dinsdag 29 september 2015

Ratings

Nooit eerder werd zo veel belang gehecht aan ratings als vandaag. De twitteraccount van live chessratings telt meer dan 10.000 volgers. Fide publiceert maandelijks ratinglijsten en gebruikt het gemiddelde tot 2 cijfers na de komma om te bepalen wie naar de kandidatefinales wordt afgevaardigd ! De logica van deze 2 cijfers na de komma van een rating ontgaat mij als een speler 280 elo in 1 maand kan stijgen met behulp van een K-factor = 40 (k-factor staat voor maximum elo aanpassing voor 1 partij).

Ondertussen heeft fide ook ontdekt dat er met ratings heel wat centen valt te verdienen. Het verlagen van de minimum rating van oorspronkelijk 2200 naar 1000 elo zie artikel 7.14d heeft ervoor gezorgd dat de meeste clubschakers een internationaal erkende rating kunnen verkrijgen. Sterke computerprogramma's maken het een koud kunstje om dit allemaal in goede banen te leiden. Ondertussen krijgt fide per speler per tornooi 1 euro zie artikel 9.2. Daarnaast heeft fide nu ook een platform gecreëerd om online te schaken natuurlijk tegen betaling. Het blokkeren van de ratinggeschiedenis voor standaardschaak tot je geregistreerd bent op het arena platform is commercieel een geniale zet maar kan op bijzonder weinig sympathie rekenen.

Voor onervaren spelers dus voornamelijk de jeugd is het natuurlijk geweldig om je rating snel te zien stijgen wat vroeger wel eens te traag gebeurde. Het duwt spelers vooruit om nog meer te schaken tot er een moment komt dat de rek er uit is. Iedereen komt vroeg of laat op dat punt en vanaf dan worden die ratings veel minder aangenaam. Je opgebouwde rating geeft je een bepaalde status en die wens je niet zomaar kwijt te spelen. Ik zie dan ook heel wat spelers afhaken of weigeren te spelen als de kans te groot is om rating te verliezen. In mijn eerder artikel inactiviteit vermeldde ik al dat slechts 12 van de top 100 spelers een interne competitie (zoals een clubkampioenschap) meespeelden.

Vorig jaar speelde ik wel het clubkampioenschap mee in Deurne. Echter dit jaar stak opnieuw het probleem op van een complete desinteresse van de sterkste clubspelers in het clubkampioenschap (behalve natuurlijk onze voorzitter Robert Schuermans). Misschien moeten we toch eens kijken naar een formule die TSM nu gebruikt en waar spelers zelf kunnen kiezen of ze met of zonder rating willen spelen. Ikzelf gaf aan dat voor mij allebei ok zijn met een lichte voorkeur om met rating te spelen zodat de partij iets meer spanning krijgt.

Grote clubs met goed en lang draaiende clubkampioenschappen kunnen overwegen om een eigen clubrating te introduceren. Ik stel niets nieuws voor want o.a. HMC - Den Bosch werkt al jaren met zulk eigen elosysteem. Veel minder gelukkig word ik wanneer competities diverse ratings op een hoopje gooien om paringen en prijzengeld te bepalen. Zo besliste men in de Open Gent om als waardemeter te nemen, de hoogste tussen de nationale en fide-rating. Dat de Belgen hierdoor benadeeld worden, was een flink onderschat neveneffect.

In tegenstelling tot onze buurlanden zijn er in België wel heel wat spelers die een hogere nationale rating hebben dan de fiderating. Hieronder een tabel van de huidige top 100 spelers met een indicatie wie een hogere nationale rating heeft en met hoeveel punten.

Verschil Belgische en fide elos voor top 100 spelers
Ik heb het niet gecontroleerd voor de lagere elo-regionen maar ik verwacht eenzelfde effect. Het gevolg is dat spelers met verschillende nationaliteiten maar identieke fideratings toch in een ander klassement worden opgedeeld. Zo kwam ik uit in de + 2300 categorie ondanks een fiderating lager dan 2300. Ik heb het prijzengeld helemaal niet nodig maar ik vind het toch niet leuk om te zien dat iemand met eenzelfde fiderating en eindscore wel met de eerste prijs -2300 categorie naar huis gaat. Ik vernam achteraf dat ik bijlange niet de enige Belg was met deze negatieve ervaring.

Het probleem zou zich natuurlijk niet stellen als we allemaal maar 1 soort rating hebben. Schaf de nationale rating af, hoorde ik sommigen al voorstellen zoals ze reeds in Frankrijk met succes hebben gedaan. Echter er wordt vergeten dat Frankrijk in zijn vorig boekjaar over lidgelden van bijna 60.000 spelers kon beschikken, zie deze Franse website. Volgens de laatste uitnodiging voor de algemene vergadering van de KBSB zijn er slechts 4428 spelers aangesloten. Nu heeft fide een plafond van bijdragen voor eloverwerking ingesteld per federatie op 25.000 euro zie artikel 9.3. Dit betekent dus dat er per FFE speler slechts een fractie moet worden betaald voor de fide-ratingverwerking t.o.v. een KBSB speler. Het verslag van de penningmeester Ludo Martens voor de A.V. op 17 oktober laat ook duidelijk verstaan dat besparingen centraal staan. Daarnaast werden alle pogingen in de voorbije jaren om het lidgeld te verhogen stelselmatig tegengehouden. 1 soort rating is dus niet voor onmiddellijk.

De tijd van geen ratings zal niet meer terugkeren en maar best ook want vroeger was het zeker niet beter. Zo herinner ik mij de anekdote van de Belgische correspondentie-internationaal meester Jacques Roose bij 1 van mijn huisbezoeken. In de jaren 60 werd hij eens in bordschaak kampioen van West-Vlaanderen met de maximumscore. Hij zond de gespeelde partijen op naar de bond met de bedoeling om tot 1ste categorie speler te worden benoemd. Dat was de normale procedure want de bond liet die partijen dan nakijken door een Belgisch topper om de kwaliteit te onderzoeken. Echter groot was zijn verwondering om een afwijzing te krijgen met als uitleg dat zijn tegenstanders te veel fouten hadden gemaakt! Een andere anekdote die ik laatst las was van niemand minder dan de flamboyante oud-wereldkampioen Michal Tal. Zo vertelt hij in zijn boek The Life and Games of Mikhail Tal dat hij zijn grootmeestertitel kreeg via een Salomonsoordeel. Hij kreeg van het congres de titel als ook de Amerikanen Larry Evans en Arthur Bisguier die kregen. Nee dat tijdperk van koehandel en frustraties ligt gelukkig lang achter ons.

Brabo

woensdag 23 september 2015

Het foute voorbeeld

Heel wat Belgische schaakclubs beschikken vandaag over lesgevers die een aantal stappen van de stappenmethode kunnen uitleggen maar daar houdt het ook mee op. Een meer doorgedreven coaching is slechts weggelegd voor een handvol spelers die bijvoorbeeld kunnen genieten van het project go for grandmaster. Voor de meerderheid en in het bijzonder volwassenen zit er niets anders op om na de stappenmethode zelf je weg te zoeken.

Het spreekt voor zich dat topschakers hierbij ongevraagd een voorbeeldfunctie vervullen. In het artikel mode vertelde ik al eerder hoe een bepaalde opening plots erg populair wordt nadat een topspeler het in zijn repertoire opnam. Als een opening standhoudt tegen spelers van + 2700 elo dan zal dit zeker het geval zijn op een veel bescheidener niveau. Hierin zit zeker een logica maar het is nogal kort door de bocht om succes te garanderen. Elke opening heeft zijn eigen karakteristieken en we hebben niet allemaal dezelfde stijl.

Het gevaar is dus dat men een opening speelt waarvoor men niet de nodige kennis noch vaardigheden heeft. Dit aspect zien we ook in het middenspel. Een topspeler speelt een riskant concept maar wint ogenschijnlijk met groot gemak.
Daarna is de verleiding natuurlijk veel groter om ook zetten zoals g5 te spelen die anti-positioneel zijn. Als een wereldkampioen er niet in slaagt om de agressie te pareren  dan zal dit zeker ook zo zijn bij iemand met veel minder schaaktalent. Dat deze vlieger zelden opgaat, wordt vaak pijnlijk duidelijk in onze praktijk.
Zwarts positie was al precair dus er waren verzachtende omstandigheden om va-banque te gaan. Vaak stelt de beste zet slechts een nederlaag uit en met het aantal gespeelde zetten koop je niets. Een objectief mindere zet kan in zulke situaties soms voldoende complicaties creëren om het tij alsnog te doen keren. Hier mislukte het en er resteerde enkel een hopeloos eindspel.

Zelf heb ik ook al meerdere malen tot scha en schande ondervonden dat anti-positionele zetten zoals g5 erg riskant zijn. Zo herinner ik mij nog levendig hoe ik een complexe stelling tegen Geert Vanderstricht helemaal om zeep hielp met 2 keer het waanzinnig idiote g5 te spelen na elkaar.
G5 mag dan wel in de Hollandse stonewall een standaardzet zijn om de koningsaanval op te zetten maar dit was in bovenstaand voorbeeld natuurlijk veel te optimistisch. Mijn decennia ervaring stelt zelfs dat het heel vaak in het Hollands een dubbeltje op zijn kant is om g5 te spelen in tegenstelling met bijvoorbeeld het Koningsindisch.

Het naspelen van hedendaagse toppartijen is bijlange geen goede leerschool om de basisprincipes in het schaken te leren. In het artikel Knights On the Rim Are Amazing waarschuwt de Amerikaanse grootmeester Daniel Naroditsky de lezer dat succesvol breken van de regels helemaal afhangt van de sterkte van de speler. Het is daarom voor de meeste schakers niet overbodig om zich eerst toe te leggen op het goed begrijpen en implementeren van die basisprincipes. Die leer je veel makkelijker door een boek in de hand te nemen die partijen bespreekt van oude meesters zoals Capablanca, Rubinstein,....

Brabo

maandag 14 september 2015

Romantisch schaak

In het moderne schaak schrikken topspelers niet terug om de tegenstander van bij de start naar de keel te grijpen. Benamingen zoals onsterfelijke partij of de eeuwig jonge partij worden opnieuw van het stof gehaald om onze verwondering te kunnen uitdrukken voor deze fantastische hedendaagse partijen. Eindelijk krijgen we terug een beetje de sfeer van de romantische 19de eeuw. Zo kent de evergreen zijn oorsprong in de partij Adolf Andersson - Jean Dufrese gespeeld in 1852.
Het Evansgambiet behoorde vele decennia tot de populairste openingen maar kwam in verval toen Lasker een goede anti-dote vond die grotendeels het venijn uit de opening haalde. Een anti-dote die zelfs vandaag nog goedgekeurd en gespeeld wordt door de wereldtop zoals we eind vorig jaar in de London Classic zagen.
Net zoals vele andere gambieten uit de romantische tijd was het niet alleen een anti-dote die de populariteit liet verschrompelen. Steeds meer speelbare opstellingen werden gevonden voor de zwartspeler waardoor de witspeler steeds kwetsbaarder werd voor concrete voorbereidingen. Zelf speel ik graag het systeem met 6...exd4 i.p.v. 6....d6 zoals in de partij hieronder van de voorbije Open Gent.
De steeds sterker wordende computerprogramma's blijken evenmin de gambieten te helpen. In de onderstaande recente correspondentieschaakpartij wordt Nigel Shorts 12.Pb5 geintroduceerd in 2003 ontmanteld.
Nee ik denk niet dat het romantisch schaak nog ooit populair zal worden. Het heeft geen zin om materiaal te offeren als de tegenstander een exacte zettenreeks kan spelen die de compensatie laat verdampen. Spijtig maar niet getreurd want om de woorden van Anand te gebruiken: voor elke deur de computer sloot, werd een nieuwe deur geopend.

Verder wil ik er ook nog op wijzen dat vele gambieten ondanks hun dubieuze theoretische status nog steeds een gevaarlijk praktisch wapen kunnen zijn in het bijzonder met de snellere tijdscontroles. We zijn geen computers dus mits een goed timing (juiste tegenstander/ tempo/ voorbereiding) kan je zelfs een mooi succes boeken met het Evansgambiet. Tenslotte ben ik het ook eens met coaches die trachten studenten te overtuigen een tijdje gambieten te spelen. Het romantisch schaak is een excellente leerschool om begrippen zoals ontwikkeling en initiatief aan te leren. Het zijn basisbegrippen die best eerst onder de knie zijn vooraleer we de meer complexe strategieën aanleren die na het romantisch schaak werden ontdekt.

Brabo

zondag 6 september 2015

G4 in de Najdorf

Het internet is een enorme bron van informatie die ik dagelijks raadpleeg. Echter je moet wel kritisch blijven want heel wat is kletspraat. De Amerikaanse blogger Dana Mackenzie schreef een paar maanden geleden een grappige post " I love the past. Everyone in it is so stupid." met voorbeelden over geschreven onzin die later door de werkelijkheid onderuit werd gehaald.

Het corrigeren van fouten wordt zeker niet door iedereen in dank afgenomen wat ik ontelbare keren al aan de levende lijve heb mogen ondervinden. Ik laat daarom ook liever anderen eerst reageren maar wanneer de reactie uitblijft dan is de drang vaak te sterk om weg te kijken. 

Sommige fouten zijn ook echte mythes die je ondanks talloze reacties niet kunt uitroeien. Een van die hardnekkige mythes is dat oud-wereldkampioenen zoals Lasker, Capablanca, Aljechin, Fischer,... makkelijk met de huidige topspelers gelijke tred zouden kunnen houden. Ze stonden in hun piekjaren mijlen voor op hun tijdsgenoten. Vandaag zien we dit soort extreme niveauverschillen niet meer waardoor de perceptie gecreëerd wordt dat die oude spelers iets extra hadden. Ik bedoel een uniek schaaktalent wat je maar een paar keer in een eeuw meemaakt en vandaag dus niet aanwezig is bij een topspeler.

In mijn artikel elo inflatie heb ik al aangetoond dat er geen bewijs bestaat van elo inflatie t.o.v. speelsterkte. Dit betekent dat qua speelsterkte de huidige topspelers zeker hun hogere rating verdienen t.o.v. hun voorgangers. Anders gezegd oud-wereldkampioenen speelden kwalitatief veelal slechter waarmee het unieke van hun schaaktalent een compleet andere belichting krijgt. 

Anderzijds ben ik het helemaal eens dat het onzin is om serieuze vergelijkingen te maken tussen spelers van verschillende tijden. De middelen en kennis groeien voortdurend in het bijzonder de laatste 2 decennia met de introductie van de computer in de schaakwereld. Zo wil ik het in dit artikel eens hebben over hoe sterk de computer op topniveau het aanvallend schaak heeft beïnvloed. Ik gebruik als voorbeeld de Najdorf waarbij wit ogenschijnlijk kiest voor een rustige opzet. Ik begin met een partijtje uit mijn eigen praktijk waarvan het concept ontdekt werd rond 1972.
Het nam dus 14 jaar in beslag om te ontdekken dat g4 interessant was en nog een paar jaar vooraleer het zwarte systeem definitief werd afgedaan als minderwaardig o.a. door de kersverse wereldkampioen Anatoly Karpov.

Vooraleer ik een vergelijking wil maken met enkele recente bordpartijen in de Najdorf, kijken we eerst even naar een krankzinnig idee uit een computerpartij anno 2014. G4 wordt hier ook gespeeld maar in een stelling waarin wit al kort gerocheerd heeft wat een enorm verschil maakt.
Een schaakprogramma van +3000 elo slaagde er niet in het concept te weerleggen. Topspelers gebruiken vandaag dagelijks deze topprogramma's en worden natuurlijk beïnvloed zoals we zien bijvoorbeeld in de volgende knappe partij uit het Oekraïens kampioenschap van 2014.
Een absoluut hoogtepunt van modern aanvalsschaak wordt zonder twijfel bereikt in de nieuwe evergreen Navara - Wojtaszek.
Het verschil met de eerste g4 partij is immens. Enkele decennia geleden werd g4 slechts gespeeld na jaren van wikken en wegen. Toen was een agressieve zet zoals g4 gelinkt aan een gezonde ontwikkeling (lange rochade) + controle van het centrum. Modern aanvallend topschaak gaat veel verder en baseert zich op zeer specifieke lijnen die vaak door een computer thuis al werden geanalyseerd. David Navara gaf trouwens na de partij toe dat hij de positie tot zet 25 in de voorbereiding op het bord had gehad.

Deze moderne evolutie zien we niet alleen in de Najdorf. Zo schreef de Amerikaanse grootmeester Grigory Serper vorige maand een gelijkaardig artikel over het Bogo-Indisch: "How to attack in modern chess?". Het Bogo-Indisch heeft een reputatie van een rustige positionele opening maar daar blijft niets meer van over als je kijkt naar enkele recente toppartijen.

Met het advies van de grootmeester ben ik het minder eens. Hij raadt spelers aan om de tegenstander aan te vallen vanaf de eerste zetten zelfs al is het een positionele opening. Echter hierbij negeert hij dat alle succesvolle aanvallen in de voorbeelden werden gespeeld door + 2700 spelers. Zoals al aangegeven in de reacties van het vorig artikel hebben deze spelers een basis die buitengewoon uitgebreid is. Kortom zulk spel trachten te kopiëren zou wel eens voor de meeste spelers flink wat punten kunnen kosten.

Brabo

maandag 31 augustus 2015

Overleven

Mijn deelname aan een tornooi heb ik nooit laten afhangen van het prijzengeld. Ik speel voor mijn plezier en dus zal ik veel meer aandacht schenken aan het tempo, de te verwachten tegenstand, locatie,... Een profschaker kijkt hier uiteraard helemaal anders tegenaan. Recent las ik op de blog van Natalia Pogonina dat het voor heel wat profschakers steeds moeilijker wordt om de eindjes bij elkaar te knopen.

Een belangrijke reden zou het teruglopend prijzengeld zijn in heel wat tornooien. Klopt dit of is dit een fabeltje? Ik deed de proef op de som met een vergelijking van het prijzengeld voor Open Gent in 1997 en  2015. Het algemeen prijzengeld daalde van 7437 euro naar 7125 euro. De eerste prijs daalde van 1859 euro naar 1800 euro. De CPI voor België (consumentenprijsindex of inflatie) zou ongeveer 40% betekenen over die periode. Alhoewel dit officiële data zijn, is het algemeen geweten dat de goederen in de basket een zeer uitgekiende selectie is die niet overeenstemt met de werkelijke verhoging van de uitgaven voor elk gezin. Zelf slaagde ik er bijvoorbeeld in om in het jaar 2009 mijn appartement 100% boven de aankoopprijs van het jaar 2000 te verkopen.

Behalve het lagere prijzengeld is er uiteraard ook de invloed van het groeiend aantal grootmeesters wat ik al aanhaalde in mijn vorig artikel. In 1997 namen 3 grootmeesters deel aan Open Gent. Dat is de helft minder t.o.v. de laatste jaren: 7 grootmeesters in 20135 grootmeesters in 2014 en 6 grootmeesters in 2015. Zelfs met een totaal prijzengeld van 3455 euro en eerste prijs van 800 euro zagen we in Open Brasschaat al 4 grootmeesters tot verwondering van de organisatoren. Dus niet alleen is de koek kleiner geworden maar die moet ook over meer spelers worden verdeeld. De tijd dat een speler zoals Bernard De Bruycker in de jaren 70 kon leven in Spanje van het schaken zoals beschreven in het boek Wat is er mis meneer Kasparov? is ver weg en komt zeker niet meer terug.

Over de negatieve gevolgen van deze evolutie hebben we het al gehad op deze blog in eerdere artikels: profschaak en stoppen met schaken. Echter er bestaat ook een positieve zijde aan het verhaal. Vooreerst krijgen (sterke) amateurs meer kansen om tegen een grootmeester te spelen. Daarnaast ervaar ik ook een veel hogere competitiviteit tussen de topspelers. Een decennium geleden was een speler zoals de Bulgaarse grootmeester Boris Chatalbashev een uitzondering in het Open profcircuit. Terwijl al zijn collega's makkelijk onderling een aantal salonremises speelden, was hij de enige die elke partij voluit speelde zoals ik eens in levende lijve kon ervaren in Plancoet 2004. Vandaag gaat hij nog steeds verder op deze elan met af en toe soms klinkende overwinningen zoals laatst in Maribor waar de Pirc Memorial plaatsvond.

Vandaag is Boris al lang geen uitzondering meer waardoor we in heel wat Open tornooien soms een heel grillig verloop zien waarbij het pas na de laatste ronde duidelijk wordt wie gewonnen heeft. In Open Gent gingen zelfs 2 + 2600 spelers zonder prijzengeld naar huis. In Brasschaat deelde de ongetitelde Stefan Colijn de overwinning. In Charleroi waren er ondanks een spervuur van beslissende partijen toch 5 gedeelde winnaars. Uiteindelijk werd Aloyzas Kveinys tot tornooiwinnaar uitgeroepen met de betere scheidingspunten ondanks een nederlaag in ronde 8. Zijn partij van een ronde eerder tegen Igor Naumkin is een mooi voorbeeld van dit gladiatorengevecht.
Interessante openingskeuze van de witspeler vooral als je Hollands speelt. In onze onderlinge partij van 2012 kwam een andere variant op het bord (die partij werd even vermeld in het artikel sitzfleisch) maar ik kreeg het wel vorig interclubseizoen op het bord.
De vraag van al dan niet sofia regels wordt hierdoor ook minder belangrijk. Ik kan mij voorstellen dat heel wat grootmeesters minder gelukkig zijn van het verplicht spelen in overlevingsmode. Sommigen beslissen daarom maar om naast het schaken ook een normale job te nemen. Dat dit vaak leidt tot mindere resultaten aan het bord zoals Mher wellicht kan bevestigen met het voorbije Open Brasschaat is zonder twijfel pijnlijk.

Brabo

vrijdag 14 augustus 2015

Onzichtbare zetten

Puzzelkampioen, een fietsdiploma, een medaille voor de beste zakkenloper,... Mijn kinderen geraken heel snel gehecht aan punten, diploma's, titels,... Op zich niet perse slecht in de prestatie-maatschappij die we leven maar gehaaide commerçanten slaan er graag munt uit. Ook onze fide heeft al lang ontdekt dat er heel wat geld te verdienen valt met het toekennen van titels. Wat vroeger een exclusiviteit was, is nu een geldmachine geworden. Vandaag hebben we ongeveer 1500 grootmeesters en nog steeds stijgt dit aantal elk jaar met ongeveer 50 daar de nieuwe vele malen de overledenen overstijgen.

Discussies over de waarde van de titels en de erg uiteenlopende trajecten om eenzelfde titel te behalen, zijn bijgevolg onvermijdelijk. Een ex-fide official gaf op zijn blog alvast te kennen dat hij best ok was met het huidig kader. Persoonlijk vind ik dat de titels al lang niet meer een garantie voor kwaliteit staan vandaar dat ik op mijn blog steeds een bijkomende nuancering gebruik. Grootmeester is voor mij tot 2600 elo. Sterke grootmeester tussen 2600-2700 elo en top-grootmeester vanaf 2700 elo.

Bordschaken is niet de enige schaakdiscipline waar je vandaag titels kunt verdienen. Heel wat online-sites hebben ondertussen een eigen beloningsmodel gecreëerd om spelers te binden. De waarde van de behaalde onderscheidingen is buiten de desbetreffende sites erg beperkt of vaak onbestaande. De titels toegekend door ICCF voor correspondentieschaak daarentegen worden wel door een veel breder publiek gerespecteerd. Echter ook hier zijn we de afkalving van de exclusiviteit ondanks we al over een nichemarkt mogen spreken.

Een nog veel kleinere niche is oplosschaak. Slechts 28 grootmeesters zijn er waaronder onze Eddy Van Beers. Spijtig dat zijn titel in 2009 zo weinig belicht werd want uit ervaring kan ik meegeven dat het een erg knappe prestatie is die slechts met behulp van vele jaren toewijding en een flinke dosis talent kan worden behaald. Misschien wel de meest exclusieve en meest gerespecteerde grootmeestertitel is die van het compositieschaak. Pas om de 3 jaar kan je punten verdienen om de titel te behalen waardoor het vaak iets is van een heel lange adem. Op chess.com werd enkele maanden geleden de Israelier Yochanan Afek gelauwerd als 1 van de 7 levende grootmeesters in eindspelcomposities maar eerlijkheidshalve bestaat er geen aparte titel voor eindspelcomposities. Er wordt enkel gesproken over een grootmeestertitel voor composities dus ruimer omvattend dan eindspelen. De volledige lijst is ook langer dan slechts 7 als je kijkt op wfcc wat natuurlijk geen afbreuk doet op de prestatie waaraan Afek meer dan 48 jaar heeft gewerkt !

In dit artikel zal ik het verder niet hebben over de vele prachtige studies die Afek heeft gemaakt want ieder geïnteresseerde kan de database van Harold van der Heijden aanschaffen. Ik wil het eerder hebben over een boek dat hij geschreven heeft : Invisible moves en dat natuurlijk in het verlengde ligt van zijn ander werk.

Eerst moeten we natuurlijk het eens geraken over wat onzichtbare zetten zijn. Als je live-uitzendingen af en toe meevolgt dan ondervind je al snel dat spelers het grondig oneens kunnen zijn over wat wel of niet moeilijk/ makkelijk is. Ik spreek niet alleen over de onervaren kibitzers die blindelings het oordeel van hun computerprogramma volgen maar ook commentatoren schatten vaak verkeerd in wat wel of niet zal gevonden worden door de topschakers. De moeilijkheidsgraad kan nauwkeuriger worden bepaald in specifieke oplossessies. Zo geven diverse servers aan de hand van eerdere oplosresultaten aan welke rating een bepaald probleem heeft : chesstempochessbasects, ...

Nadeel van die oplossessies net zoals met trainingsboeken is dat het sterk afwijkt van wedstrijd-omstandigheden. Het is veel makkelijker om een sterke zet te vinden als iemand op voorhand al zegt dat er een sterke zet verborgen is (zie mijn artikel mijn mooiste zet). Daarom wil ik in dit artikel mij concentreren op specifieke stellingen waarvan ik weet dat niet alleen meerdere spelers maar ook de meerderheid niet de beste zet vonden in een standaardpartij.

Middenspelen en eindspelen vallen bijna onmiddellijk af omdat ze bijna nooit 2 keer voorkomen in de bordpraktijk laat staan dat er 2 keer eenzelfde fout wordt gemaakt. Dus blijven enkel openingen over. Omdat spelers natuurlijk leren uit de geschiedenis is het ook hier niet zo evident om stellingen te vinden die voldoen aan beide voorwaarden. Een eerste die voldoet is onderstaande stelling die in 3 partijen van de Big Database 2015 voorkomt en geen enkele keer in de praktijk correct werd opgelost.
De trouwe bloglezer zal wellicht de stelling herkend hebben uit mijn artikel belgische interclubs apotheose want daar werd mijn partij tegen Glen De Schampheleire besproken. Trouwens later vertelde Glen in een blogcommentaar dat de combinatie in een bijna identieke stelling werd gevonden door de Italiaanse grootmeester Axel Rombaldoni maar bijna identiek is niet identiek dus telt hier niet mee.

Een tweede veel frequenter gespeelde stelling die ik toon, is al bekend van 1892. In 178 partijen werd slechts 23 keer de beste zet gespeeld en dan nog hoogstwaarschijnlijk bijna uitsluitend door spelers die de stelling al eens eerder hadden gezien.
Grootmeesters Kevin Spragett, Alonso Zapata en zelfs Anatoly Karpov misten de beste zet. Kevin Spragett miste de zet zelfs 2 keer. Het toont aan dat niet iedereen het eens is om alle partijen grondig te analyseren zoals ik aangaf ik mijn artikel welke partijen analyseren. Oud-wereldkampioen Alexander Alekhine speelde de eerste keer de juiste zet maar zag daar van af in een 2de ontmoeting. Er moeten inderdaad best wel enkele tactische varianten worden uitgerekend maar was dat net niet de specialiteit van Alekhine? Zelf vond ik de zet uiteraard ook niet de eerste keer maar online kon ik ondertussen al 40 keer mijn blitztegenstanders imponeren met Kf1.

Een 3de en laatste voorbeeld haal ik van de excellente maar nu slapende curiositeiten site van Tim Krabbe. De stelling komt minder frequent voor dan de vorige want slechts 41 keer maar blijkt nog veel moeilijker want 0 keer werd de winnende zet gespeeld in standaardschaak.
De Philipijnse grootmeester Eugenio Torre is de bekendste speler die de ongelooflijke zet Ke2 miste.

Kunnen we de laatste zet als de meest onzichtbare zet beschouwen of gaat je voorkeur naar de vorige? Misschien ken je nog een moeilijkere zet uit je repertoire met openingsvalletjes. Laat het weten in de commentaren met welke zet/stelling je al heel wat makkelijke winsten hebt kunnen scoren.

Brabo

vrijdag 7 augustus 2015

Vakantie

Vakantie : schaken, schaken, schaken – en koude pintjes drinken !

De zomerperiode is bij de schaker bekend als de periode tussen twee seizoenen. Clubkampioenschap, interclub, liga: het zijn allemaal winteractiviteiten. De zomer daarentegen is de periode van (vooral) de open tornooien, het mooie weer dat lonkt, kortom de kans om eens zot te doen en deel te nemen aan een tornooi in het buitenland. Het is geen nieuw verschijnsel, maar het is de jongste jaren (laat ons zeggen, sinds 2000) wel sterk verbreid, zo lijkt het. Goedkoper transport (low cost vliegtuigmaatschappijen, dank u Ryanair) en vooral internet, waardoor het gemakkelijker is om in te schrijven in verre tornooien (en de nodige accommodaties te boeken, dank u booking.com), hebben de stap kleiner gemaakt. Let wel, al in de 70’er jaren van vorige eeuw trokken bijvoorbeeld Roeselaarse spelers naar Badalona (beginaugustus startte de 41ste editie), dus nieuw is de trend niet.

Het probleem om deel te nemen is vaak niet tijd of geld, maar eerder de passie en de familiale situatie – het profiel van de buitenlandse schaaktoerist is ofwel dat van de student of dat van de vrijgezel. Weinig schakers krijgen het fiat om hun vakantie (vaak dan nog alleen) te spenderen aan het schaken (want ze zijn meestal de rest van het jaar al het halve of hele weekend weg). Namen als Marc Lacrosse, Marc Daels of Ben de Cat (net nog een NATO-tornooi in Amsterdam  afgewerkt – zie ook VSD 2015-14, dank u Jan Gooris) zijn in het buitenland geen onbekende meer.

Tenslotte wil je als zomerschaker niet elk jaar het open tornooi van Gent of Brasschaat spelen, maar eens echt als buitenlander tussen een hoop Fransen, Duitsers of verder wonende nationaliteiten zitten schaken - het gevoel delen dat schaken een internationale hobby is. Vlaanderen zendt zijn zonen uit – dit jaar zitten er bijvoorbeeld een aantal in het verre Montreal (!), maar ook een paar in het Siciliaanse Erigi. Het verging die laatsten goed: de spelers die gekozen hadden om ervaring op te doen in de sterke A-groep (+1800 elo) (Martijn Maddens, Yasseen De Herdt en Michiel Bleys) speelden op een hoger niveau dan hun elo weergaf. De Belgen verloren van sterkere spelers in de laatste ronde en bleven zo steken op hun puntenaantal. De reizigers die gokten op een mooie geldprijs in het B-tornooi (<2000 elo) (Tim Vandenbroucke en Simon Van Poucke), speelden bijna continu op de topborden. Na acht ronden bevonden ze zich in de uiterst comfortabele situatie dat ze als enigen 6,5/8 hadden, met bovendien een vol punt voorsprong op de nrs 3. Tweemaal raden wat in de laatste ronde gebeurde J. Tim en Simon dus gedeeld tornooiwinnaar, met een vol punt voorsprong op een batterij Italianen. Ook mindere goden Peter Degrieck en Joren De Bode speelden boven hun niveau en kunnen zeer tevreden zijn over de combinatie vakantie en schaken. Joren haalde 5/9, Peter Degrieck 4/9, maar ook zij wonnen dus elopuntjes.

Even terugkeren naar Montréal – daar namen Pieter Claesen, Kim Le Quang en Daniel Vanheirzeele deel aan het open kampioenschap voor Franstaligen. Ze deden het alle drie goed en eindigden beter dan hun plaats op de ranking deed verwachten: Pieter op plaats 11 (6,5/9), Kim op 17 (6/9) en Daniël op 32 (5,5/9). Pieter en Daniël wonnen (veel) ratingpunten, maar Kim moest er wat achterlaten in Canada, wegens een punt te weinig gescoord tegen zwakkere tegenstand. Het tornooi werd gewonnen door de beste speler, Romain Edouard, met 8/9. De lokale schaakhoop in Canada’s bange dagen, Eric Hansen (2583) speelde niet zo bijzonder goed en moest vrede nemen met de 9de plaats.

Deze Vlaamse zonen werden voorafgegaan door een Zottegemse delegatie die zeer succesvol deelnam aan de open in Dortmund. Glen De Schampheleire kaapte – deels tot zijn eigen verrassing (het siert hem) – de hoofdprijs weg. Hierover deed Brabo in een vorig artikel al even melding; op de site van Zottegem kan je de sfeer even proeven. Hierna een partij ter illustratie.
Ook op topniveau is de trend duidelijk. Nu moet een professioneel schaker van +2400 al snel elke week op een andere locatie staan, maar vaak wordt hierbij economisch nagedacht : de kost van de verplaatsing wordt afgewogen tegenover de mogelijke verdienste en vooral de kansen hierop. Als broodspeler moet je net dat tornooi met aardig wat prijzengeld weten te selecteren, dat nog niet wijd en zijd bekend is en derhalve ook andere (sub)toppers kan aantrekken. Het aspect ‘exotische bestemming’ of ‘goed weer’ speelt hier heel wat minder een rol. Spelers als Viesturs Meijers of Alexander Cherniaev kom je tegen in veel tabellen, maar niet noodzakelijk de ‘zonnigste’. Het zijn de werkmieren onder de veelschakers. 

Je kan rustig stellen dat het begrip ‘schaaktoerist’ de facto uitgevonden is door Sergey Tiviakov, die als +2650 speler niet vaak meer werd uitgenodigd in de toptornooien, die telkens maar weer de top 20 tegen elkaar willen zien spelen. Daarom dat hij vaak de ‘leukere’ tornooien uitkoos, die hem gezien zijn sterkte bijna zeker de eerste plaats opleverden. Zoals gezegd : kans x prijzengeld optimaliseren kan ook door je kansen op bijna 100% te zetten – beter bijna zeker 1.500 euro in de hand dan een veel kleinere kans op 15.000 euro. Alina L’Ami en Nigel Short volgden algauw ook deze trend. Short is nog altijd een klassenbak, maar absolute wereldtop is hij niet meer (hij weigerde zijn laatste uitnodiging voor de London Classic omdat hij “niet meer meekon”) en hij maakte de switch naar de betere open tornooien, bij vookeur met startgeld. Zo won hij onlangs (gedeeld) het open tornooi van Thailand – speel zeker zijn partij tegen Ulanday eens na, een mooi voorbeeld van hoe te winnen tegen een 1900-speler door gewoon superieur spelbegrip.
Het is een argument dat organisatoren ook uitspelen – je kan de landschappelijke en culinaire troeven gebruiken om de argumenten van de beter gedoteerde tornooien te counteren. Tenslotte wordt de bulk van een tornooi niet gevormd door de tien (semi)professionele +2400 spelers, maar door de massa clubschakers, die vooral voor de sfeer en het vakantiegevoel komt. Het is dan ook geen toeval dat de zuiderse bestemmingen een opleving kennen van schaaktornooien in de zomer, waarbij soms zelfs combinaties worden aangeboden met andere sporten.

Het tornooi van Porto Mannu (begin juni – zie bv facebook/PortoMannu) is misschien niet zo bekend qua naam, maar elke schaker kent ondertussen wel de “berenrots” die de affiches van het tornooi telkens siert.
Porto Mannu
In Schach Magazin 64 (juli 2015) bericht Ian Rogers over de meest recente versie net over dit tornooi, dat een eerste prijs kent van amper 1000 euro, maar net daarom de schaaktoerist viseert (of de IM die zijn kansen hoog inschat). En schaaktoeristen waren er wel degelijk – het was dit jaar een droom voor de handtekeningjagers onder ons: een groepje haast legendarische IJslandse grootmeesters was afgezakt om wat vitamine D op te doen: ex-kandidaat Johann Hjartarsson, Margeir Petursson, ex-FIDE voorzitter Fridrik Olafsson, en nog wat “gewone” IJslanders waren van de partij, naast een contingent Duitsers en Nederlanders. Van dit drietal viel vooral Olafsson (°1935!) in positieve zin op:
Zelfs de FIDE heeft de “zomerse” amateur (en zijn geldbeurs) ontdekt: het WK voor amateurs (losjes gedefinieerd als -2200 elo spelers) wordt sinds een aantal jaren (na een winterse aanloopperiode in Hastings) georganiseerd in exotische bestemmingen (Griekenland voorop), waarbij de FIDE graag een graantje meepikt van de hoteltarieven.

Zomertornooien vormen één van de mooiere kanten van het schaakspel – niet enkel is schaken de sport die het meest ‘combineerbaar’ is met internet, het is ook een activiteit die je om het even waar en wanneer kan beoefenen, met elke nationaliteit, in quasi elk land. Overal zijn er mensen die de universele taal van het schaken spreken. Op reis in Mexico hebben Kris Deleu en ikzelf ooit op een pleintje in Morelia ad hoc enkele blitzpartijtjes gespeeld tegen lokale spelers. Het feit dat ik dit fait divers onthouden heb, zegt genoeg niet? En nu een koud pintje.

HK5000