester kon verschalken, grensde aan het ongeloof-waardige, dus werden andere verklaringen gezocht. Deze werden vooral gevoed door het feit dat de combinatie één zet eerder had kunnen gespeeld worden (zie Krabbé’s website). Dat is correct, maar meteen 27.Lxg6 is niet zo goed als 27.Lc2 (zie verder).

Nu, Urcan wou hier dus eens het fijne van weten, hij contacteerde me met de vraag of ik dit kon uitpluizen. Nu zijn er van die match slechts drie personen nog in leven: Roland Beyen, Bernard De Bruycker en Marck Bonne.

Ik begon bij Marck Bonne, omdat ik het snelst zijn contactdata bemachtigde. Marck woont nu in een rusthuis (nieuwsblad), omdat hij na een hersenbloeding aan een rolstoel gekluisterd is. In Corona-tijden was bezoek niet evident, dus ik telefoneerde hem. Ondanks zijn vermelding op de site van Krabbé (als bron van het gerucht van de ingefluisterde zet), kon hij zich een dergelijk voorval niet herinneren. Marck was wel goed voor een leuke anekdote rond deze match.

De match werd gespeeld gedurende een weekend in het casino van Oostende. Na de partijen trok het gezelschap verbroederend de stad, om een glas te nuttigen. Één glas werd er twee, en algauw was het tijd om te beslissen om de dag erop fris te zijn of niet. Hort had een afgebroken partij tegen Boey, en benaderde Boey met de vraag: “Kijk, we zijn hier goed bezig en het is leuk, maar we hebben morgen onze afgebroken partij uit te spelen. Wat denk je ervan om nu remise overeen te komen, zodat we nog wat verder kunnen drinken? Voor het matchresultaat heeft het toch geen gevolgen.” Boey (2390 elo) dacht hierover na en vond dat een remise in die scherpe stelling tegen wereldtopper Hort (2605) zeker niet mis was, en ging akkoord. Daarop vraagt Boey aan Hort: “Zeg, gewoon ter info: wat was jouw afgegeven zet eigenlijk?” Waarop Hort zegt: “Dat was xxx”. Boey: “Maar dat verliest toch?” en Hort: “Dat weet ik…”. Of hoe grootmeesters ook naast het bord strategisch moeilijk te kloppen zijn…

Marck was van dit gesprek getuige. Als je de partij naspeelt, zie je dat die partij plots remise wordt in een levendige stelling, waarin zwart slechts één goede zet heeft – en dat was dus blijkbaar niet de zet die Hort had afgegeven.

De zoektocht naar de waarheid rond de partij ging verder. Via Ben van de Denksport-kampioen kreeg ik het nummer van Bernard De Bruycker te pakken en belde hem op een avond. Hij stond me heel vriendelijk te woord en liep over van schaakanekdotes en verhalen. Maar ook hij kon het gerucht niet bevestigen rond Lxg6. Maar ook hij was bron voor een andere anekdote, dit keer over de vermeende fluisteraar Dunkelblum. Dunkelblum (1906-1979) was een sterk speler, Pools van geboorte. Hij speelde maar liefst 11 keer voor België in de olympiaden en was bekend/berucht voor zijn “onklopbaarheid”: hij was een geducht remisespeler.

Bernard vertelde me volgende anekdote: in een NK gespeeld in Oostende (dat van 1967?) staat De Bruycker achter het bord van Dunkelblum, die over zijn zet nadenkt. Borodin, Dunkelblums tegenstander, is aan het rondwandelen. Dunkelblum beslist tot 0-0, maar net nadat hij de klok heeft ingedrukt, ziet hij dat die zet een stuk verliest. Dunkelblum drukt meteen zijn klok weer in en “derokeert”. Meteen daarop speelt hij een andere zet en drukt nogmaals zijn klok in – dit alles onder het oog van Bernard De Bruycker, die het tafereel met stijgende verbazing gadeslaat.

Borodin, die zoals elk schaker goed weet wanneer net zijn klok wordt ingedrukt (en zeker als het geluid van de Gardé-klok 3x naeen weerklinkt), komt snel terug naar zijn bord, en een discussie in het Duits start, ongeveer als volgt:

"Herr Dunkelblum, was ist los?"
     "Nichts, nichts" zegt Dunkelblum, met beide handen tussen zijn knieën.
“Hast du einen Zug gespielt?”
     "Nein, nein"
"Aber die Uhr wurde gedrückt, hörte ich. Sie wissen, wenn Sie ein Stück bewegen, sollten Sie damit spielen."
     "Hmm…"
“Und wenn Sie ein Stück korrigieren möchten, mussen Sie "j'adoube" sagen
     "Aber ich habe j'adoube gesagt"
"Das gabe ich nicht gehört!"
     "Das liegt daran, das Sie zu weit weg waren…"

Je moet het maar kunnen uitleggen… Remise werd snel daarna beklonken… Nog een illustratie over de sterkte van schaakmeesters naast het bord…

Mijn laatste hoop was dus Roland Beyen zelf. Na twee onbeantwoorde telefoontjes op zijn vast nr probeerde ik het maar op de klassieke manier: een brief. Na even afwachten, kreeg ik een uitgebreid antwoord per mail, met vier bijlagen en tevens een concreet antwoord op het hele verhaal – zie hierna:

"Wat betreft de partij tegen Dr. Filip kan ik hier nog aan toevoegen dat de bewering als zou Dunkelblum mij de bewuste zet hebben ingefluisterd totaal vals is: Dunkelblum was ook niet opgenomen in de ploeg in de match tegen Tschekoslovakije. Hij was voor zover ik weet niet aanwezig tijdens de match in kwestie."

Ik denk dat hier het geheugen van Roland hem even in de steek laat, want Dunkelblum was wel aanwezig. Niettemin geloof ik de heer Beyen volledig. Het is al erg genoeg dat de partij (en combinatie) van je leven eerst toegewezen wordt aan een teamgenoot, laat staan, dat men daarna denkt dat de slotcombinatie zou zijn ingefluisterd. In de partij-analyse die Roland met toestuurde, geeft hij duidelijk zijn motivatie weer om revanche te nemen voor de verliespartij in de heenronde, alsook de reden waarom hij tot de “wachtzet” 27.Lc2 besloot (trouwens de beste zet).

Hieronder eerst zijn analyse van de partij, zoals ik ze ontvangen heb.
De naamsverwarring ontstond dus bijna onmiddellijk na de partij – en het heeft jaren geduurd eer hier duidelijkheid in kwam – o.a. dankzij de site van Tim Krabbé. Zonder afbreuk te willen doen aan het bovenstaande, geef ik de partij nogmaals, nu met wat computeranalyses – vooral om de Lc2 / Lg6 kwestie te verduidelijken.
Een prachtige partij, en de kleine foutjes doen niets af aan de vlekkeloze opening, het energetisch gespeelde middenspel en de prachtige slotcombinatie.

HK5000

dinsdag 18 augustus 2020

Praktisch schaak

Mijn schooltijd ligt al lang achter mij maar ik vermoed dat er nog steeds niet veel veranderd is in het lesgeven. Als een leerkracht nieuwe leerstof aanbrengt, wordt eerst de theorie uitgelegd en daarna wordt die theorie ingeoefend met oefeningen. Hetzelfde geldt voor het schaken. Als we bijvoorbeeld de stappenmethode volgen dan worden eerst de spelregels of thema's zoals dubbele aanval/ aftrekschaak/ penning/ ... uitgelegd vooraleer de leerling gevraagd wordt om oefeningen met die nieuwe leerstof op te lossen.

De Nederlandse auteur Willy Hendriks was met zijn boek Move First Think Later die ik op deze blog besproken heb zie ik wist het wel, 1 van de eerste om dit stramien succesvol te doorbreken. Hij begon met de oefeningen en pas daarna kwam de uitleg. Dit is een gewaagd concept maar het werkte in dit boek omdat je de uitleg (mits je een zeker basisniveau al hebt van het schaken) helemaal niet nodig hebt om de oefeningen te kunnen oplossen. Het boek is dan ook helemaal geen klassiek leerboek waarbij je nieuwe thema's aanleert maar een gids voor de lesgever waarbij diverse nieuwe en oude methodes van lesgeven onder de loep worden genomen.

Het recente vervolgboek van Willy: On the Origin of Good Moves zie voor mijn bespreking oude wijn in nieuwe zakken deel 3, trekt deze lijn door. Ook hier staan de oefeningen weer voor de uitleg en ook hier geldt dat je de uitleg helemaal niet nodig hebt om de oefeningen te kunnen oplossen mits je een zeker basisniveau al hebt van het schaken. Echter terwijl in zijn eerste boek deze aanpak nog onwennig aanvoelde, is het vandaag goed ingeburgerd. Het grote succes van dit eerste boek heeft natuurlijk ook andere auteurs ertoe aangezet om dit model te kopiëren. Dit is iets wat ik recent zag, toen ik het boek Think Like a Machine van de Israëlische auteurs Noam A. Manella en Zeev Zohar aankocht.
De catchy titel had mij als computerfanaat natuurlijk aangetrokken. Ik werk al sinds het prille begin van mijn schaakcarrière met schaakcomputers (1990). Je hoeft mij dus niet te overtuigen dat je door te werken met schaakcomputers ook iets kunt leren van het schaken. Trouwens computerschaak evolueert zo snel dat het vandaag zeer moeilijk is geworden om van alle ontwikkelingen op de hoogte te blijven. Bovendien bestaan er bijzonder weinig boeken hierover dus dit boek was voor mij welgekomen om dit gemis op te vullen.

Anderzijds realiseerde ik mij ook onmiddellijk dat ik een risico nam met dit boek. Zo vond ik de titel al heel uitdagend. Leren van een machine daarmee ga ik akkoord maar denken zoals een machine is volstrekt onmogelijk als mens. Een computer denkt trouwens niet maar berekent van miljoenen stellingen per seconde een score. Nu een stoute titel verkoopt altijd beter dan een brave titel dus je mag een boek nooit afrekenen op de titel.

Helaas soms krijg je ook gewoon wat de omslag vertelt. Mijn vorige boekbesprekingen waren steeds (heel) lovend maar deze keer kan ik dit absoluut niet. Het boek was voor mij 1 van de meest frustrerende ervaringen ooit. Ik heb meerdere keren overwogen om het al halfweg definitief weg te doen en dat had ik zeker gedaan indien ik geen 30 euro had betaald voor slechts 250 pagina's. De lijdensweg begint onmiddellijk bij de oefeningen die dus voor de uitleg staan. "Happy solving" wordt er nog meegegeven maar dan begint de horror. Ik spendeerde uren en uren zoeken maar ik loste nauwelijks iets op. Wat was hier aan de hand? Als FM zou ik dit toch moeten kunnen of ben ik het schaken verleerd tijdens de vele maanden inactiviteit door de coronacrisis. Uiteindelijk keek ik compleet gedesillusioneerd naar de oplossingen.

Toen kwam de aap uit de mouw. Op een minderheid na zijn de opgaven enkel op te lossen met behulp van een computer. Oude analyses van Fischer, Kasparov, Tal, Petrosian ... worden met de grond gelijk gemaakt. Het spel van hedendaagse topgrootmeesters zoals Giri, Carlsen, Svilder, Caruana, Liren,.. wordt geridiculiseerd met het opsommen van een lange lijst gemiste kansen. Verder krijgen we een aantal stellingen van computerpartijen tussen Stockfish en Alphazero en ook nog enkele eindspelstudies die prijzen hebben gewonnen, voorgeschoteld.

Het boek staat volgepropt met prachtige, fabelachtige, extreem complexe computeranalyses en voor dit alleen kan je het aankopen maar ik snap niet waarom de lezer gevraagd wordt om uberhaupt een poging te ondernemen dit op te lossen. Dit lijkt mij compleet onzinnig maar de auteurs zijn van mening dat alle opgaven binnen het menselijk bereik liggen. Hun advies is dat je als mens gewoon dieper en creatiever moet nadenken en dat we vaak maar een klein deel van onze hersencapaciteiten gebruiken tijdens een wedstrijd. Als bewijs van hun theorie zijn op het einde van het boek enkele grootste partijen opgenomen van o.a. Carlsen die in zeer complexe stellingen toch bijna altijd de computerzet kon vinden.

Ik was zo verbouwereerd over al die misinformatie dat ik uiteindelijk eens ging opzoeken wie de auteurs waren. Welke rating hebben die Noam A. Manella en Zeev Zohar eigenlijk dat ze zo kritisch durven zijn? Welke resultaten hebben zij al behaald met het implementeren van hun revolutionaire theorie dat we moeten denken als een machine? Wel val niet van je stoel want ze hebben allebei geen fiderating. Van Zeev Zohar heb ik enkel een chess.com-account teruggevonden waar hij een huidige blitzrating heeft van 1967.

De analyses zijn top en hier en daar valt wel iets op te lossen maar ik snap niet dat een leidinggevende uitgeverij zoals Quality Chess dit boek in deze vorm heeft uitgebracht. Men had er veel beter gewoon een mooie collectie stellingen/partijen van gemaakt met briljante vondsten van de computerprogramma's die illustreren hoe groot het gat ondertussen is geworden tussen computer en mens.

In elk geval tips om zelf beter te schaken heb ik er niet in gevonden. Het praktisch schaken werd totaal genegeerd en dat is jammer natuurlijk want ik had net gehoopt om een brug te zien tussen computer en mens. Zelf heb ik op deze blog diverse artikels gepubliceerd over hoe ik werk met de computer maar er bestaat geen absoluut antwoord over hoe je het best te werk gaat om betere resultaten in de praktijk te behalen. Een commentator van vlees en bloed is nog altijd vaak de beste raadgever. Een mooi voorbeeldje hiervan las ik laatst nog op chesspub:  "Wit heeft een statische plus maar het is helemaal niet eenvoudig om de juiste beslissingen te maken over wanneer er wat geruild moet worden." Dit laatste werd mooi bevestigd in mijn meest recente partij voor de Belgische interclub waarin dezelfde opening werd gekozen.
Een computer toont voordeel aan voor wit maar kan je niet vertellen dat het niet makkelijk spelend is. In dit laatste komt gelukkig nu eindelijk langzaam verandering in. Vorige maand schreef Franky Nolf in een reactie op deze blog over DecodeChess en toeval is dat dit programma ook vermeld wordt in "Think Like a Machine" als een hoopgevend AI-systeem (eveneens Israëliërs). Het is nog een beginproduct maar er is zeker een enorme vraag naar kwalitatieve en betaalbare coaching.

Daarnaast zien we nu ook steeds meer schaakprogramma's die met winstpercentages werken i.p.v. materiaalscores. Leela was de eerste die duidelijk aantoonde dat het loont om ook in gelijke stellingen aan te geven wie de beste kansen heeft en ondertussen zijn andere programma's ook op de kar gesprongen. Ik raad hierbij de lezer aan om eens de nieuwe Stockfish NNUE te proberen die een mix is van de oude Stockfish en de nieuwe netwerken zoals Leela. Ik maakte recent nog een test en Stockfish NNUE scoorde 6 extra winsten op 100 partijen in vergelijking met Stockfish 11 tegen dezelfde Leela en met dezelfde set openingen. Stockfish 11 - Leela (sterkste net dat ik getest heb) : 48 - 52; Stockfish NNUE (versie 29 juli) - Leela (sterkste net dat ik getest heb) : 51- 49.

Anderzijds mag je jezelf niet blindstaren op de winstpercentages van die nieuwe generatie schaakprogramma's. Het is goed om in gelijke stellingen nu eindelijk toch te zien wie de beste praktische kansen heeft maar je mag die zeker niet zomaar ook als waarheid voor partijen tussen mensen beschouwen. Ervaring speelt vaak een belangrijkere rol. Ook is het zo dat winstpercentages van die computers vrij zinloos zijn in stellingen waarin concrete winstvarianten worden gevonden door de computer. Het schaakprogramma houdt geen rekening met hoe moeilijk sommige zetten zijn om te vinden als mens. Een mooi voorbeeldje is de stelling op zet 13 in onderstaande partij.
De computer schreeuwt dat de winst duidelijk is voor wit maar ik zal nooit op eigen kracht een lijn zoals met h4 correct kunnen berekenen en dan spreek ik nog niet over de zijvarianten. Dat is 1 voorbeeldje maar dit kom je natuurlijk voortdurend tegen als je je eigen partijen met een computer analyseert.

Spelers zijn altijd op zoek naar praktische oplossingen voor hun problemen (openingen/ strategie/...). In de literatuur kan je talloze goede en minder goede boeken hierover vinden. Think Like a Machine hoort zeker in de categorie van de minder goede. Het is wachten vooraleer AI hiervoor een antwoord kan verzinnen.

Brabo