dinsdag 15 april 2014

Universele systemen

Soms krijg ik de vraag van een minder ervaren speler wat voor hem een goede opening met zwart zou kunnen zijn. Het is mij duidelijk als ik deze vraag krijg dat de speler geen ingewikkeld antwoord verwacht gebaseerd op complexe varianten met heel wat studiewerk maar wel een kant en klaar recept dat onmiddellijk en overal kan worden geïmplementeerd. De vraag voor het witte kleur beantwoorden is vrij eenvoudig. Het Colle systeem of ook wel vaak zakenman-opening genoemd, is in een minimum van tijd aan te leren en tegen om het even welke opstelling te spelen. Enkele leuke video's over deze opening kan je bekijken op de chessimprover. Echter voor zwart is het heel wat moeilijker om een universeel systeem te vinden. 

Zoals besproken in mijn artikeltje openen met de f pion bouwde ik mijn zwart-repertoire op door bijna elke openingszet (behalve e4 en g4) te beantwoorden met f5. Wel van een repertoire opbouwen kan je eigenlijk niet spreken want het enige wat ik een beetje kende was de Hollandse moderne stonewall en om mijn (toenmalige) zeer beperkte openingskennis te minimaliseren trachtte ik steeds hetzelfde type stelling op het bord te krijgen. Dus was ik onbewust bezig met de Hollandse moderne stonewall als een universeel systeem te gebruiken. Natuurlijk duurde het niet lang of de eerste barsten verschenen in dit concept. Mijn tegenstanders vonden al snel opstellingen waardoor ze makkelijk een openingsvoordeel konden verkrijgen wat mij noodzaakte om aanpassingen uit te voeren. In mijn artikeltje hollandse stappen in de engelse opening bespreek ik 1 van die calavarietochten.

Een bijkomend nadeel van de Hollandse moderne stonewall of ruimer genomen het Hollands als universeel systeem, is dat het voor de tegenstanders wel erg gemakkelijk wordt om iets gevaarlijks voor te bereiden. Een grappige anekdote in deze context is mijn partij in 2006 tegen de Nederlandse IM Koen Leenhouts. Voor de partij waarschuwde Koen mij dat ik beter mijzelf niet voorbereidde want hij zou iets spelen waarop ik mij onmogelijk kon voorbereiden. Zijn raad volgde ik deels op want enerzijds zag ik ook wel aan zijn repertoire dat hij niet schuw was om te variëren/ experimenteren en anderzijds was ik toen veel te graag bij mijn vriendin (en toekomstige echtgenote).
Nu het is niet omdat het Hollands geen universeel systeem is voor zwart dat er helemaal geen mogelijke opstellingen bestaan. De slaagkans voor een universeel systeem hangt voornamelijk af van de mate hoever er contact met de stukken van de tegenstander is. M.a.w. hoe minder contact, hoe langer de speler ongestoord steeds dezelfde zetten kan spelen. Schaken vanuit de baseline is geboren. Enkele maanden terug schreef de Amerikaanse grootmeester Lubomir Kavalek hierover een leuk artikeltje in de Huffington Post wat overgenomen werd op chessbase. Hierin stelt hij correct dat de hypermodernist Richard Reti 1 van de eerste spelers was die de deugden van deze strategie ten volle trachtte te ontwikkelen. In zijn vervolgartikel toont hij dat deze strategie verder werd ontwikkeld door de Serbische grootmeester Ljubojevic Ljubomir begin jaren 70 door die over te nemen in de Hedgehog of ook vertaald naar het Nederlands egelstelling. Deze moderne opstelling is ook vandaag nog populair wat ik o.a. in Open Leuven van 2011 op het bord kreeg.
De hedgehog is dan wel een excellent voorbeeld van schaken uit de achterste linies, een goed voorbeeld van een universeel systeem is het niet want tenslotte heb je toch c4/ c5 nodig. Om echt een universeel systeem met zwart te creëren, moeten vroege pionzetten op de 5de lijn worden vermeden. Enkele van deze systemen zijn hier al op de blog eens vluchtig aangesneden. Ik denk hierbij aan de Pirc of de Tsjechische verdediging. Deze keer wil ik het hebben over misschien wel het meest universele systeem dat ik ooit gezien heb namelijk de Hippopotamus verdediging of ook wel Nijlpaardopening genoemd. Er bestaat discussie over wat nu precies wel of niet in zulke opstelling mag maar in elk geval is men het er over eens dat zwart zo lang mogelijk op 3 rijen tracht te spelen. Persoonlijk dacht ik altijd dat zoiets goed is voor wat snelschaak tot ik laatst het door de Duitse internationaal meester Haub Thorsten Michael voorgeschoteld kreeg in een serieuze officiële wedstrijd.
Hippo specialist Haub Thorsten Michael  (foto: Fabrice Wantiez)
In de partijvoorbereiding had ik gezien dat TM de hippo op zijn repertoire had staan maar serieuze aandacht had ik er niet aanbesteed omdat Haub slechts 1 van de vele mogelijke tegenstanders was en er uiteraard veel lastigere systemen moesten worden bekeken dan een hippo. Het is dan wellicht ook geen verrassing dat ik met wit al snel slechter kwam te staan.
Ik ontsnapte dus met een dik blauw oog maar zelfs in het achteraf analyseren van de partij vond ik het opmerkelijk hoe flexibel en stevig de hippo eigenlijk is. Het feit dat een + 2400 speler er zich geregeld van bedient, zegt eigenlijk al voldoende over de kwaliteiten. Spelers die dus weinig tijd hebben om openingen te studeren, openingen een noodzakelijk kwaad vinden of gewoon liever lui dan moe zijn, hebben misschien na dit artikeltje eindelijk eens het universele systeem te pakken waarmee ze jaren op hun niveau kunnen meedraaien.

Brabo

woensdag 2 april 2014

Tom Piceu leidt Brugge door 1ste afdeling

De Belgische interclubs eindigden reeds op 23 maart maar veel kan je er op het web niet over lezen. Bovendien in tegenstelling met vorige jaren waren er nauwelijks reacties op schaakfabriek bij het slotartikel waaruit we mogen afleiden dat de interesse voor de 1ste afdeling bij de modale clubschaker op een zeer laag pitje staat. Mijn artikeltje zoals het wilde westen zal misschien daar wel voor een stuk de boosdoener in zijn maar veel schakers vinden het opstellen van buitenlandse huurlingen sowieso een manipulatie van de werkelijke sterkte van de clubs waardoor de uiteindelijke rangschikking een pure geldkwestie is geworden i.p.v. een sportieve.

Desalniettemin kan ik niet ontkennen dat de inbreng van de buitenlandse spelers ook positieve elementen bevat. Voor de (overgebleven) Belgische spelers in 1ste klasse wordt het niveau aanzienlijk opgekrikt wat niet alleen interessantere partijen oplevert maar ook kansen op normen te scoren. Zo zien we dat er nu al enkele jaren lokale spelers zijn die een norm effectief behalen. Grote uitschieter dit jaar was opnieuw Stefan Docx die met 6,5/9 tegen een gemiddelde van 2481 een fabelachtige TPR van 2649 scoorde dus ruim voldoende voor de grootmeesternorm. Dit verdient zeker een artikeltje maar dit laat ik deze keer achterwege omdat ik vorig jaar al 1 geschreven heb over Stefan zie hier, ik dit jaar geen partij tegen hem heb gespeeld en er nog een andere speler is die in de bloemetjes mag worden gezet. Die speler is uiteraard Tom Piceu al vele jaren (20?) bij Brugge en al geruime tijd ook de kapitein van het team.
Tom Piceu
Brugge heeft vroeger ook met professionals gespeeld maar doet het nu al een paar jaar zonder. Echter zelfs met 2 IMs en 3 (?) FMs in de rangen is het nog steeds geen evidentie om in 1ste klasse te blijven wat ook in deze competitie duidelijk werd toen de degradatie pas met het nodige geluk werd afgewimpeld. Op schaaksite staat een mooi artikeltje van de Nederlandse IM Herman Grooten over zijn rol in deze ontknoping. Een belangrijk aandeel in het behoud was zonder twijfel Tom die met een IM-norm een stuk boven de te verwachten individuele score presteerde. 

Dat Tom de capaciteiten heeft om dit soort resultaten te kunnen neerzetten, was mij al lang bekend want 10 jaar geleden scoorde hij al een eerste norm. Voor een buitenstaander zal de tijdspanne tussen beide normen vreemd zijn maar m.i. is er een eenvoudige verklaring. Tom heeft altijd parallel andere rollen (VSF-voorzitter, jeugdleider,...) opgenomen die erg nobel zijn maar uiteraard niet goed te combineren zijn met ambities op het bord. Hopelijk komt die 3de norm nu iets sneller want dat verdient Tom zeker.

Als ik zijn speelstijl omschrijf dan valt mij onmiddellijk op dat hij erg praktisch schaak speelt. Tom kent de noodzakelijk dosis theorie om op zijn niveau mee te kunnen spelen maar is zeker geen specialist. Zijn openingskeuzes Najdorf, Benoni, Benko sluiten goed aan op zijn dynamische speelstijl. Hij gaat hierbij verder dan bv. Jan Rooze door veel minder vast te houden aan materiaal. Hij rekent op zijn eigen gevoel voor het initiatief en de beperkte rekencapaciteiten van de tegenstander in de resulterende complicaties. Hiermee scoort hij af en toe ware schoonheidspareltjes waarvan ik al 2 toonde op mijn blog, zie een hollands gambietje en de valse waarheid. Echter vaak is het ook minder correct maar in een praktische partij hoeft dit uiteraard niet. Onze onderlinge partij in de interclub etaleert dit erg goed. Tom neemt serieuze risico's om het type spel op het bord te krijgen dat hij wil en komt er uiteindelijk mee weg.
De opening had een serieuze invloed op het resultaat. Tom kreeg zijn type spel op het bord dankzij de voorbereiding en ik slaagde er niet in om mijn specialisatie in het Hollands te kunnen gebruiken. Dit laatste was niet triviaal want in 2011 had ik de opening al eens vluchtig bestudeerd aan de hand van onderstaand partijtje die ik op het internet speelde.
Het partijtje zou mooi passen in mijn artikeltje de (on)zin van blitz mocht ik de kennis gebruikt hebben in mijn partij tegen Tom. Anderzijds kan je wel verwachten dat je 3 jaar later een vluchtige analyse (15 minuten?) op een bulletpartijtje nog kunt reproduceren? Trouwens in mijn (playchess) database staat de teller ondertussen al boven de 40.000 online partijtjes (geen abnormaal cijfer als ik onlangs las in een artikeltje op chessvibes dat de Nederlandse GM Erwin L'Ami er al meer dan 100.000 heeft). Alhoewel ik geen slecht geheugen heb, ligt dit toch ver boven mijn capaciteiten. Nu vermoed ik dat er altijd wel iets blijft hangen maar wat precies is onduidelijk wat ik al aangaf in mijn artikeltje ik wist het wel. Bovendien lonkt het gevaar dat wat blijft hangen een negatieve invloed heeft op de beslissingen die je maakt in de partij omdat je zaken door elkaar begint te halen. Ik verwijs hierbij naar mijn pionoffer op zet 18 wat niet echt in mijn stijl past en ik misschien niet had gespeeld als ik het niet thuis had bekeken. Meer over dit schreef ik o.a. in het artikeltje schaakintuitie.

Terwijl ik tot nu toe het voornamelijk had over het belang van de opening, besef ik wel dat ik Toms talenten in het middenspel tekort doe dus dat probeer ik in het vervolg goed te maken. In een volgende partij zien we hoe Tom met krachtig dynamisch spel, de Franse grootmeester Jean-Luc Chabanon opzij zet nadat hij zijn hand overspeelde.
Ik vind het vooral een knappe overwinning omdat Tom in een onnatuurlijke materiaalverhouding toch erg goed het overzicht behoudt. Dit is niet evident wat ik bijvoorbeeld al aantoonde in mijn artikeltje gekke materiaalverhoudingen. Een partij waarin nog een paar versnellingen hoger wordt gegaan, betreffende complicaties was zijn partij tegen de Belgische grootmeester Luc Winants.

Correct er waren flink wat fouten maar het illustreert opnieuw hoe praktisch Tom zijn partijen speelt. Hier past hij al dan niet bewust de chaos-theorie toe die ik uitlegde in het artikeltje hoe winnen van een sterkere speler. Het weze duidelijk dat Tom een puur sang vechtschaker is die voor om het even welke tegenstander aartsgevaarlijk kan zijn. Zowel aan als van het bord is Tom een levende propaganda voor het schaken.

Brabo

Addendum 7 april 2014:
Ik las zonet een leuk stukje op de Open chess diary van Tim Krabbe waarin een lange lijst wordt opgesomd van vergeten voorbereidingen/ analyses bij wereldtoppers. Oef en ik die dacht dat het vooral aan mijzelf ligt dat ik steeds opnieuw stukjes vergeet, door elkaar haal,....

dinsdag 25 maart 2014

Camouflage

De meeste schakers doen er alles aan om de voorbereiding of superieure openingskennis van de tegenstander te vermijden. Verscheidene van deze ontwijkingsstrategieën heb ik op deze blog al besproken:
- een opening spelen waarmee nog geen partijen van jezelf in de database vermeld staan: toevalverrassen met het hollandseen hollands gambietjebelgische interclubs apotheose, ...
- erg snel afwijken van elke bestaande theorie: de gelukzak

Al deze strategieën vertrekken vanuit het standpunt dat de tegenstander best kan worden verslagen door niet het standaard repertoire te spelen. Nu hoe kun je zoiets weten op voorhand want het is erg onwaarschijnlijk dat een standaard repertoire opbouwen helemaal geen nut heeft. Een absoluut antwoord bestaat hierop uiteraard niet maar er zijn wel middeltjes om de kansen redelijk in te schatten. Van de meeste (Europese) spelers die een zeker niveau behaald hebben in het schaken, staan partijen in de commerciële databases. Gewapend met een openingsboek (zie artikeltje groene zetten) kan je snel detecteren of iemand veel of weinig theorie kent en of hij die theorie al kent bij de eerste partij of slechts na enkele gespeeld te hebben met dezelfde opening.

Voor de meeste lokale (top-)spelers heb ik vandaag uiteraard nog weinig geheimen. Ik draai ondertussen al ongeveer 20 jaar mee in het schaakcircuit en ik heb tegen de meeste Vlaamse topspelers wel al 1 of meerdere partijen gespeeld. Bovendien het laatste stukje verrassing op gebied van mijn openingsaanpak kan op deze blog open en bloot worden gelezen dus ik maak mij geen illusies. Desalniettemin zal ik evenmin beweren dat al mijn tegenstanders perfect op de hoogte zijn van deze blog en mij goed kennen. Nee zeker voor buitenlandse spelers ben ik nog vaak onbekend en die zullen daarom veel minder snel afwijken van hun standaardrepertoire. 

Bij het spelen tegen een (relatief) onbekende tegenstander zal een sterke speler trachten informatie te halen uit de ontwikkelingen in de partij zelf. Als je weet dat een tegenstander afwijkt van zijn standaard repertoire (door vooraf zijn partijen te screenen in de commerciële databases) terwijl je zelf nog niet afgeweken hebt dan mag je er bijna zeker van zijn dat de tegenstander iets voorbereid heeft. Op de blog van de Oekraïense grootmeester Igor Smirnov wordt terecht gesteld dat je vanuit competitief perspectief in zulke situatie zo snel mogelijk zelf moet afwijken van je standaardrepertoire om te vermijden dat je tegen zijn computer speelt i.p.v. de tegenstander. In het filmpje bespreekt Igor een voorbeeld. Iemand speelt uitsluitend 1.e4 maar net voor die ene partij tegen jou speelt hij 1.d4 dus erg duidelijk dat hij iets voorbereid heeft. Toevallig heb ik op mijn blog zie artikeltje schaakintuitie aangetoond wat er kan gebeuren als je in zulke situatie niet afwijkt, namelijk een smadelijke nederlaag. Je moet mijn artikeltje de wetenschappelijke aanpak lezen om te begrijpen waarom ik niet heb afgeweken.

Naast het opzettelijk afwijken van het standaardrepertoire is het ook mogelijk aan de snelheid van het zetten af te lezen of de tegenstander al dan niet op de hoogte is van belangrijke openingsinformatie. In een langzame partij zal iemand die uit boek is, tijd spenderen om een plan te vinden en zetten te produceren. Vooral in stellingen met een geforceerd karakter is het belangrijk om de kennis/ voorbereiding van de tegenstander te vermijden door tijdig af te wijken zeker als je zelf niet recent (grondig) de theorie bestudeerd hebt. Om dit laatste te vermijden in de praktijk heb ik al een aantal keren camouflage-technieken toegepast. Ik verlies met opzet bedenktijd om de tegenstander te doen geloven dat ik uit boek ben.
Zoals te verwachten wijkt de tegenstander tenslotte wel af van zijn repertoire maar ondertussen heb je wel bereikt wat je wilde, namelijk een mooi voordeeltje in de opening met veel/ voldoende tijd op de klok. Dit is iets wat je veel moeilijker behaalt zonder de camouflage. De camouflage is steeds een evenwichtsoefening. Enerzijds wil je zo weinig mogelijk tijd verbruiken om je kennis/ voorbereiding te camoufleren want de extra tijd komt van pas in de rest van de partij. Anderzijds moet je voldoende tijd spenderen om de camouflage te laten lukken. Een ander voorbeeldje was tegen Jan Van Mechelen ook in 1999.
Jan rook onraad en week uiteindelijk af waarna de schade beperkt bleef. Ik had misschien een tikkeltje meer bedenktijd moeten spenderen maar dat is natuurlijk moeilijk in te schatten. Onlangs gebruikte ik de camouflage ook met succes in de Belgische interclubs tegen de Bulgaarse grootmeester Dejan Bojkov. Tot mijn verbazing liet hij mij toe om niet alleen 22 zetten voorbereiding te spelen maar ook een openingsvoordeeltje te behalen. Ik vermoed dat mijn tegenstander mij nooit in staat had geacht om zo uitgebreid voorbereid te zijn op deze specifieke lijn. Het was slechts de 2de keer op 9 ronden dat Dejan op bord 1 speelde voor Amay en bovendien heeft hij een breed repertoire.
Alhoewel Dejan het allemaal al eerder op het bord had, spendeerde ook hij een half uur dus ik vermoed dat hij lang twijfelde om al dan niet af te wijken van de theorie. Wellicht heeft hij zelfs gezocht naar interessante risicoloze alternatieven. In elk geval vond ik het opmerkelijk en kon ik tijdens de partij nauwelijks mijn vreugde verbergen toen ik eindelijk eens loon kreeg na de vele vaak saaie uren voorbereiding thuis.

Camouflage kan dus een wapen zijn in de psychologische strijd van hoe de opening te spelen. Nu het omgekeerde blijkt ook door sommige spelers te worden toegepast. Door snel te spelen wordt geïnsinueerd dat de opening serieus werd bestudeerd terwijl in werkelijkheid dit helemaal het geval niet is. De tegenstander wordt hierdoor geïmponeerd en verkiest af te wijken van zijn repertoire. Zo zou voormalig secondant Jan Smeets over Topalov eens gezegd hebben dat Topalov altijd de opening snel speelt. Soms is het voorbereiding en soms is het bluf. De tegenstander weet het nooit (behalve de secondanten). Zie chessvibes.

Om dit soort psychologische trucs toe te passen moet je uiteraard eerst een zekere kennis hebben van de theorie. Ik ben nu wel benieuwd of er lezers zijn met gelijkaardige ervaringen en die hier willen delen.

Brabo

maandag 17 maart 2014

Theorie

Als we schaakopeningen studeren dan kijken we uiteraard eerst naar wat de theorie ons vertelt vooraleer zelf enig onderzoek te doen. Echter wat is nu precies schaaktheorie. Wikipedia vertelt ons dat het wijdverspreide literatuur is over de openingen maar dat is uiteraard erg vaag. Trouwens vandaag met het internet is gigantisch veel materiaal voor iedereen beschikbaar waardoor de definitie eigenlijk waardeloos is geworden. Een betere omschrijving zou kunnen zijn om openingstheorie als een kwalitatieve publieke databank van openingen voor te stellen. Hiermee rijst onmiddellijk een nieuwe vraag want hoe bepalen we wat voldoende kwaliteit bevat om als openingstheorie te kunnen worden bestempeld.

Een paar decennia terug was deze vraag makkelijk te beantwoorden. De kwaliteit van de openingstheorie lag toen nauw verbonden met de sterkte van de schaker. Vandaag is deze link grotendeels verdwenen. We beschikken allemaal over erg sterke schaakprogramma's die zelfs een stuk sterker bordschaak spelen dan de wereldkampioen. Iedereen kan met een minimum aan schaakkennis mits tijd en geld te investeren zeer hoogstaande analyses creëren. Ik durf zelfs een schep hier bovenop te doen dat inbreng van eigen schaakkennis t.o.v. computeranalyses vaak de kwaliteit drastisch naar beneden haalt.

Dit viel mij bijvoorbeeld erg hard op toen ik mijn analyses van Jan Rooze zijn partij in Augsburg tegen Ivan Hausner vergeleek met Jans analyses van dezelfde partij op de website van skdeurne. Kwalitatief waren mijn analyses duidelijk beter alhoewel ik nauwelijks meer had gedaan dan de partij een paar uurtjes met een schaakprogramma te bekijken. Jan daarentegen gaf achteraf toe dat hij (bijna?) uitsluitend zijn eigen analyse-vaardigheden had aangesproken. Trouwens zulke analyses hebben ook wel een charme/ educatieve waarde want zo krijg je een beter zicht op het denkproces van de (sterke) speler.

Een ander en extremer voorbeeld was de Freestyle-overwinning in 2005 door 2 amateurs Steven Cramton en Zackary Stephen met respectievelijk USCF ratings van 1685 en 1398, zie chessbase. De naam Freestyle laat verstaan dat alles toegelaten is tijdens de partij dus ook het consulteren van schaakprogramma's. Nu was hun overwinning toch een enorme verrassing want met het relatief langzame tempo (1h + 15 seconden extra per zet) werd algemeen verwacht dat de teams met grootmeesters en sterke HW toch zouden zegevieren. Achteraf ontstond zelfs een polemiek over de authenticiteit van het team waarbij de winnaars aan de tand werden gevoeld of er toch geen sterke speler stiekem had meegeholpen.

Correspondentieschaak wordt algemeen bekeken als kwalitatief het hoogst haalbare in het schaken. Toen ik ermee stopte in 2004, zie dit blogartikeltje liet ik al optekenen dat het hard werken was om schaaktechnisch iets te kunnen aanvullen t.o.v. de schaakprogramma's. Vandaag is het er zeker niet makkelijker op geworden wat recent nogmaals werd onderstreept door de nieuwe wereldkampioen Ron Langeveld. Hij is de eerste wereldkampioen in correspondentieschaak die nooit clubschaker is geweest. Het wordt nog eigenaardiger als ik vertel dat er aan de finale zelfs de sterke Braziliaanse OTB grootmeester Rafael Leitao deelnam. Zelf vertelt Ron in een interview dat schaakkennis zelfs funest kan zijn in correspondentieschaak omdat die kennis nooit compleet is. Hij geeft grif toe dat zonder engine-gebruik het onmogelijk is om zich aan de top te handhaven. Dit betekent niet dat er geen menselijke inbreng meer is maar wel dat de klemtoon bij het maken van kwalitatieve analyses verschoven is van schaakkennis naar computervaardigheden.

Ondanks deze feiten zien we vandaag nog steeds dat boeken veel beter verkopen met een sterke titelhouder (liefst grootmeester) als auteur dan zonder. Een mogelijkheid om als onbekende schaker toch iets gepubliceerd te krijgen is vaak een samenwerkingsakkoord te sluiten met een titelhouder. De inbreng van de titelhouder is vaak beperkt tot het aangeven van ideeën en het reviewen terwijl het leeuwendeel op conto komt van de onbekende schaker. Met het leeuwendeel bedoel ik alle administratieve plichten, concreet uitwerken van de layout en tekst, computerevaluaties laten maken of kortom vooral het harde en noodzakelijk labeur die bij een goed boek noodzakelijk zijn. Een aantal boeken waarvan ik vermoed dat ze in die modus gemaakt zijn, zijn The Ruy Lopez: a Guide for Black (Sverre Johnsen, GM Leif Erlend Johanessen) ; Win with the Stonewall Dutch (Sverre Johnsen, IM Ivar Bern, GM Simen Agdestein); Grandmaster repertoire 10 The Tarrasch defence (Nikolaos Ntirlis, GM Jacob Aagaard).

Vraag en aanbod dus ik begrijp ten volle waarom uitgevers vooral de kaart trekken van auteurs met minstens 1 titelhouder. Echter ik heb geen begrip voor het afbreken van auteurs puur omwille van het feit dat ze geen titelhouder zijn. Dit gebeurde zowel op chesscafe als op chesspub met het boek Dismantle the Dutch Defense with the Dangerfield Attack geschreven door de onbekende schaker David Rudel.
Nee ook dit openingsboek heb ik niet aangekocht (zie voor een ander voorbeeld het artikeltje mode) maar ik kan wel gebaseerd op mijn ervaring stellen dat een vroeg Lf4 tegen het Hollands heel wat meer is dan puur een amateurszet. Ik krijg het zelden op het bord maar als het gebeurt dan heb ik toch steeds moeite om een comfortabele opstelling te vinden. Zo herinner ik mij de partij tegen Luc Saligo in Open Gent van 2012 waar ik in de opening zeker problemen had.
Nu als een wereldtopper zoals Aronian het systeem op zijn repertoire plaatst (ok eerst Pf3 en dan pas Lf4) dan verstomt de kritiek helemaal. Het voorbije Wijk aan Zee tornooi werd gewonnen door Aronian (zie bv chessvibes) en in de laatste ronde speelde hij naar eigen zeggen zijn interessantste partij tegen Loek Van Wely in jawel dit systeem.
Klopt het liep niet goed af maar dat had uiteraard niets te maken met de speelbaarheid van de opening. Feit dat Aronian het ondertussen al gespeeld heeft o.a. tegen Kamsky, Carlsen en Ponomariov laat verstaan dat hij er meer in ziet dan puur een verrassingswapen.

We beseffen het allemaal maar toch zien we vandaag nog erg vaak dat een idee/ concept naar de prullenmand wordt verwezen puur omwille van de persoon. Spijtig want hierdoor missen we kansen om een idee ten volle naar waarde in te schatten. Tenslotte wil ik besluiten met een quote van de Britse topgrootmeester Mickey Adams die ik las op qualitychess blog: "Ik kijk in alle boeken die men mij opstuurt want zelfs in Everyman boeken staat wel altijd iets dat ik kan gebruiken."

Brabo

zaterdag 8 maart 2014

Sofia regels

De meeste schaaktornooien staan of vallen met het vinden van vrijwilligers. Deze keer (voor het eerst?) was niemand bereid om het Belgisch kampioenschap in te richten. Het heeft weinig zin om te zoeken naar een schuldige want uiteindelijk is het ook voor een stuk een gedeelde verantwoordelijkheid van alle schakers. Nu om toch maar een Belgisch kampioen te kunnen aanduiden, werd een overeenkomst gemaakt met de organisatoren van het Open Zomerse tornooi van Charleroi, zie bv. schaakfabriek. Beter dit dan helemaal niets uiteraard. Trouwens zelf ook al eens meegespeeld in Charleroi en ik vind het tornooi sowieso een aanrader.

Verrassend bij de aankondiging was de vermelding van Sofia-regels. Die regels worden al in diverse buitenlandse tornooien toegepast (of in een iets lichtere vorm voor de x eerste zetten) maar voor zover ik mij herinner is dit een primeur voor België. Nu zonet nog eens de affiche bekeken van het tornooi en daar staat niets meer over deze regels vermeld dus het zou kunnen zijn dat ze al opnieuw afgevoerd zijn. Desalniettemin vond ik het toch eens interessant om er een artikeltje aan te wijden. Wat zijn de voor en nadelen van deze regels?

Laat mij eerst eens kijken naar de voordelen. Een partij kan op elk moment worden beëindigd wanneer 2 spelers hiermee akkoord gaan. Zo kan je tenminste zelf bepalen om te stoppen wanneer de muziek uit de stelling is verdwenen. Je hoeft niet te zoeken naar een zetherhaling of te wachten wanneer de 50 zetten regel in werking treedt. Daarnaast kunnen remisevoorstellen ook een verrijking van het spel betekenen. Een voorstel is de tegenstander voor een extra vraagstuk plaatsen waaraan hij vaak extra tijd zal spenderen. Het kan ook een andere psychologische betekenis hebben door bv. de tegenstander te laten verleiden om ondoordacht aan te vallen.

Op de site van de torrewachters las ik onlangs een opmerkelijk verslag van Bert Feys die terecht erg trots was op een bijzonder knappe tornooi-overwinning in Fenain
Bert Feys
Een klassiek tornooi waarvan ik nog nooit gehoord had maar in 2012 had de Belgisch kampioen Tanguy Ringoir er gewonnen dus met al een zekere reputatie. Ik vermeld het omdat hij zelf vertelt hoe hij op sluwe wijze in de laatste 2 cruciale ronden remise voorstelde. Zo slaagde hij erin om zijn tegenstanders voor een stuk te destabiliseren waarna hij in extremis de belangrijke punten kon binnenhalen. Bert was zo vriendelijk om zijn laatste ronde partij op te sturen zelfs met enkele lichte commentaren om dit aspect te kunnen uitlichten waarvoor ik hem uiteraard bedank.
Misschien dat deze psychologische remise-voorstellen invloed hebben gehad op het resultaat maar tenslotte moet je uiteraard nog altijd zelf voldoende goede zetten spelen om te winnen dus het zou te kort door de bocht zijn om zijn tornooi-overwinning aan een psychologisch spel toe te kennen.

Daarnaast heb je ook situaties waarin de spelers zelf geen zin meer hebben om nog verder te spelen. De interesse ligt al bij de bar, men voelt zich niet kiplekker,... Met sofia-regels wordt men verplicht om verder te spelen tegen zijn zin en dat kan toch ook niet een propaganda zijn voor het schaakspel.

De andere kant van de medaille is er natuurlijk ook. Je krijgt korte zinloze remises. Noch de sponsors, noch de organisatoren, noch eventuele toeschouwers worden er warm van dus het kan alleen maar leiden tot negatieve propaganda voor het schaken. Daarnaast kunnen vroege remise-voorstellen ook gewoon storend zijn. De lijn tussen een psychologisch voorstel en een storend voorstel is vaag. Bert geeft bijvoorbeeld aan dat hij remises voorstelde waarvan hij wist op voorhand dat die geweigerd zouden worden. Hierbij kun je dus afvragen of dit nog wel gepast is. Op Quality chess blog werd bijvoorbeeld geopperd door een lezer dat 1 fout remise-voorstel al storend is. Nu persoonlijk vind ik dat overdreven want het blijft een spel. Bovendien vaak beseffen spelers niet eens dat ze de tegenstander storen. Zelf neem ik sedert enkele jaren wel enkele richtlijnen in acht bij het voorstellen van remises. Zo stel ik geen remise voor als ik sterk vermoed dat mijn tegenstander het toch niet zal aannemen (bv als we beiden begrijpen dat ik minder sta). Remises voorstellen aan hoger gekwoteerde spelers (100 elo en meer) heeft ook weinig zin want ze accepteren enkel als ze duidelijk minder staan en dan is het uiteraard jammer. De hoger gekwoteerde spelers bepalen zelf wel wanneer het tijd is om de winstpogingen te staken in een remise-stelling.

In tornooien zijn korte remises ook vaak een middel om gemiddeld uiteindelijk hoger te kunnen scoren. Je krijgt meer rust en vaak ook net iets makkelijkere tegenstanders wat uiteraard geen sportief voordeel is t.o.v. spelers die wel elke ronde 100% spelen. Sofia regels worden soms ook opgehemeld om meer beslissingen te krijgen op het bord en dus het remisepercentage naar beneden te kunnen halen. Zeker op de hogere niveaus kunnen de remisepercentages zo hoog worden dat er nog weinig afscheiding tussen de spelers is (zie chessbase ) en beslissende partijen spreken het publiek altijd meer aan.
Bron: Chessbase
















Over het effect van de Sofia-regels bestaan heel wat discussies dus vond ik het eens interessant om hier wat dieper op in te gaan. Uit de megadatabase kunnen we niets of nauwelijks iets afleiden want bij geen enkele partij staat vermeld of er Sofia regels al dan niet werden toegepast. Echter dankzij mijn persoonlijke partijen die goed geordend en becommentarieerd zijn, kunnen wel enkele voorzichtige conclusies worden getrokken. Hieronder staat een tabel waar ik over de jaren heen toon, hoeveel serieuze partijen (met een langzaam tempo) werden gespeeld, hoeveel remises en hoeveel van die remises uiteindelijk door een voortijdig akkoord (in vergelijking met de sofia-regels) tot stand kwamen. De cijfers werden niet opgesmukt dus zijn puur rechtstreeks het resultaat van mijn persoonlijke database zoals ik ook in mijn artikeltje schaakopeningen studeren heb gedaan.





















Ik ben dus duidelijk niet vies van een (te) snelle remise waarover ik eerder al berichtte op deze blog: vroege remisevoorstellen in de interclubeen korte remise in de laatste rondelars schandorff, ... Als we aandachtig kijken naar de data dan zien we dat de jaren voor 2005 heel wat minder remisepartijen, gespeeld volgens Sofia-regels bevatten dan de jaren na 2005. De reden ligt niet bij een sterk gewijzigde speelsterkte want mijn rating bleef steeds in een interval van 100 elopunten. Ik geloof evenmin dat mijn speelstijl sterk gewijzigd is want in het blogartikeltje mode geef ik o.a. op dat mijn openingen al 20 jaar min of meer vast liggen. Nee de reden moet m.i. gezocht worden bij het feit dat ik plots begon te beseffen dat verliezen helemaal niet zo erg was en ik meer plezier had van door te spelen. Dat ik in het eindspel ook best mijn mannetje kan staan, zie bv. eindspelen loper tegen paardeindspelen paard tegen paardeindspelen met een kwaliteit meer,... helpt uiteraard om sneller te beslissen door te spelen. Echter onmiddellijk conclusies trekken uit bovenstaande tabel kan niet omdat de tabel niet vertelt wie de tegenstand was. Er zijn jaren dat ik erg sterke tegenstand heb gehad door in 1ste afdeling te spelen en relatief zwakke door het lokale clubkampioenschap mee te spelen. Het remisepercentage en in mindere mate ook het doorspelen van een stelling, hangt uiteraard sterk af van de tegenstand. Een tweede tabel brengt deze verschillen mooi in kaart opnieuw volledig gebaseerd op mijn eigen partijen.














Met deze data kunnen we nu voor elk jaar berekenen wat volgens de elotegenstand het remisepercentage gemiddeld zou moeten zijn en gemiddeld het % remisepartijen niet uitgespeeld met de sofia-regels. De truuk die ik hiervoor gebruikte, is uiteraard bij elke partij de excelfunctie VLOOKUP te gebruiken.
De totalen van de remise% en de niet uitgespeelde remise% met sofiaregels kloppen dus mogen we de berekeningen vertrouwen. Dit laat ons eindelijk toe om een vergelijking te maken en conclusies te trekken. Omdat jaar 2014 nog te mager is, laat ik die even weg. De vergelijking wordt gemaakt tussen de eerste 9 jaren: 1996-2004 met de laatste 9 jaren: 2005-2013.
Dus zonder rekening te houden met de elotegenstand verkreeg ik bij een 51% (36,36% t.o.v. 74,63%) vermindering van niet uitgespeelde remises met de Sofia regels, een vermindering van bijna 20% (30,65% t.o.v. 38,07%) remises. Wel rekening houdend met de elotegenstand verkreeg ik bij een 34% (51% corrigerend met de waarden 62,94% en 50,69%) vermindering van niet uitgespeelde remises met de Sofia regels, een vermindering van een ruime 20% (20% corrigerend met de waarden 34,52% en 34,93%) remises.

Met dit rekenwerk wil ik zeker de lezer niet laten denken dat dit voor iedere speler eenzelfde resultaat zal opleveren. Echter voor mij is wel duidelijk dat het doorspelen i.p.v. voortijdig remise overeenkomen een beduidend hoger aantal beslissende partijen oplevert. M.a.w. sofia regels zorgen zeker voor meer spanning waar we niet rouwig kunnen om zijn. Of doorspelen ook meer elo oplevert, is niet duidelijk uit de TPR die ik per jaar berekende. De laatste jaren speelde ik slechts 30-35 serieuze partijen/ jaar en dat is uiteraard te weinig om progressie te maken. Nu ik heb een sterk vermoeden dat doorspelen uiteindelijk van jezelf ook een sterkere meer weerbare speler maakt.

Sofia-regels hebben dus onmiskenbaar enkele duidelijk voordelen. Een verplichting voor het profschaak lijkt mij zeker niet slecht. Echter voor amateurs verkies ik eerder de keuze te laten aan de speler en hen trachten te overtuigen met argumenten i.p.v. regels. Het feit dat we een wereldkampioen hebben die vandaag bijna in elke partij tot het laatste gaatje speelt, zal zeker helpen.

Brabo

maandag 24 februari 2014

Oude wijn in nieuwe zakken

Op Quality chess staan geregeld leuke blogartikels om zo verkeer te creëren, reclame te maken voor hun producten en uiteraard uiteindelijk meer te kunnen verkopen. Men gaat hierbij met opzet geen controversiële onderwerpen uit de weg. Zo werd recent een leuke partij uit de Belgische interclubs uitgelicht, zie blog. In ronde 8 van de Belgische interclubs scoorde oud-Belgisch kampioen Bruno Laurent een sensationele overwinning op de bekende IM Cemil Gulbas. In een glasheldere partij met ongelooflijke offers werd zwart in een luttele 23 zetjes tot opgave gedwongen. Echter al snel werd opgemerkt dat alles tot zet 16 reeds in 2012 was gespeeld in de partij Ivanisevic - Dzhuaev en de verbetering tot de slotzet allemaal de eerste keuze zijn van de huidige topprogramma's. Nee geen nieuw geval van bedrog maar wel een modelvoorbeeld van een geslaagde partijvoorbereiding zoals ik al eerder enkele had getoond in mijn artikeltje de sterktelijst. Zwart had de opening al eerder gespeeld en Bruno heeft uiteraard een fijne neus om hiervan te profiteren.

Tot zover leuk om te weten maar niets aanstootgevend. Echter dan claimt de auteur, de Schotse grootmeester John Shaw dat Cemil makkelijk de nederlaag had kunnen vermijden als hij zijn repertoire up to date had gehouden. Nu dat vind ik wel erg kort door de bocht zeker als jezelf nauwelijks nog speelt (4 partijen voor fide in het afgelopen jaar). Als je enkel de partijen van twic volgt dan moet je al elke week meer dan 1000 controleren of er iets relevants vermeld staat. De relevante partijen (gemiddeld 10?) moet je daarna nog screenen met een engine om verbeteringen te vinden. Nu twic is niet de enige bron van info. Je hebt correspondentieschaak, boeken, sites, ... Mijn ervaring leert mij dat bitter weinig amateurs up to date zijn met hun repertoire. Ik heb hiervan al meerdere malen geprofiteerd, zie o.a. mijn blogartikels iccfrevolutie in het millenniumzwitsers gambiet, ... Up to date zijn (en hierbij bedoel ik nog geen perfecte kennis maar tenminste de partijen kennen die recentelijk op grootmeesterniveau zijn gespeeld) is iets wat niet alleen een continue inzet vergt maar ook een enorme doorzetting want het is vaak saaie materie. Zelfs profspelers slagen er geregeld niet in wat je o.a. kunt zien in de partij Sergei Zhigalko - Pavel Pankratov gespeeld in het net beëindigde Bronstein Memorial, gewonnen door de Georgische topgrootmeester Jobava Baadur en waarin onze bekende Armeense speler Mher Hovhanisian een 2de grootmeesternorm scoorde.

Men maakt mij dus niet wijs dat een repertoire up to date houden makkelijk haalbaar is. Ik durf zelfs stellen dat je het als amateur met een beperkte vrije tijd voor het schaken gewoon kunt vergeten. Nu om succes te hebben met een opening, hoeft het niets steeds nieuw en spectaculair te zijn. Soms is een oud vergeten variantje afstoffen ook voldoende om een klinkende overwinning te scoren. Dit recept werd in de 4de interclubronde gebruikt door mijn Litouwse tegenstander Sarunas Sulskis. Desalniettemin nam hij wel een (berekend?) risico want hij had het al een keertje eerder gebruikt in 2009 tegen de Litouwse IM Mindaugas Beinoras en die partij had ik ook gezien tijdens de voorbereiding. Echter door de ellenlange spelerslijsten (zie de sterktelijst) moest ik keuzes maken en zo kwam het dat ik de prioriteit gaf aan het bekijken van andere meer tactische openingen.
Achteraf vertelde mijn vriendelijke tegenstander dat niemand minder dan oud-wereldkampioen Robert James Fischer dit concept vele keren heeft gespeeld en dus zeker punch bevat. Het is te zeggen met een belangrijk nuance wat Fischer speelde het pas na Pbd2. Echter Sarunas koos voor onmiddellijk ruilen omdat hij had gezien in de voorbereiding op het vliegtuig van Litouwen naar België dat ik altijd Pbd2 beantwoordde met cxd4 waarna het concept niet meer mogelijk was. Echter door een vroeg ruilen krijgt zwart wel extra mogelijkheden maar dat had wit er wel voor over om mij snel op onbekend terrein te krijgen. Nu erg uitgebreid kan de voorbereiding van wit niet zijn geweest want anders had hij zeker de verbetering op zet 17 moeten kennen die door jawel niemand minder dan Fischer werd gespeeld.
Ook heel wat amateurs kennen uiteraard de waarde van het verrassen met oude openingen. Koningsgambieten, Aljechins, ... zijn openingen die ook vandaag nog erg populair zijn in de club. Echter het kan ook erg fout gaan als er een sterke ambitieuze speler voor je zit die niet alleen zich bezighoudt met de recente ontwikkelingen in de theorie maar ook tijd investeert in het studeren van de klassiekers. Onderstaand verhaal werd al kort verteld op het fefb forum door GM Luc Winants maar ik vermoed dat het voor de meesten onbekend is en best nog wel wat beter ingekleed kan worden.

Sommige bronnen vertellen dat de sterke Amerikaanse schaker Frank Marshall zijn 'Marshallgambiet' had gereserveerd speciaal voor de oud-wereldkampioen Jose Raul Capablanca. In 1918 introduceerde en verraste Marshall met dit gambiet Capablanca maar het werd een afknapper want Capablanca verdedigde zich briljant en won de partij die een klassieker werd.
De partij werd ontelbare keren geanalyseerd, ook door Kasparov in zijn boek Garry Kasparov on my Great Predecessors, Part 1. Kasparovs serie hebben hem geen windeieren gelegd want vele schakers hebben ze deels of compleet in bezit (zelf heb ik ook al enkele delen hier vermeld, zie de neo scheveningenkasparovs pircde invloed van wks op openingen). Het is dan ook niet verwonderlijk dat er spelers stukken uit die boeken gebruiken om in de praktijk zelf eens te proberen. Zo greep de Belgische FM Ruben Akhayan naar ditzelfde gambiet voor zijn interclubpartij in ronde 5 tegen de sterke Nederlandse IM Twan Burg.
Het is zeker niet mijn bedoeling om te lachen met de zwartspeler maar hoe wit erin slaagt om de analyses van Kasparov te verbeteren is op zijn minst opmerkelijk. Minder vreemd wordt het als ik vertel dat de witspeler ook een gedreven correspondentiespeler is en zelfs recent een SIM-norm scoorde. Jonge sterke bordspelers die zich nog zo kunnen inzetten voor correspondentieschaak zien we niet vaak. Als dit dan handig wordt uitgespeeld op schaaksite dan wordt plots een winst van 18% nieuwe leden in correspondentieschaak opgetekend na jaren van dalende interesse.

Het opdienen van oude wijn in nieuwe zakken is dus niet risicoloos. Nu sommigen zullen het onzin vinden maar ik vind dat het wel iets extra heeft om af en toe eens een oude klassieker te volgen en zo je eventjes te laten voordoen als 1 van de schaakkampioenen. Deze dimensie kan chess960 zoals onlangs in Moskou werd gepropagandeerd nooit ons geven.

Brabo

dinsdag 18 februari 2014

Het Wilde Westen

Bij het selecteren van clubs of tornooien heb ik altijd rekening gehouden met 3 parameters:
  • afstand: Hoeveel tijd ben ik onderweg en moet ik eventueel overnachten?
  • tegenstanders: Zal ik interessante partijen kunnen spelen dus maak ik een goede kans om iets bij te leren?
  • data: Kan ik het makkelijk plannen of welke offers moet ik hiervoor brengen?
Vandaag met een jong gezin ben ik uiteraard veel minder flexibel betreffende data en afstand t.o.v. een decennium geleden toen ik zelfs voor 2 partijtjes naar het Zuiden van Frankrijk wilde rijden. Echter door enkel in België te spelen, krijg je ook veel minder kansen om interessante partijen te spelen dus moet je wel wat water in de wijn doen. Dit doe ik ook maar er zijn grenzen aan zoals beschreven in het artikeltje inactiviteit.

Dat niet iedereen dezelfde criteria hanteert om een keuze te maken, is mij wel bekend. Profschakers gaan uiteraard kijken wat er in het laatje komt. Welke vergoedingen of prijzen kunnen ze verdienen? Sommige spelers vormen een hechte vriendengroep waar zelfs verhuizingen van 100 km of meer nog geen bres kunnen inslaan. Tenslotte heb je ook spelers die graag deel uitmaken van een sterke club met een zekere uitstraling. 

Een logische stap is dan ook om vast te stellen dat clubs en tornooien keuzes maken. Deze keuzes worden gemaakt in hun besturen die vanzelfsprekend veelal bestaan uit gelijkgezinde schakers die aan eenzelfde zeil trachten te trekken. M.a.w. in tegenstelling met mijn oude zienswijze, ben ik er mij bewust van dat er meerdere succesvolle formules bestaan om spelers aan te trekken en te bekoren. Je gaat dus van mij geen slecht woord meer horen van clubs die met profspelers spelen tenminste als het niet ten koste gaat van andere zaken. Daar ligt uiteraard het addertje onder het gras want spijtig zien we in onze 1ste klasse van de Belgische interclubs dat heel wat topclubs op de lijntjes lopen om toch maar met een minimumbudget, een maximaal rendement te bereiken. 

De ellenlange sterktelijsten heb ik al veelvuldig aangeklaagd zie bv. mijn artikeltje de sterktelijst waardoor je als amateurspeler nauwelijks de kans krijgt om voor te bereiden tegen een Belgische topclub in de interclub. Ook dit jaar was het niet beter want er werd opnieuw duchtig geroteerd. In de 5de ronde kon ik zo tevergeefs 10 uren voorbereiding weggooien want Luc Winants had ik niet als mogelijke tegenstander beschouwd. Luc had in de voorbije 15 interclubronden (dus jawel ik had het vorige jaar ook in beschouwing genomen) geen enkele keer op bord 2 gespeeld. Op alles en iedereen kan je jezelf niet voorbereiden zelfs als je 10 uren gebruikt dus moet je keuzes maken. Tja sommigen zullen denken dat het erbij hoort maar sommige topclubs hebben echt geen enkele schaamte meer. Zo moet je eens kijken naar het scorebord wanneer 2 zulke topclubs elkaar ontmoeten.
8 remises is niet iets wat je elke dag ziet maar is evenmin onmogelijk. Als we kijken naar de 8 partijen waaronder ik 1 voorbeeldje geef hieronder dan begrijpen we dat er meer aan de hand is.
Er zijn geen harde bewijzen van ongeoorloofde afspraken op voorhand maar men moet mij evenmin vertellen dat alle 16 spelers geen zin hadden om een normale partij te spelen. De arbiter stond er naar te kijken maar kon niets verkeerd vaststellen. Ik vraag mij af hoeveel arbiters hiervoor hun vrije dag nog willen opofferen. Nu dat is nog niet alles. Hieronder geef ik je de opstellingen weer van 2 topteams tegen Deurne. Eerst de ronde 5 tegen Wirtzfield.
Hierna de ronde 9 tegen Amay.
De opgave zou makkelijk kunnen komen uit een schooltaak van mijn dochter: "Wie hoort niet in het rijtje thuis?"  Makkelijk uiteraard want het 8ste bord van beide topteams valt helemaal uit de toon. Puur toeval dat er net een sterke speler afbelde en op het laatste moment moest worden vervangen. Tja en dat gebeurt nu enkel in de wedstrijd tegen Deurne. De eerste vervanger dat Wirtzfield vond, staat pas op de 56ste plaats. Amay deed iets beter en liet speler 34 van hun rangschikking opdraven. Dat er in de lagere teams vele spelers met hogere ratings meespeelden in dezelfde interclubronde is onbelangrijk. Kortom het is voor mij duidelijk dat beide ploegen centen wilden sparen en het voldoende achtten om 7 sterke borden op te stellen om de match te winnen (1 van de nadeeltjes door het wijzigen van bordpunten naar matchpunten). In Frankrijk heeft men om dit soort fratsen te vermijden in hun hoogste afdeling beslist om een minimumrating van 2000 elo te hanteren, zie Reglements 3.7.

De reglementen laten het allemaal toe maar een promotie van het schaken is het in elk geval niet. 1ste klasse lijkt vandaag op het Wilde Westen als ik de beschrijving gebruik van een ploeggenoot. Wie is er verantwoordelijk voor deze spaghetti en wie moet er actie ondernemen? In een reactie op chessvibes brengt een fide-afgevaardigde een niet te missen boodschap: "I do not think it is Fide, it is the responsibility of national federation."

2 jaar geleden heb ik op mijn blog reeds enkele problemen aangekaart, zie interclubcompetitie of interploegcompetitie. Vorig jaar werd in de bav van 1 juni 2013 een poging ondernomen om nieuwe wedstrijdreglementen te introduceren maar zonder succes wegens een slecht uitgewerkt dossier. Daarna ondernam ik zelf een poging door een sterk afgeslankt voorstel eerst af te toetsen bij enkele clubs. Minstens 4 eerste klasse clubs ondersteunden schriftelijk mijn voorstel om 1 jaartje in 1ste klasse toe te laten tot 100 elopunten te roteren maar het bondsbestuur liet niet eens toe om erover te stemmen op de A.V van eind vorig jaar. Voorlopig zijn de mogelijkheden dus uitgeput en kan ik niet meer dan sensibiliseren. Misschien over 1 a 2 jaar wanneer de mandaten van enkele bestuursleden aflopen, gaan opnieuw enkele deuren open. Volgend jaar zijn we met Deurne alvast verlost van de mikmak want onze degradatie staat al vast. Sterkte gewenst aan de overblijvende amateurploegen in 1ste afdeling !

Brabo