maandag 23 april 2018

Mode deel 2

Mijn vorig artikel toonde aan dat er een enorme variëteit aan openingen bestaat. Het is vandaag volstrekt onmogelijk geworden zelfs als top-beroepsschaker om compleet up to date te zijn met alle bestaande theorie. Anderzijds stel ik wel vast dat vele openingen gespeeld op amateurniveau vrijwel ongevaarlijk zijn. Heel wat tegenstanders spelen helemaal geen kritieke varianten en willen eigenlijk alleen maar een speelbare niet-theoretische stelling bereiken waarin geschaakt kan worden.

Ik bedoel dat je als ambitieuze schaker best concentreert in de openingsstudie op de kritiekere varianten. De andere minder gevaarlijke systemen mogen ook bestudeerd worden maar vaak volstaat een gezonde ontwikkeling al om zonder kleerscheuren de opening door te komen. Trouwens het aantal resterende belangrijke systemen is nog steeds heel uitgebreid wat we bevestigd zien aan de vele uren openingsstudie sommige professionals dagelijks maken.

Voor een amateurschaker is het niet eenvoudig om het kaf van het koren te scheiden. Hoe kan ik weten welke openingen ik tijd moet aan spenderen en welke niet? Een coach kan hierbij zeer nuttig zijn maar wat als je die niet hebt. In elk geval is het een fabeltje om te denken dat partijen van spelers met een hogere rating automatisch meer diepgang in de opening bevatten. Ik deed de proef op de som door van mijn 100 recentste partijen te bepalen per elogroep hoeveel diepgang (afwijking t.o.v. eerder gespeelde partijen) er gemiddeld was. Eerst voor wit.
Voor zwart zien we geen belangrijk verschil.
Dus er bestaat geen link tussen rating en openingskennis. Nee dat is onjuist. Het is best wel zo dat een rating correleert met openingskennis. De verwarring ontstaat door het mixen van openingskennis met openingsvernieuwingen. 99% van mijn tegenstanders zijn volgers waarmee ik bedoel dat ze zelden of nooit in de opening met eigen op voorhand uitgewerkte ideeën spelen. Nu erg verwonderlijk is dit niet want alle elogroepen die ik ontmoet bestaan uit bijna uitsluitend amateurschakers die weinig of geen tijd spenderen aan persoonlijke analyses in de opening.

De echte pioniers en leiders in de openingen zijn natuurlijk onze topschakers en niet te vergeten de correspondentieschakers. Als we willen weten welke openingen kritiek zijn dan moeten we in de eerste plaats kijken naar hun partijen wat ik al o.a. geruime tijd doe in het voorbereiden van mijn partijen zie databases gebruiken . Eerder vermeldde ik al in mijn artikel de expert deel 2 te kijken naar partijen van spelers met een elo + 2600.

Kritieke openingen volgen is makkelijker gezegd dan gedaan want vandaag zijn er meer dan 200 +2600 elo actieve spelers. Dit betekent elke dag nieuwtjes die een top-professional moet bekijken. Zo twitterde de Nederlandse topgrootmeester Anish Giri eens "Als meer dan 2 twics op je laptop ontbreken dan is er iets fout gegaan met je werkschema." In mijn artikel hoeveel geld spendeer je aan het schaken gaf ik aan dat ook ik de gratis twics download (2 keer per jaar) maar tijd om alle relevante +2600 partijen voor mijn repertoire eruit te halen en te bestuderen, heb/ maak ik niet.

Zo is het zonder twijfel voor de meeste amateurs. Dagdagelijks werken aan openingen kan je niet verwachten van amateurs en heeft bovendien ook zeer weinig nut. Veel interessanter is voor hen te werken met samenvattingen waarin een aantal nieuwe kritieke openingslijnen worden uitgelegd door een professional zodat dit snel en efficiënt kan worden ingestudeerd. Openingsboeken en dvds zijn hierbij natuurlijk het eerste adres waaraan we denken. Nadeel van die media is dat ze zeer snel gedateerd zijn en bijlange niet de laatste trends kunnen volgen. Om echt de mode te volgen, zijn schaaktijdschriften nodig en dan liefst met de klemtoon op openingen. 2 abonnementen beveel ik aan betreffende kwaliteit: chesspublishing.com en chessbase magazin.

Uiteraard betekent dit dat er flink wat overlap is tussen beide magazines. Alhoewel verschillende auteurs werken voor beide magazines, worden dezelfde trends door beiden opgemerkt. Zo was ook recent het geval betreffende de Armeense Winawervariant van het Frans. Allebei publiceerden ze in januari begin dit jaar een overzicht van de meest recente ontwikkelingen in dit systeem zie chesspublishing januari 2018 en chessbase magazine 182. Eigenaardig kreeg ik het zelf net voor nieuwjaar al voorgeschoteld door de Belgische expert Nathan De Strycker in het 56ste kersttornooi van Deurne.
Gelukkig wist mijn tegenstander niet meer precies de analyses over deze variant want anders had het best een stuk lastiger geweest voor mij. Omdat ik zelf geen abonnement heb op een tijdschrift, maakte ik zelf een uitgebreid onderzoek over de opening. Tot mijn verbazing moest ik vaststellen dat het hypermoderne systeem perfect speelbaar is voor zwart zie hieronder mijn samenvatting. Mijn analyses maakte ik met behulp van het moderne monte carlo-mechanisme dus het laten spelen van zeer veel snelle partijtjes door de computer tegen zichzelf zie computers worden autonoom.
Ok dus we weten nu wie de laatste trends maakt en waar we ze gemakkelijk kunnen terugvinden. De volgende vraag die we kunnen stellen is in hoeverre dit allemaal relevant is voor de amateurschaker. Die vraag is voor mij moeilijk met zekerheid te beantwoorden omdat ik gewoon onvoldoende vertrouwd ben met de precieze inhoud van de magazines. Ik schat dat ik gemiddeld 1 keer per jaar in mijn partijen iets nuttig ervan zou kunnen gebruiken. Dat is erg mager maar dit ligt ook vooral aan mijzelf omdat ik mijn eigen weg ga in de openingen door de wetenschappelijke aanpak en ik weinig partijen speel: 38 met een langzame tijdscontrole vorig jaar schreef ik in mijn artikel verrassingen deel 2.

Kortom persoonlijk vind ik het veel geld om voor 1 magazine ongeveer 100 euro uit te geven per jaar. Voor beroepsschakers liggen de kaarten helemaal anders. Zo sakkerde de Amerikaanse grootmeester Alexander Lenderman met het befaamde Russische spreekwoord "скупой платит дважды" na zijn kansloze nederlaag in 22 zetten van vorige donderdag tegen de Amerikaanse topgrootmeester Fabiano Caruana. De opening was besproken in het meeste recente nummer van newinchess jaarboek 126 (dit magazine wordt slechts 4 keer per jaar gepubliceerd in tegenstelling tot maandelijks bij chesspublishing en tweemaandelijks bij chessbase) maar Alexander had het niet gezien terwijl Fabiano het wel.
Mijn Russische schoonvader gebruikt het spreekwoord ook regelmatig. Een gierig persoon betaalt tweemaal. Een halfje extra verliezen in het US-kampioenschap zou wel eens vele malen meer kunnen kosten dan 100 euro zie prijzengeld en dan spreek ik nog niet over kwalificatie voor de olympiade, titel,....

Terugkerend naar de gewone stervelingen, is het twijfelachtig of het loont om de mode te volgen. Er zullen altijd spelers zijn vooral jongelingen die graag op de hoogte zijn van de laatste nieuwe snufjes. Af en toe riskeer je dus te spelen tegen een fashionista maar paniek lijkt mij overbodig zeker omdat op amateurniveau zelden de opening beslissend is voor het eindresultaat.

Brabo

maandag 9 april 2018

Welke openingen spelen mijn tegenstanders?

Mijn antwoord op de reactie van het vorig artikel was nogal vaag. Ik schreef dat het aantal openingen dat je kan tegenkrijgen zelfs met een zeer nauw repertoire enorm is. Echter wat is enorm. Kan daar een cijfer opgeplakt worden? Wel met dit speciaal artikel zal ik dit trachten te doen.

Echter vooraleer we kijken naar cijfers, moeten we eerst bepalen wat een opening is. Ik heb meerdere bronnen geconsulteerd en kwam tot de vaststelling dat hierover geen consensus bestaat. Het classificatiesysteem ECO (Encyclopedia of chess openings) is zowat het enige dat overal in de schaakwereld gebruikt wordt maar verder dan de openingen groeperen in 5 hoofdcategorieen en 500 subcategorieen gaat het niet. Dus ECO classificeert maar zegt niet wat een opening is of uit hoeveel zetten een opening bestaat.

Eigenlijk doet de precieze definitie er hier niet toe want wij zijn vooral geïnteresseerd in hoeverre iemand in boek kan zijn. M.a.w. waar stopt de voorkennis betreffende de openingszetten van een speler. Dit hangt af van opening en speler zelf. Zelf ken ik heel wat openingsvarianten voorbij zet 20 zie bv. fouten en copycats. Bij beginners gaat de diepste openingskennis vaak niet verder dan een paar zetten. Van wereldtoppers is bekend dat sommige van hun ingestudeerde varianten zelfs voorbij zet 40 gaan. Anderzijds biedt een (zeer) hoge rating absoluut geen garantie dat de speler veel afweet van een opening zie verrassingen deel 1. Kortom het is koffiedik kijken wie wat precies kent en dit wordt nog versterkt door het feit dat vele schakers moedwillig hun openingskennis verbergen zie geheim.

Ik ben dus verplicht om een arbitraire grens te trekken. Als referentie gebruik ik de standaardinstellingen om een openingsboek in Chessbase te creëren. Op mijn blog heb ik in talloze artikels voorbeelden getoond van mijn openingsboek zie groene zettenanalyseren met de computer deel 3schaakopeningen studeren deel 2databases gebruiken, ... maar nergens legde ik uit met welke instellingen dat boek gecreëerd werd.
Default (standaard) worden er 20 zetten gebruikt met een variatie hierop volgens ECO. In mensentaal betekent dit dat we gemiddeld 20 zetten als openingsvariant beschouwen met meer of minder zetten per variant volgens de classificatie van de variant. Voor grote lange hoofdvarianten worden dus meer dan 20 zetten geïmporteerd in het boek terwijl voor kleine nevenvarianten er minder dan 20 worden geïmporteerd.

20 zetten wordt dus de basis om unieke openingen te definiëren. Dit laat ons eindelijk toe om te kijken welke openingen mijn tegenstanders spelen. Mijn persoonlijke database van standaardpartijen bevat er vandaag meer dan 800. Als we kunnen achterhalen hoeveel keer er dezelfde 20 openingszetten of partij (indien de partij minder dan 20 zetten duurde) gespeeld werden, weten we automatisch hoeveel openingen ik tot nu toe al op het bord heb gehad. Een uurtje door de database scrollen, was voldoende om dit te achterhalen. Het resultaat was op zijn zachtst opmerkelijk. Slechts 2 keer kreeg ik exact dezelfde 20 openingszetten in meerdere partijen op het bord. Bovendien ben ik er zeker van dat deze 2 unieke gevallen helemaal gelinkt kunnen worden aan zeer bewuste keuzen van mijn tegenstanders. Zo koos de Nederlandse IM Edwin Van Haastert ervoor om mijn verliespartij tegen de Belgische IM Thibaut Maenhout gespeeld een paar weken eerder te kopiëren. Het werd een gevecht vol fouten maar in de eindfase miste hij een duivelse wending.
De 2de unieke situatie ontstond in het klubkampioenschap van Deurne. In 2009 had ik reeds eens gewonnen tegen de 1700 speler Pascal Francois. In 2011 herhaalde Pascal dezelfde opening omdat er theoretisch niets mis mee was. Ik ging akkoord omdat er tussen een computerevaluatie en praktische kansen een belangrijk verschil bestaat in de variant.
Toen we een 3de keer in 2013 tegen elkaar speelde, had Pascal zijn les geleerd. Een openingsvariant mag je niet enkel selecteren op basis van de computerevaluatie en dus varieerde Pascal veel vroeger met een interessant alternatief.

Ik wil terugkeren naar de oorspronkelijke vraag van welke openingen spelen mijn tegenstanders. Ondertussen weten we het antwoord. Elke partij is een nieuwe opening dus op een paar extreme uitzonderingen na kunnen we niet voorspellen wat er in de toekomst nog zal verschijnen. De openingen studeren van de tegenstanders brengt bijgevolg weinig zoden aan de dijk.

Ruimer genomen zouden we zelfs kunnen stellen dat openingen serieus studeren voor ons bescheiden niveau sowieso nutteloos is. Dit laatste werd al eerder geïnsinueerd in een reactie van the Unknown One op een artikel van 2012. Echter dit is een stap te ver voor mij. In heel veel openingen is een handvol zetten kennen al een onmiskenbaar voordeel. Ik bedoel de arbitraire grens van 20 zetten is dan misschien wel ok om een opening te definiëren maar vertelt ons zeer weinig over het nut van openingen studeren zie o.a. naar mijn recent artikel de onzin van blitz deel 2.

Omdat elke opening zeer uiteenlopende karakteristieken heeft, kan ik geen cijfer plakken op hoeveel openingszetten men minstens moet kennen om een voordeel te verkrijgen. Bovendien hangt dit ook sterk af van de kennis van de tegenstander want enkel als je cruciale informatie meer kent, kan er een openingsvoordeel geclaimd worden. Daarom in het 2de gedeelte van dit artikel wil ik vooral inzoomen op het effect van openingen studeren volgens de wetenschappelijke aanpak die ik hanteer in mijn partijen. Hoe snel breidt de openingskennis uit wanneer je met een zeer nauw repertoire speelt? Met meer dan 20 jaar ervaring volgens deze speelmethode, kan ik hierover zeker enkele opmerkelijke statistieken tonen. Dus in al die tijd heb ik steeds dezelfde openingen gespeeld en enkel aanpassingen gemaakt aan het repertoire wanneer er een variant niet meer deugde. Hieronder zie je de evolutie van mijn openingskennis in de witpartijen.
Er blijkt weinig verschil te bestaan in de evolutie van mijn openingskennis in de zwartpartijen.
Gemiddeld over de meer dan +400 wit- en + 400 zwartpartijen wordt er al op zet 8-9 afgeweken. In minder dan 200 van de +800 partijen was ik het die afweek op een eerdere partij waarbij ik dus iets introduceerde dat ik had geleerd uit mijn fouten. Opmerkelijk is dat we nauwelijks enige progressie  van de zetafwijking zien in de laatste 15 jaren schaak alhoewel er  steeds ongeveer evenveel gespeeld werd. Enkele honderden partijen spelen levert dus weinig op betreffende diepgang van het repertoire. Ik vermoed wel dat als dezelfde strategie in schaal geëxtrapoleerd wordt dat er duidelijke vooruitgang geboekt zou kunnen worden. Dit is trouwens o.a. wat het project Alpha zero met 44 miljoen trainingspartijen verwezenlijkte. Uiteraard geen enkele mens is in staat om ooit zoveel partijen te spelen.

Alhoewel er gemiddeld heel vroeg wordt afgeweken in mijn partijen, is er toch nog een substantieel % partijen waarin de afwijking t.o.v. eerdere partijen later gebeurde. Om dit te illustreren maakte ik een grafiek waarin het % gespeelde partijen wordt geindexeerd volgens afgeweken zet. Hieronder volgt eerst de grafiek voor mijn witpartijen.
Latere afwijkingen gebeuren beduidend minder in mijn zwartrepertoire. Hier speelt zonder twijfel mijn Hollandse openingskeuze een rol waartegen wit een zeer ruime keuze heeft aan interessante varianten (dit vermeldde ik voor het eerst reeds in mijn artikel een hollands gambietje deel 2).
Uit de grafieken kunnen we aflezen dat in 27% van mijn witpartijen er een duplicatie is van de eerste 10 openingszetten t.o.v. eerder gespeelde partijen. Voor mijn zwartpartijen is dit slechts 16%. Voor de eerste 15 openingszetten zien we dat het aandeel voor de witpartijen al is geslonken tot 3% en voor de zwartpartijen tot 2%.

Ik rond dit lang artikel af. De percentages zijn laag maar evenmin compleet verwaarloosbaar. De openingen studeren van je eigen gespeelde partijen zal zonder twijfel enig voordeel opleveren op termijn. Of dit voordeel opweegt tegen de inspanningen, moet ieder voor zichzelf uitmaken. Als het studiewerk enkel voor een handvol elopunten wordt gedaan dan hou je het in elk geval niet vele jaren vol.

Brabo

vrijdag 30 maart 2018

Verrassingen deel 2

Vorig jaar speelde ik 38 schaakpartijen met een lange tijdscontrole. Ik won er 23, speelde 10 keer remise en verloor slechts 5 partijen. Dit lijkt een fantastisch resultaat maar de meeste partijen werden gespeeld tegen zwakkere spelers. Bovendien werden slechts 11 voor fide-rating verwerkt waardoor mijn fide-elo uiteindelijk slechts zeer licht aangroeide. Het is al jaren dat ik mij tevreden moet stellen met het spelen van kleinere lokale tornooien om toch nog enigszins een beetje speelritme te onderhouden.

5 verliespartijen op 38 wedstrijden is niet veel maar elke verliespartij is er 1 teveel voor een ambitieuze speler. Anderzijds leveren verliespartijen natuurlijk de beste informatie om jezelf te kunnen verbeteren. Dit was tezelfdertijd ook deels de kritiek op chesspub die ik kreeg i.v.m. artikel analyseren met de computer deel 2. Technisch maak ik kwalitatief zeer hoogstaande partij-analyses maar hoe word je daarvan een sterkere speler. Elke partij is uniek (op een enkele uitzondering na) en betekent dus steeds weer nieuwe fouten.

Natuurlijk leer je altijd wel iets bij met het in detail bekijken van je fouten maar vaak kan meer worden bereikt door de foutenlast in zijn totaal eens te bekijken. Bestaat er een gemene deler in de fouten? In mijn recentste 5 verliespartijen valt er in elk geval mij 1 iets belangrijks op. Telkens kwam ik al heel vroeg in de partij in serieuze problemen. In 2 partijen overleefde ik zelfs niet eens de opening. 1 kwam reeds aan bod in mijn artikel evolutie. De andere was mijn partij tegen Dries Janssen waarvan ik het slot al toonde in mijn vorig artikel.

Zonder twijfel was mijn te optimistisch spel een belangrijke reden voor de nederlaag. Beide koningen blijven in het centrum staan maar mijn koning blijkt veel kwetsbaarder te zijn. Echter nog belangrijker lijkt mij dat de witspeler al in de voorbereiding de kritieke stelling had gezien. Hij was op de hoogte van een gelijkaardige fout gemaakt in die stelling zie de partij Haroon Azizi - Anneli Damau gespeeld in 2003 met trouwens dezelfde weerlegging (zie zetten 9, 10 en 11). Dus naast de technische fout is vooral het enorme verschil in voorkennis van de opening zorgwekkend. Hierbij neem ik nog niet eens het eloverschil in rekening.

Een gebrek aan studeren is het zeker niet. Eerder dit jaar had ik al een eerste nederlaag opgelopen in deze opening en er bijgevolg een zeer uitgebreide studie van gemaakt. Met 5.h3 staat slechts 1 meesterpartij in de database maar maakte toch deel uit van die analyse. Echter aan het bord kon ik mij hiervan niets meer herinneren. Ik bekijk honderden partijen tijdens een studie en dat kan ik onmogelijk onthouden 6 maanden daarna. Ik vermoed dat zelfs wereldtoppers dit niet kunnen. Bovendien waren die analyses over 5.h3 zeer oppervlakkig dus ik beschouwde de variant allesbehalve als kritiek.

Nee mijn fout was natuurlijk in het te voorspelbaar zijn. Ik hou veel te dogmatisch vast aan de wetenschappelijke aanpak zodat tegenstanders heel makkelijk een uiterst gevaarlijke verrassing kunnen voorbereiden. Om te illustreren hoe groot het verschil wel is tussen mezelf en mijn tegenstanders, maakte ik een klein onderzoek. Ik selecteerde alle standaardpartijen waarbij ik tegen iemand speelde waar ik al eens eerder had tegengespeeld. Hierdoor mocht ik veronderstellen dat mijn tegenstanders wisten welk soort speler ik was op voorhand en dus hiermee rekening hadden gehouden in hun openingsstrategie. 146 van mijn 829 partijen bleven over na de filter. Het bewijst nogmaals wat ik al stelde in mijn artikel matchen dat de schaakwereld klein is. Van elk van die 146 partijen noteerde ik wie er als eerste afweek van de vorige onderlinge partij en op welke zet.
Als we de samenvatting maken dan wordt het verschil tussen mezelf en mijn tegenstanders onmiddellijk duidelijk. In 128 partijen van de 146 partijen week mijn tegenstander als eerste af of m.a.w. werd ik verrast. Slechts in 18 partijen was ik degene die afweek t.o.v. onze eerdere onderlinge partij. Ook het verschil in wanneer er gemiddeld wordt afgeweken is opmerkelijk. Mijn tegenstanders wijken gemiddeld al af op zet 4 terwijl ik dit slechts doe op zet 10. Dit hangt natuurlijk samen met het aantal partijen wanneer er als eerste wordt afgeweken. De volgende vraag die je dan logischer wijze stelt, is of dit mij niet veel elo kost. Wel tot mijn eigen verbazing valt dat eigenlijk reuze mee. Hieronder kan je mijn TPR zien tegen dezelfde elo-categorieen van vorig artikel.

Elke medaille heeft 2 zijden. Het gebrek aan verrassingselement wordt gecompenseerd door meer ervaring. Ook vermoed ik dat veel spelers eerder variëren om een voorbereiding te vermijden dan dat ze zelf een uitgebreide voorbereiding gemaakt hebben. Het is weer mijn afgezaagd liedje dat men liever lui is dan moe. Slechts in de hoogste elo-categorie zijn er twijfels. De TPR zakt niet dramatisch en het aantal partijen is te gering om serieuze conclusies te trekken maar een goed gevoel heb ik zeker niet. Ik merk op dat de Vlaamse toppers die mij al decennia kennen, zelden zullen nalaten om mits een voorbereiding te profiteren van mijn gebrek aan variatie in de openingen. Dus in dit opzicht kan ik de reactie op mijn artikel paswoord van de Belgische IM Steven Geirnaert zeker beamen.

Mijn artikel van eind vorig jaar killer nieuwtjes had dit al indirect verteld met een voorbeeldje van mijn partij tegen de Belgische FM Matthias De Wachter. Meer variatie in mijn openingen is een noodzaak om hogerop te geraken wat o.a. op zich al af te leiden was uit een eerdere samenvatting die ik gaf in het bijna 5 jaar oude artikel de sterktelijst. Anderzijds wil ik evenmin de lezer laten denken dat variatie de heilige graal is. In een andere nederlaag dit seizoen was de oorzaak zeker deels net door de variatie. Ik speelde voor het eerst een variant zonder dit op voorhand serieus te hebben bestudeerd. Ik kende de hoofdlijn niet en mijn afwijking werd op het bord weerlegd. Kortom succesvol variëren is zeker niet blindelings varianten kiezen.

Brabo

dinsdag 20 maart 2018

Comebacks deel 3

In 2 jaar tijd is mijn zoon Hugo erin geslaagd om zijn oorspronkelijke materiaalhandicap weg te werken. We waren begonnen met 23 punten (pion = 1 punt) als voorgift (zie gekke materiaalverhoudingen deel 2). Vandaag blijft er enkel nog een (stevige) tijdshandicap (18 minuten tegen 1 minuut 15 seconden) over. Ik vind dit opmerkelijk want met bijna 1000 elo meer, had ik toch verwacht langer materiaal te kunnen voorgeven. Mijn zoon Hugo heeft vandaag slechts beperkte technische capaciteiten dus de situatie is totaal anders t.o.v. de handicapmatch van de Nederlandse expert Jaap Amesz die ik recent vermeldde in mijn artikel swindels.

In mijn artikel offeren waarschuwde ik al dat er vaak te optimistisch materiaal wordt geofferd. Vandaag ga ik nog een stap verder door te stellen dat eenmaal een speler een klein materiaalvoordeel heeft opgebouwd dat de partij bijna altijd beslist is. Behalve bij beginners die nog stukken laten instaan, zien we dat uiterst zelden een materiaalachterstand kan worden weggewerkt. Lezers die mijn eerste artikel over comebacks nog herinneren, zullen wellicht dit als een contradictie beschouwen. Daar schreef ik immers dat er in 11 van mijn 100 partijen een achterstand groter dan 3 punten werd weggewerkt. In 7 partijen was de comeback zelfs groter dan 6 punten met als uitschieters 29,67 en 32,06 punten.

De verklaring is dat de computerevaluatie dikwijls zeer sterk afwijkt van de materiaalstand op het bord. Deze evaluatie is gebaseerd op de slotstelling van wat de computer als kritieke variant beschouwt dus bij best spel van beide kleuren. Die slotstelling kan enorm afwijken van de actuele positie betreffende de materiaalstand want kan het gevolg zijn van een lange zeer tactische variant. Soms zijn die varianten waanzinnig complex waardoor de computerevaluatie helemaal geen link meer heeft met de werkelijke winstkansen voor een mens in een stelling zie leestekens. Dit is nog een voorbeeld van wat ik al vertelde in mijn artikel analyseren met de computer deel 2. De computerevaluaties helpen de schaker enorm bij het detecteren van de fouten maar daarna moet je zelf nog aan de slag om de juiste interpretatie aan de fouten te geven. Niet verwonderlijk loopt het daar geregeld spaak leidend tot frustraties en afkeer van schaakprogramma's.

Dit verschil tussen computerevaluatie en materiaalstand komt ook duidelijk tot uiting in de comebacks. Om dit te illustreren gebruikte ik opnieuw de 100 partijen van mijn eerste artikel. Bij elke comeback noteerde ik de materiaalstand van de stelling. Echter een materiaalachterstand werd slechts aangerekend wanneer er duidelijk geen compensatie te bespeuren was. We kunnen niet van een comeback spreken in het geval van gambieten of theoretische remisestellingen. Hieronder zien we eerst de samenvatting voor mijn tegenstanders.









Daarna volgt de samenvatting voor mezelf.










Slechts 5 pionnen achterstand werden er door mijn tegenstanders goedgemaakt in een totaal van 36 comebacks. Zelf maakte ik 13 pionnen achterstand goed verspreid over 38 comebacks. M.a.w. in de meeste gevallen staat een pion achterstand gelijk aan een nederlaag. De uitzonderingen kunnen trouwens bijna uitsluitend gelinkt worden aan speciale gevallen. Ofwel is de stelling tactisch erg scherp zodat er een hogere kans is om de kleine materiële achterstand nog goed te maken zie bv mijn artikel einstellung effect. Ofwel is het materiaal zo gereduceerd dat er een hogere kans is dat een theoretisch remise-eindspel kan worden bereikt zie o.a. mijn artikel praktische eindspelen.

We kunnen uit bovenstaande tabellen ook vermoeden dat het eloverschil nauwelijks invloed heeft op de materiaalachterstand. Dit laatste ondervond ik proefondervindelijk door een pijnlijke nederlaag eind vorig jaar. De laatste ronde van het maneblusserstornooi moest ik winnen om het tornooi op mijn naam te schrijven en met de 1900 elopunter Dries Janssen als tegenstander kreeg ik op het eerste zicht een zeer haalbare kaart. Echter in de voor mij onbekende openingsvariant sloeg ik de bal compleet verkeerd en kwam hierdoor zeer vroeg een stuk achter.
Alhoewel wit zeker niet de snelste winstweg gevonden heeft, stond het resultaat nooit ter discussie. De handicap was veel te groot om ooit nog op een comeback te hopen en mijn tegenstander is natuurlijk ook geen beginner meer. Opgave na stukverlies was zeker niet verkeerd geweest maar daar kon ik mezelf toen niet bij neerleggen. Bovendien was het 18 jaar geleden dat ik nog eens een standaardwedstrijd had verloren tegen een -2000 speler zie mijn artikel Wit kiest al in de opening een remisevariant.

Dus het is zaak om nooit materiaal achter te komen of je naam moet Magnus Carlsen zijn. Anish Giri liet de kans niet voorbijgaan om er een grappige tweet over te schrijven: The world champion Magnus Carlsen is now officially a full piece stronger than the rest of the mankind. Vrij vertaald betekent het dat Magnus kan winnen tegen om het even wie zelfs als hij een zware handicap van een vol stuk krijgt.
Uitzonderingen bevestigen de regel. Mirakels gebeuren soms in het schaken en dan kan je jezelf afvragen of het misschien toch loont om telkens door te spelen tot de mat. De Amerikaanse grootmeester Grigory Serper toonde nog enkele mirakels in zijn artikel Why you should never resign? maar laat de lezer zelf beslissen of opgeven zinvol is. Ik vind het dubieus en vooral tijdsverlies om 100 verloren partijen steeds tot de mat door te spelen om 1 keer een half punt te kunnen afsnoepen.

Brabo

maandag 12 maart 2018

Hoeveel geld spendeer je aan het schaken?

In tegenstelling met vele andere sporten is schaken spotgoedkoop. In theorie heb je zelfs geen geld nodig want een bord met stukken kan je zelf maken. Ook de lidgelden van onze clubs zijn zeer laag. Zelf betaal ik 65 euro in Deurne per jaar waardoor ik een ruime keuze wedstrijden kan meespelen: clubkampioenschap, zilveren toren, interclub, blitztornooien, bekertornooi, ... Alles samen betekent dit bijna elk week zowel vrijdag als zondag schaakplezier maar slechts een enkeling speelt natuurlijk alles mee.

Echter het is een fabeltje dat geld helemaal geen rol speelt in het schaken. Indien je meer wilt dan een standaard lidmaatschap van een club dan lopen de kosten snel op. Zo houden de meeste clubs in België geen rekening met de specifieke noden van kinderen. In het beste geval kunnen kinderen een afgeslankte schaakagenda volgen maar dit volstaat geenszins voor de sterkere kinderen. Zo krijg je soms schrijnende situaties zoals vrijdaglaatst in de Zilveren Toren. De partij van een 11 jarig kind sleept uren aan en door oververmoeidheid begint hij onophoudelijk te huilen. Schaken moet democratisch zijn maar ik vind dat een minimum leeftijd voor avondpartijen toch gewenst is in het belang van het kind.

Het is natuurlijk makkelijk om deze beslissing over te laten aan de ouders maar het verleden heeft al meermaals aangetoond dat dit vaak problemen creëert. Ik zie hierin ook de verantwoordelijkheid van de organisatie. Zelf laat ik Hugo sowieso vandaag niet toe om avondpartijen te spelen. Anderzijds betekent dit wel dat ik serieuze opofferingen moet doen om hem toch voldoende te laten spelen. Vorig jaar berekende ik al in mijn artikel Hoeveel tijd spendeer je aan het schaken? dat ik 200 uren spendeerde aan begeleiding. Daarnaast hangt er ook een stevig prijskaartje aan vast.
Begeleiding Hugo
Bijna 5600km heb ik het voorbij jaar gereden voor Hugo. De totale kosten waren ongeveer 4300 euro en daarbij heb ik nog niet de lokale aankoop van eten en drinken gerekend. Ik kan mij goed voorstellen dat dit voor heel wat ouders financieel niet haalbaar is zeker als je zoiets zou moeten doen voor meerdere kinderen. Het verklaart ook waarom de familie Van Foreest de drastische keuze gemaakt hebben om al hun 6 kinderen verplicht te laten schaken. Persoonlijk vind ik dit erover want zelf wou ik mijn dochter nooit dwingen om te schaken waardoor ze vandaag dan ook ver weg blijft van het spel. Al mijn kinderen hebben het recht op evenveel kansen en geluk.

Nu alle gemaakte kosten zijn evenmin puur schaakgerelateerd. De tornooien van Blankenberge, Maastricht en Le Touquet deden we samen met het gezin zodat het ook een stuk vakantie was. Echter mijn echtgenote maakte hierbij wel de koele opmerking dat zij andere en betere locaties had gekozen als vakantiebestemming. Dus uiteindelijk kunnen we alleen maar besluiten dat de schaakbegeleiding van Hugo een zware stempel zet op ons gezinsleven. Is dit eigenlijk wel verantwoord? Ik weet het niet.

In elk geval kan ik luidop zeggen dat Hugo nooit gedwongen wordt. Hij speelt dolgraag schaak en wilt niet liever dan meer wedstrijden spelen. Anderzijds doet Hugo thuis niets aan het schaken. Dan kun je jezelf ook afvragen of het niet heel veel tijd en geld is voor alleen maar plezier. Trouwens ik hoorde dezelfde opmerking ook bij een andere ouder die liever het schaken wilde terugschroeven. Bovendien zei professor Bert de Cuyper 2 jaar geleden op de 1ste sessie over emotie en emotiemanagement dat er best bepaalde inspanningen mogen worden geëist van het kind wanneer de ouders zichzelf opofferen. Ik ben het daarmee eens als men over toptalenten spreekt maar ik twijfel of dit ook geldt voor zeer jonge kinderen die nog de basis aan het leren zijn en het eerder belangrijk is om van het schaken te leren houden. Ik heb in de laatste decennia geregeld ouders gezien die hun kinderen in het schaken te hard hebben geduwd waarna ze op latere leeftijd het schaken totaal gedegouteerd de rug toekeerden.

Het is dus niet zo eenvoudig om een eenduidig antwoord te geven op wat je als ouder moet doen. Zelf vind ik het een grote stimulans om samen met mijn zoon tornooien in de toekomst te kunnen spelen. Een passie kunnen delen met de familie lijkt mij op zich al voldoende reden om de investering te maken. Bovendien eenmaal mijn zoon ook 's avonds kan meespelen, wordt het een stuk makkelijker en goedkoper. De kosten die ik maak zijn veel lager voor mijn activiteiten.
Eigen schaakactiviteiten
Mijn zoon speelt vandaag duidelijk meer partijen dan ik dus je kan beide kostennota's niet zomaar naast elkaar liggen. Nu het is wel duidelijk dat ik voorlopig niet meer wedstrijden zelf kan spelen zolang we allebei afzonderlijk spelen. Nog meer schaken krijg ik thuis niet verkocht.

Tenslotte zijn er ook nog extra kosten die snel kunnen oplopen voor studiewerk. Ambitieuze schakers doen meer dan enkel partijen spelen en zijn thuis ook geregeld bezig met het schaken. Ik denk dan aan schaaklessen, schaakboeken, schaakprogramma's, schaakdvds, laptop,... die meestal niet gratis zijn. Ik las recent op Chessbase een reactie van een fervente koper dat je wellicht 1 miljoen euro nodig hebt om alle soorten producten eenmalig te kopen die Chessbase ooit op de markt heeft gebracht. Niemand koopt alles maar om up to date te zijn, heb je toch al snel een klein fortuin nodig. Dit staat haaks op de realiteit dat er nauwelijks iets te verdienen valt met het schaken. Uiteraard creëert dit een aantal scheve situaties.

Zo is het een algemeen verspreid fenomeen bij heel wat betere schakers dat er naar hartenlust illegaal wordt gekopieerd. Ik zal hier geen websites of namen noemen maar ik begrijp best dat de moordende competitiviteit en de peperdure prijzen spelers doen grijpen naar illegale praktijken. Een andere groep van spelers die dit dubieuze spel niet wenst mee te spelen, zie ik dan met totaal gedateerd materiaal werken. Men heeft bij aanvang van hun schaakcarriere het duurste gekocht (vaak het complete Chessbase-pakket) om daarna vast te stellen dat men er weinig rendement kan uithalen. Logischer wijze verliest men de interesse in het product en nieuwe investeringen worden niet meer gemaakt.

Als je niet illegaal wilt werken en tezelfdertijd toch redelijk op de hoogte wilt blijven zonder veel geld uit te geven dan kan dit mits de juiste keuzen te maken en enige creativiteit. Vele dure producten zoals Chessbase , Megadatabase , Powerbook , correspondentiedatabase , tablebases , .... kunnen vervangen worden door veel goedkopere of zelfs gratis alternatieven. I.p.v. Chessbase gebruik ik de veel goedkopere Fritz-interface zie de partijvoorbereiding deel 2. I.p.v. de Megadatabase koop ik om de 3 jaar de veel goedkopere big database en vul ik die er tussendoor bij met de gratis partijen van twic. De powerbook vervang ik door mijn gratis zelf-gebouwd openingsboek zie groene zetten. De correspondentiedatabase vervang ik door het opnieuw veel goedkopere ultracorr-x en iccf-partijen die ik aankrijg via een vriend. Tablebases kunnen gratis vervangen worden met lomonosov 7 men tablebases- app. In het artikel analyseren met de computer deel 3 vertelde ik al dat je met het gratis Stockfish al voldoende hebt als engine.

Daarnaast helpt ook de regel om geen nieuwe boeken te kopen zolang de oude niet uitgelezen zijn. Ik zie sommige schakers met een enorme bibliotheek aan schaakboeken waarvan nauwelijks iets werd gelezen. Dit is weggegooid geld dus zonde. Zelf spendeerde ik afgelopen jaar beduidend meer aan schaakmateriaal dan vorige jaren maar daar hadden de vele waardebonnen van mijn zoon ook iets mee te maken. Ik en mijn zoon hebben de deal gemaakt dat hij de waardebonnen bij mij kan inruilen voor cash. Hij heeft toch voorlopig geen interesse in schaakmateriaal en daar hij geregeld iets wint, moet ik ook meer zien te spenderen. Mijn totale uitgaven blijven zeer klein in vergelijking met de investeringen die ik doe voor mijn zoon.
Chess position trainer was iets speciaal. Ik werk graag met 2 programma's maar een betalend programma koop ik niet elk jaar. Ik wacht meestal 2 jaar tot er weer een 100 elo bij gekomen is. In bovenstaande tabel ontbreken ook nog de afschrijvingskosten van de computer en de elektriciteitskosten. Beiden zijn zeker niet verwaarloosbaar en zouden ook wel nog eens samen een paar honderd euro per jaar kunnen betekenen.

Als je uiteindelijk al mijn kosten optelt dan kom je toch aan een behoorlijk hoog bedrag. Ik kan dit makkelijk betalen maar ik vermoed dat er veel schakers hiervoor zullen moeten passen. Spijtig zijn het aantal sponsorcontracten zeer dun bezaaid waardoor veel talenten niet alle kansen krijgen om zichzelf te ontwikkelen. Voor de buitenstaander lijkt schaken zeer eerlijk maar ingewijden beseffen maar al te goed hoe verschillend ieders pad loopt.

Brabo

vrijdag 2 maart 2018

e4 e5 openingsboek

25 jaar open ik mijn witpartijen al uitsluitend met 1.e4. Bovendien heb ik al even lang 1.e4 uitsluitend beantwoord met e5. Dus ik kan wel stellen dat ik enige ervaring heb met de stelling 1.e4 e5. Het verwonderde mij dan ook niet dat sommige schakers mijn mening kwamen vragen over het recente repertoire-boek Playing 1e4 e5 a classical_repertoire by Nikolaos Ntirlis. Echter om een mening te kunnen geven over een boek, moet je eerst de kans krijgen om het boek te lezen. Dat is een probleem want ik koop al meer dan 20 jaar geen boeken over openingen meer. Gelukkig wou mijn ploeggenoot Daniel Sadkowski zijn exemplaar wel even uitlenen zodat ik het toch eens kon van dichterbij bekijken.
Nikolaos ken ik al sinds we in 2009 een heftige discussie uitvochten op chesspub forum die meerdere maanden duurde. Hierdoor leerden we elkaar ook beter begrijpen want uiteindelijk wilden we allebei slechts de ultieme waarheid achterhalen in een stelling. Daarna kruisten onze paden nog wel een aantal keren maar ging het er veel gemoedelijker aan toe.

In 2009 was Nikoloas nog totaal onbekend. Vandaag heeft hij een stevige reputatie opgebouwd als opening-specialist. Playing 1.e4 e5 is reeds zijn 3de openingsboek en ondertussen kwam daar nog een 4de bij over 1.d4 d5 zie qualitychess. Bovendien werd elk boek steeds zeer warm onthaald. Het is een buitengewone prestatie zeker als je weet dat Nikoloas niet eens een fide-rating heeft. Mits hard werken, veel onderzoek en goed gebruik kunnen maken van de computerprogramma's kan je dus ook heel wat bereiken. Hij test trouwens geregeld zijn analyses in correspondentieschaak met enig succes. Dit is voldoende inleiding over het boek. Tijd om het boek zelf eens te beoordelen.

Wel ik zal kort zijn want dit boek kan ik absoluut aanraden aan iedereen die geïnteresseerd is om dit repertoire te spelen. De kwaliteit van de analyses is uitstekend en de vlotte schrijfstijl maakt het uiterst leesbaar en verteerbaar. Echter zelf leerde ik nauwelijks iets bij. Dit was ook moeilijk te verwachten als je al 25 jaar ervaring met dit repertoire hebt. Het boek had ik zeer goed kunnen gebruiken 15 jaar geleden toen ik nog de FM-titel moest behalen. Ondertussen kwam ik grotendeels tot exact dezelfde conclusies als Nikoloas en dat is tezelfdertijd ook een compliment voor het boek.

Echter ik zou dit artikel niet schrijven als ik toch niet een aantal aanvullingen en opmerkingen had op het boek. Dus wat hieronder volgt doet absoluut geen afbreuk maar moet meer als een annex worden beschouwd. Zo merkte ik op dat Nikoloas een voordeeltje claimt voor zwart tegen het Belgrado gambiet. De boekbespreking van de Australische grootmeester David Smerdon waarschuwt dat de weerlegging van bepaalde zogenaamde zwarte voordeeltjes in het boek verscholen staan maar dit bleek niet voor dit specifiek gambiet het geval te zijn. Zelf heb ik het Belgrado-gambiet meerdere keren bestudeerd waaronder nog vorig jaar met een van mijn studenten op het bjk. Echter nooit kon ik het weerleggen dus was ik wel benieuwd in hoeverre Nikoloas gelijk had. Enig onderzoek later moest ik spijtig genoeg vaststellen dat hij een belangrijk idee over het hoofd had gezien. Ik had nochtans graag gehad dat dit vervelend gambiet uit de bordpraktijk zou verdwijnen.
Het is een detail natuurlijk want dit gambiet blijft desondanks een klein nevensysteempje in de praktijk. Helemaal aan de andere kant van de schaal ligt dan de Spaanse Breyeropening die uiteindelijk als eindpunt van het repertoire werd gekozen. Dit is altijd een zwak punt in om het even welk repertoire-boek over e4 e5. Ergens moet je een keuze maken wat de ruggengraat zal vormen in het repertoire. Nu over de Breyeropening kun je op zich al een heel boek schrijven. Anderzijds vond ik het toch wel vreemd dat er uiteindelijk slechts 1 hoofdstuk werd aangewijd. Bovendien stelde ik mij ook vragen of die opening echt wel een goede keuze is voor zulk soort boek. Ik schat dat het doelpubliek tussen 1800 en 2200 elo ligt en de Breyer lijkt mij voor dit soort spelers nogal een riskante keuze. Hoe riskant het kan zijn in de praktijk, toonde ik recent aan in de laatste ronde van Open Leuven. Mijn tegenstander FM Arno Sterck tevens Belgisch jeugdkampioen - 18 stond reeds na de opening totaal verloren.

Nikoloas beveelt een andere lijn aan van de Breyeropening. Hierbij refereert hij veelvuldig naar de correspondentie-partijen van de Russische Senior Internationaal Correspondentiemeester Igor Telepnev. Echter ook puur theoretisch heb ik bedenkingen bij de gekozen lijn. Er zijn een aantal varianten die momenteel onder druk staan.
Uiteraard geef ik toe dat een 1800-2200 speler zelden te maken zal krijgen met dit soort spitstechnologische analyses. Anderzijds kunnen we niet negeren dat de Breyeropening misschien te complex is voor de amateur. Wat dan wel? Ik speel zelf de Spaanse Chigorin maar dat zou ik evenmin aanraden alhoewel ik er vrij goede resultaten mee behaal. Het Berlijns en het Marshallgambiet zijn zonder twijfel theoretisch solider maar de gemiddelde schaker zal hiermee niet worden verleid. Ik weet het dus ook niet wat het perfecte sluitstuk is in het Spaans. Dat ik zelf weinig geëxperimenteerd heb met diverse Spaanse openingen, zal hier ook wel een rol in spelen. Pas door te proeven van de diverse systemen, krijg je een beter idee over of een opening bevalt of niet. Dus dit artikel mag je niet weerhouden om te proeven van de Breyeropening.

Brabo

donderdag 22 februari 2018

Analyseren met de computer deel 3

December was een zwarte maand voor Stockfish. Eerst kreeg Stockfish een pak slaag van Alpha Zero zie chess.com en vervolgens slaagde Stockfish er niet in sedert jaren om zich te kwalificeren voor de TCEC-superfinale seizoen 10. Indien je enkel zou afgaan op deze feiten dan smeet je Stockfish buiten als analysepartner.

Echter als we de data dichterbij bekijken dan krijgen we al snel een ander beeld. Het pak slaag van Alpha Zero was uiteindelijk slechts een verschil in score van 64 - 36 wat overeenkomt met ongeveer 100 elo volgens het fide-handboek. Daarbij kwam veel kritiek op de manier waarop Stockfish werd gebruikt. In mijn vorig artikel toonde ik al aan dat het spelen met enkele parameters al snel een verschil van een paar honderd elopunten kan geven. Hier bovenop komt nog het ontbreken van een openingsboek en een zeer beperkte hashtabel die eveneens een serieuze impact hebben op de speelsterkte. Kortom doe de match over met betere condities voor Stockfish en het resultaat zou wel eens omgekeerd kunnen zijn maar dat zal deepmind van Google natuurlijk nooit toelaten.

Ook de vroege uitschakeling van Stockfish na stage 2 in seizoen 10 is absoluut geen schande. In tegenstelling met vorig jaren speelde men onmiddellijk de superfinale na de 2de stage waardoor zeer veel afhing van hoe de toppers scoorden tegen de onderste helft van de tabel. Stockfish was het enige programma dat geen enkele partij verloor maar kwam uiteindelijk een halfje tekort. De 2 finalisten  (Komodo en Houdini) hebben dus zeker niet bewezen dat ze sterker zijn. Persoonlijk denk ik zelfs dat Stockfish momenteel het sterkste programma is. Het won daarna de TCEC-rapid en de nieuwste release 9  (beschikbaar sinds begin deze maand) leidt op ccrl met 39 elo.

Chessbase rept uiteraard geen woord over Stockfish op hun nieuwswebsite. Het programma is een doorn in het oog van hun markt. Zelfs wanneer een nieuw top-programma zoals Houdini 6 wordt aangekondigd, kan men niet vermijden om harde commentaren te krijgen. Je moet echt wel debiel zijn om 100 euro neer te tellen terwijl je een betere engine gratis kunt krijgen. Een open forum leidt tot extra bezoekers maar kan ook schade brengen. Persoonlijk vind ik dit soort commentaren ook ongepast. Vooreerst krijg je meer dan enkel de engine voor de 100 euro en daarnaast kan je niet verwachten dat iedereen gratis werkt. Er is niets mis met geld te verdienen voor geleverde arbeid.

Nu als we ons enkel concentreren op de engine dan kan je zeker in vraagstellen in hoeverre we nog een andere engine nodig hebben behalve Stockfish. Hebben de andere topengines een meerwaarde voor ons? Wel eerlijk gezegd ik denk voor 99,9% van de schakers niet. De kwaliteit van Stockfish's analyses volstaat voor bordspelers minstens tot 2600 elo en misschien nog een stuk hoger. Slechts voor theoretici zoals correspondentiespelers en in bordschaak de absolute wereldtop wordt het twijfelachtig om enkel op Stockfish te vertrouwen. Ik noem het twijfelachtig want vandaag is het al een hele opdracht om uberhaupt nog iets te winnen met een extra engine. Om deze bewering te staven, maakte ik tijdens de 2 weken van de voorbije kerstvakantie een speciaal onderzoek.

In de 6de ronde van de voorbije Open Leuven leed ik net als de voorbije zomer in Gent zie evolutie een kansloze nederlaag tegen de Belgische IM Stefan Docx. Opnieuw werd ik al in de opening verrast en moest ik de rest van de partij achter de feiten lopen. Echter deze keer bleek het probleem in de opening nog veel groter. Ik slaagde er ondanks vele uren analyse niet in om de variant thuis op te lappen. Uiteindelijk moest ik toegeven dat mijn opening niet correct is en ik dus op zoek moest gaan naar iets anders. Echter ik ben huiverachtig om vandaag iets totaal nieuw te studeren gezien ik zeer weinig competitie kan spelen. Stefan raadde mij het klassiek Hollands aan omdat het dichtst bij mijn huidig repertoire aanleunt. Zeer recent toonde de regerende wereldkampioen Magnus Carlsen nog aan in een geheime online blitzpartij dat de opening best wel potentieel heeft.
Anderzijds Magnus kan zo goed als alles spelen zeker in blitz. Zelfs in bovenstaande partij had zwart meerdere zetten een heel dubieuze positie. Kortom om mij te overtuigen om het klassiek Hollands in mijn repertoire op te nemen, wou ik eerst meer weten over de kwaliteit van de opening. Het eerste wat je dan natuurlijk checkt zijn eventuele recente publicaties over de opening. Het e-book The Killer Dutch, gepubliceerd in 2015 kan vandaag als beste referentiewerk worden beschouwd.  De auteur is de Engelse grootmeester Simon Williams. Hij is de grootste expert in deze opening. Spijtig is vanuit puur theoretisch standpunt het boek ongeschikt om een goed verdict te krijgen van de opening. Simon schrijft niet voor theoretici maar bespreekt de opening puur vanuit een praktisch standpunt voor tornooischaak. Dit is ook begrijpelijk want uiteindelijk vormt de praktische schaker de grote meerderheid van zijn lezerspotentieel. Dus bepaalde kritieke varianten worden iets te makkelijk als ongevaarlijk gecategoriseerd.

Als er geen goed referentiewerk bestaat over een opening, blijft er niets anders over om zelf een onderzoek te starten. Echter dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Zelfs een opening zoals het klassiek Hollands bevat vandaag een enorm complex aan varianten. Hieronder toon ik een screenshot van mijn hedendaags zelfgemaakt openingsboek met enkel partijen in die opening uit de Megadatabase waarbij een speler +2300 fide elo heeft.
Dat zijn er dus meer dan 1700 en daar moeten we nog correspondentiepartijen en computerpartijen bijtellen die mogelijks ook een belangrijke rol kunnen spelen in het beoordelen van varianten. In mijn artikel schaakopeningen studeren deel 2 legde ik uit dat 100 partijen mij geregeld al een week tijd kost. Ik besefte dus op voorhand dat ik mijn standaard werkmethode moest aanpassen om dit binnen een redelijke termijn rond te krijgen. Een eerste belangrijke aanpassing was absolute prioriteit te geven aan de meest gespeelde varianten in de bordpraktijk en niet meer de varianten die de computer verkiest. Zeker in het zeer vroege openingsstadium (dit is hier het geval met +1000 partijen) zien we dat de computer zonder openingsboek vaak minder goede zetten speelt (zie ook eerdere referentie in dit artikel naar de match tussen Alpha Zero en Stockfish). Het analyseren van nevenvarianten is noodzakelijk om de kritieke varianten te ondersteunen maar nevenvarianten analyseren om de kritieke varianten te zoeken is vooral tijdsverlies.

Een 2de belangrijke tijdswinst die ik hoopte te boeken zonder kwaliteitsverlies, was niet meer alles te laten controleren door een 2de engine (zie o.a. mijn oude artikel analyseren met de computer deel 1). Het switchen tussen engines is zeer tijdsrovend zelfs gebruikmakend van 2 computers. Dit is de link naar mijn introductie waarin ik een speciaal onderzoek had aangekondigd. I.p.v. alles te dubbel checken, besliste ik dit enkel te doen voor een zeer beperkt aantal stellingen. Enkel stellingen kritiek voor de evaluatie van de opening controleerde ik dus waar bij best spel van beide zijden nog steeds een klein voordeel werd getoond voor wit door de eerste engine.

Uiteindelijk bleken slechts 18 stellingen hierdoor over te blijven die ik door een 2de engine liet checken. Het resultaat vond ik verbluffend. Slechts voor 3 stellingen was er een conflict en dan enkel op basis van een verschil van 1 honderdste van een pion. Dit absurd fenomeen besprak ik al eerder in mijn artikel leestekens. Strikte grenzen zorgen in de meeste gevallen voor een zeer objectieve methode van analyseren maar kan in uitzonderlijke situaties tot een zeer vreemde evaluatie leiden. M.a.w. de enige juiste conclusie die we kunnen afleiden van dit project is dat de extra analyses met de 2de engine geen enkele meerwaarde had.

Het toont nogmaals aan welke enorme veranderingen er de laatste jaren op het vlak van engines zijn geweest. 10 jaar geleden was het volstrekt niet zo dat 2 top-engines het zo vaak eens waren in evaluatie over dezelfde stellingen. Je kon toen makkelijk hebben dat het ene programma winst gaf voor wit en het andere winst gaf voor zwart in dezelfde stelling. Bijkomende analyses waren toen zeer vaak nodig om te weten welke engine het bij het rechte eind had of soms lag de waarheid zelfs in het midden. Vandaag zie ik dat niet alleen de evaluatie gelijk is bij beide engines maar ook dat zelfs de hoofdvariant dikwijls dezelfde is. Eigenlijk is dit niet zo verwonderlijk als je rekening houdt met het feit dat de programma's steeds dichter komen bij perfect spel. Bovendien hanteert Stockfish ook een open source strategie. Iedereen mag de code zien en ervan leren wat ook veelvuldig wordt gedaan waardoor de programma's automatisch veel meer lijken op elkaar. Oudere top-programma's waren veel meer gesloten.

Dus we mogen de 2de engine definitief naar de prullenmand verwijzen. Nee, deze conclusie is te snel gemaakt. In het klassiek Hollands mogen er dan geen verschillen zijn tussen de engines, dit betekent niet dat dit overal geldt. De vaardigheden die belangrijk zijn voor een opening lopen soms erg uiteen. Het is ook de belangrijkste reden waarom tests met computerprogramma's steeds gebeuren in een zeer uiteenlopend gamma van type stellingen. Zelf botste ik recent nog op een serieus verschil in evaluatie die voortvloeide uit een Spaanse Breyeropening. Zie hieronder een screenshot van beide engines die parallel rekenen.


Terwijl Stockfish groot voordeel claimt, zegt Komodo dat het ongeveer gelijk is. Dus er bestaan toch nog steeds zeer specifieke stellingen waarin de top-engines het niet eens zijn en bijkomende analyses noodzakelijk zijn. Echter het is duidelijk dat ze steeds schaarser worden.

Voor specialisten zal dus het gebruik van een 2de engine voorlopig nog niet worden stopgezet. Schakers niet geïnteresseerd in het maximaliseren van de analyse-kwaliteit raad ik in elk geval af nog een 2de engine te kopen. Zelf zal ik in de toekomst ook minder gebruik maken van de 2de engine. Enkel voor het detecteren van kleine verschillen (0,3 pion) zie ik nog een meerwaarde. Dus het is onzinnig om een 2de engine te consulteren voor -2/+2 evaluaties.

Tenslotte vraagt misschien een lezer zich af wat ik uiteindelijk concludeerde over het klassieke Hollands. Een beknopte samenvatting van de wekenlange analyses kan je hieronder vinden.

Brabo

Addendum 21 maart 2018
Op http://www.chesspub.com/cgi-bin/chess/YaBB.pl?num=1369191586/75 werd een belangrijke verbetering voor zwart gevonden door de Duitse FM Stefan Buecker in het klassieke Hollands. Het nieuwtje 13...a5 i.p.v. het gespeelde 13...Lb7 zorgt ervoor dat de lijn opnieuw speelbaar is.