(18 mei 1897, Gent - 19 april 1932, Gent)
Edgard Colle werd al in 1917 kampioen van Gent en in de jaren daarna is hij vijf keer schaakkampioen van België geweest, naast zes titels als kampioen van de Belgische
schaakbond. Al in 1922 won hij een NK-titel door een match van Koltanowski met
6-2 te winnen. Vanaf 1918 trainde hij in de CREB in Brussel met de lokale
speler Max Nebel, die van meestersterkte was. In datzelfde Brussel kreeg hij in
1922 zijn vuurdoop tegen een speler van Europees niveau, maar dat viel sterk
tegen: Znosko-Borovski won met 6-0, een score die Colle deels aan zijn eigen,
voortvarende speelstijl te “danken” had. Maar hij stak veel van de match op en
dat rendeerde snel.
Hij brak internationaal door in 1923, in het tornooi van
Scheveningen, dat dus niet enkel bekend is gebleven van het “Scheveningen”
concept (elke deelnemer van ploeg A speelt tegen elke deelnemer van ploeg B).
Hij moest er enkel Euwe en Maroczy laten voorgaan, twee spelers waarmee hij nog
vaak de degens zou kruisen. Het goede resultaat bevestigde zijn streven om
beroepsspeler (naast schaakjournalist) te worden en in de jaren die volgden was
hij heel actief: tussen 1922 en 1931 speelde hij in meer dan 50 tornooien, wat
neerkomt op een gemiddelde van zo’n 5 tornooien per jaar. Jammer genoeg kreeg
hij al vanaf 1924 problemen met zijn maag – problemen die hij waardig droeg,
maar die uiteindelijk leidden tot een serie operaties, waarvan de laatste hem
fataal zou worden.
In Hastings 1923/24 kon hij als enige de tornooiwinnaar Euwe verslaan.
Met Euwe zou hij trouwens een goede vriendschapsband ontwikkelen, omdat hij
voor zijn maagproblemen vaak naar specialisten in Amsterdam reisde en dan bij
Euwe kon blijven overnachten. In Merano 1924 betaalde hij nog leergeld – hij
werd (briljant) van het bord gezet door de oude meester Tarrasch, en eindigde
laatste met Opocensky en Steiner – op zich nog geen schande, om met dit
gezelschap de rode lantaarn te delen. Dat hij Europese top was, bewees hij in
het WK voor amateurs in Parijs (het individuele tornooi dat bij de Olympische
Spelen hoorde), waarin hij derde werd, achter de Letten Matisons en Apsenieks,
maar voor Euwe.
In 1925 won hij een hard bevochten tweekamp van Koltanowski. Het
werd een duidelijke 4-0 overwinning voor Colle, met drie remises. Het matchboek
is nu een collectors’ item geworden. Hoewel Koltanowski later Colle als “zijn
vriend” zou bestempelen, en de Colle-opening ter zijner ere trouw zou blijven,
was er toch een sterke competitie tussen hen beiden. Volgens de legende
gebeurde volgend incident bij een interland tussen België en Nederland;
Koltanowski eiste het eerste bord op, vóór Colle, die hierover zeer ontstemd
was. Colle zou toen naar Euwe gegaan zijn met het dreigement dat hij zijn beide
benen ging breken mocht Koltanowski winnen. Het lijkt een broodje-aap verhaal,
want als er één ding naar voor komt in de eulogieën, dan is het dat Colle één
en al vriendelijkheid was, zowel naast als aan het bord. Euwe won trouwens zijn
partij…
In 1926 was het raak: winst in Amsterdam, een klein maar sterk
bezet tornooi. Het was zijn eerste internationale tornooiwinst, voor
Tartakover, Euwe en Pannekoek. 1926 was trouwens zijn beste jaar, waarin hij
ook zijn bekendste tornooi-overwinning boekte, in Merano. Hij won dat tornooi
voor Esteban Canal, die in die periode ook zijn beste schaak toonde, Grünfeld,
Spielmann, Yates, Tartakover en Kostic. Het jaar erop won hij het BCF-Congres
in Scarborough, voor Fairhurst, Yates, Thomas, Wahltuch en Berger. Dat was iets
wat hij in Scarborough 1930 herhaalde. In dat laatste tornooi hield hij
Maroczy, Rubinstein, Ahues, Sultan Khan en Grünfeld achter zich. Deze
overwinning moet misschien hoger ingeschat worden dan zijn winst in Merano vier
jaar eerder. Hij eindigde ongeslagen met een vol punt voorsprong op een
selectie van zeer goede Europese spelers. Tussendoor werd hij nog eerste in
Hastings 1928-29, gelijk met Marshall en Takacs.
Was Colle wereldtop? Net niet. Was hij Europese top? Ja; zijn
score tegen Euwe, Tartakover, Znosko-Borovsky (door die match in het begin van
zijn carrière), Nimzowitsch, Bogoljubov, Aljechin en Vidmar was duidelijk
negatief, maar tegen Yates, Thomas, Koltanowski en Grünfeld had hij een
plusscore. Tegen Rubinstein, Maroczy en Reti was de score gelijk. Daarnaast won
hij matchen van Koltanowski, Olland, Landau, Tackels en Van Hoorn. Ondanks zijn
korte carrière is het duidelijk dat hij in zijn korte leven (hij overleed net
voor zijn 35ste verjaardag op de operatie-tafel) zijn stempel heeft
kunnen drukken op de West-Europese schaakwereld. Samen met Koltanowski zette
hij België als schaakland op de kaart. Door zijn successen en zijn opening,
toonde hij aan dat hij een origineel denker was, dat er ook “simpele” systemen
bestonden om sterke tegenstanders te bestrijden, die in het bereik van iedereen
lagen.
Onderstaande partij is één van de meest geanalyseerde partijen
ooit, mede omdat Vukovic het offer Lxh7 in de partij in zijn boek “The Art of
Attack in Chess” incorrect vond. Latere analyses wezen uit dat het speelbaar
was, maar tegen de beste verdediging niet noodzakelijk tot winst leidde.
Wat is de impact geweest van Colle op het Belgisch schaakleven?
Wie deze vraag stelt, moet eerst kijken naar zijn leven en zijn impact hierop
“schalen”. Colle was een tijdgenoot van de grote spelers van de nieuwe,
hypermoderne school, maar zat nog volop in de klassieke periode van de grote
namen (Tarrasch, Spielmann, Lasker, Capablanca, Aljechin). Net voor hij
overleed, gingen namen als Burn, Janowski, Reti, Gunsberg, Weenink en Noteboom
heen. Net na Colle overleed ook Sandor Takacs, waarmee hij in Hastings 1928-29
het tornooi gewonnen had. Niet veel later wisselden Loman, Yates, Matisons veel
te vroeg het tijdelijke met het eeuwige. Het verschil met bv Nederland – dat bv
de nog jongere Noteboom verloor – was dat Colle zowat met Koltanowski de enige
Belg was die op Europees niveau mee kon, terwijl in Nederland er diverse sterke
namen naast Euwe opkwamen (Landau, Van den Bosch, …). Daarnaast hadden de
Nederlanders al een eerste sterke generatie, met onder andere de broers Van
Foreest.
Dus ja, het overlijden van Colle was een grote aderlating voor
het Belgische schaken – en toen Koltanowski, met zijn ervaring uit WOI in het
achterhoofd, ervoor zorgde dat hij wegkwam voor WOII uitbrak, ook België liet
voor wat het was, bleef het “Belgisch Schaakbord” achter zonder zijn twee
koningen.
Qua impact heeft Colle wel degelijk een grote stempel gedrukt op
het Belgische schaakleven. In de eerste plaats door zijn tornooi-overwinningen,
die het schaken op de voorgrond bracht. Maar ook door zijn opening (hij won
ermee drie keer van de Engelse kampioen Thomas, die tevergeefs telkens een
andere opstelling probeerde), die nog altijd veel aanhangers telt op clubniveau
– en terecht. Het is misschien een “te simpele” opening voor +2300-spelers –
laat ons zeggen, te ééndimensionaal, wits plan is nogal duidelijk:
koningsaanval – maar voor de gewone liefhebber is dat net het voordeel. En een
grote populariteit van je eigen opening op clubniveau is misschien onder het
niveau van een Kasparov, maar voor een “kleine Belg” betekent het wel faam over
de hele schaakwereld. Ik besluit met de woorden van Euwe: “De mensch Colle
stelde den schaker Colle nog verre in de schaduw”.
Bronnen :
HK5000
Geen opmerkingen:
Een reactie posten