(11 november 1895,
Yekatarinoslav, Oekraïne - 9 februari 1972, Luik)
Victor Ivanovich Soultanbéieff is
een heerlijk speler voor mensen die graag aanvalspartijen naspelen. Hoewel hij
laat leerde schaken, won hij in 1914 toch al het stadskampioenschap van Ekaterinoslav,
de Oekraïnse stad die van 1926 tot 2016 Dnepropetrovsk werd genoemd. Maar toen
brak eerst de wereldoorlog uit en daarna de Russische Revolutie en moest hij
mee opdraven in het Russische leger – tussen veldslagen door kon hij wel nog
met andere schakers zijn spelpeil onderhouden. In 1918 won hij nogmaals het
stadskampioenschap van zijn thuisstad, maar in de burgeroorlog die volgde, kwam
hij in het leger van Wrangel terecht, dat in Gallipoli gelegerd werd. Wrangel
was een generaal die eerst officier was in het Keizerlijke leger, en daarna
bevelhebber was van het witte (anti-communistische) leger in de burgeroorlog.
Wrangel overleed onverwacht op 49-jarige leeftijd in Brussel, maar werd later
herbegraven in een Russisch-orthodoxe kerk in Belgrado.
Hij kwam als jongeman in 1921
in België aan en koos na een kort verblijf in Brussel, Luik uit als woonplaats,
vooral omdat er toen veel werk was in de mijnen en de staalindustrie. Hij zou
de rest van zijn leven “Luikenaar” blijven.
In 1923 speelde hij voor het
eerst mee in het Belgisch kampioenschap, het begin van een lange traditie: hij
zou 22 NK’s meespelen, misschien wel een record. Voor Soultanbeieff was dit
tornooi hem op het lijf geschreven: net zware tegenstand genoeg voor zijn
niveau, maar ook net zwak genoeg bezet om vaak kampioen (in totaal vijf keren)
te worden. En met zijn aanvallende speelstijl, zorgde dit ook vaak voor
interessante partijen. Al bij zijn eerste deelname viel hij op met die scherpe
speelstijl – een grotere tegenstelling met die van Dunkelblum lijkt
onvoorstelbaar. Hij werd meteen vierde en bestempeld als “grote belofte” voor
het Belgische schaken.
Hij kon niet leven van het
schaakspel alleen, en moest dus als mijnwerker en staalarbeider de kost
verdienen. De weinige vakantieperiodes werden altijd besteed aan de zeldzame
tornooien waaraan hij kon deelnemen of waarvoor hij een uitnodiging kreeg. Zo
kwam zijn naam toch terecht op tornooilijsten als die van Hastings en
Hoogovens.
In het tornooi van Luik 1930
(achtste met 5/11, Tartakover won met 8,5/11) ging hij zelfs overdag nog
werken, om dan in de late namiddag tegen namen als Tartakover en dergelijke te
spelen. Het leverde hem de bewondering van tornooiwinnaar Tartakover op.
In het Major A tornooi van Hastings in 1930/31 speelde hij
uitstekend en won hij met 7,5/9 voor Sapira. In 1931 werden die sterke
prestaties beloond met de titel “nationaal meester”. Daarna won hij het NK in
1932 (samen met Dyner) en in 1934. In Oostende 1936 werd hij 7de –
Erik Lundin won. Tijdens de oorlog kwam er nog een nationale titel bij in 1943.
In 1946 werd hij uitgenodigd voor een klein tornooi in
Maastricht, dat Euwe gemakkelijk won met 7,5/9; hij werd zevende met 50%.
Daarna volgde het interessante Zaanstreek-tornooi. Dat was een zeer
internationaal samengesteld tornooi (slechts drie Nederlanders), dat net voor
het grote tornooi van Groningen (de Staunton Memorial) werd gehouden, als een
soort opwarmertje. We zijn namelijk nog maar net een brute wereldoorlog
gepasseerd, en de infrastructuur is voor een groot deel lamgelegd, wat
reistijden onvoorspelbaar maakt.
Zo kon het Zaanstreek-tornooi zich verheugen in de deelname van
Szabo, Christoffel en Stoltz, die zich hiermee – net als Euwe – konden
“inspelen” voor het hoofddoel: Groningen. De Nederlandse inrichters waren niet
chauvinistisch ingesteld en het divers samengestelde veld zorgde voor een
remise-arm verloop van het tornooi. Soultanbeieff droeg hier zeker zijn
steentje bij. Zijn positiespel was misschien niet “zwaar” genoeg voor de top,
maar zijn tactische ingesteldheid zorgde voor een 3,5/4 tegen de staart van het
klassement.
In 1946 speelde hij zijn laatste match – zijn eerste was een 2-2
gelijk spel tegen Dunkelblum in 1932, gevolgd door een 2-2 tegen Koltanowski.
Het werd tevens de eerste match die hij verloor: met nipte 2,5-3,5 cijfers
tegen Paul Devos.
In 1947 trad hij aan in Baarn, dat niet zo goed voor hem verliep
(2,5/7). In een zeskamp in Brussel werd hij tweede met Van Seters,
achter winnaar O’Kelly. In 1950 volgde zijn enige deelname aan Hoogovens
(B-tornooi), maar hij speelde een zwak tornooi; Donner won met 7/9, hijzelf
moet genoegen nemen met een 9de plaats (op 10 deelnemers) met 2,5/9.
In Hastings 1953-54 werd hij vierde in het B-tornooi van Hastings (“Premier
Reserves”), met 5/9, maar blijkbaar maakte zijn speelstijl indruk, en werd hij
het jaar erop uitgenodigd voor de hoofdtabel. In 1954 volgde in Dublin een
nieuwe zeskamp, die weer door O’Kelly gewonnen werd (4,5/5). Soultanbeieff werd
derde, ex aequo met Leonard Barden (3/5). In 1954-55 nam hij deel aan de
hoofdgroep in Hastings, maar ook in dit tornooi lag de lat te hoog voor hem: 8ste
met 3,5/9. Hij was een zeer gevaarlijk speler voor iedereen tot meestersterkte
(zeg maar 2400 elo), maar daarboven waren spelers positioneel en tactisch te
sterk om een vuist ertegen te kunnen maken.
Op nationaal vlak kon hij nog goed mee in het begin van de jaren
60, maar het bleef beperkt tot (dichte) ereplaatsen, zoals in 1962, toen hij enkel
Van Seters en Willaert moest voorlaten. In 1969 speelde hij zijn laatste NK,
maar dat werd een non-event: hij stapte uit het tornooi na vier ronden. Hij
speelde zijn laatste partij op nationaal niveau in de vierlandenkamp in Mortsel
in 1970, waar hij tegen de mij verder onbekende Fransman Christian Levaux
remise speelde op bord 7.
In 1964 werd hij nog internationaal arbiter. In het Slavisch
liet hij de Soultanbeieff-variant na: 1.d4 d5 2.c4 c6 3.Pf3 Pf6 4.Pc3 dxc4 5.a4
e6, die hij voor het eerst boven haalde in de cr-partij Macht-Soultanbeieff
(1931-32).
Hij was ook als schaakschrijver actief: hij schreef een boek
over het WK tussen Capablanca en Aljechin, en zijn boek “Guide pratique du jeu
des combinaisons”, later herdrukt als “le Maitre de l’Attaque” was en is nog
altijd een heerlijke partijenverzameling.
Zijn speelstijl (ik noem hem “de Luikse
Nezhmetdinov”), zijn resultaten, zijn uitnodigingen voor internationale
tornooien, zijn boek, zijn reputatie en zelfs zijn exotische naam – het draagt
allemaal bij tot zijn plaats in deze top tien. Niet onterecht lijkt me. Hoewel
duidelijk onder de top vijf, stond zijn leven toch quasi helemaal in het teken
van het schaakspel – en wanneer je dan zo opvallend je naam kan maken, dan
mogen we als Belgenland trots zijn dat hij hier terechtkwam en schaakbelg werd.
Als
afsluiter nog dit: in 1948 wint hij volgend miniatuurtje tegen Devreese in Luik
– het zit niet in Chessgames.com, noch in de Bigbase 2019 en is één van de
ontelbare miniatuurtjes (zie ook zijn partijen tegen Liubarski in 1928 of tegen
Borodin in 1943) die hij ons heeft nagelaten. De partij is niet opmerkelijk
tactisch – Devreese let even niet op in een stelling waar het op “wie komt
eerst” aankomt – maar dat was net het sterke punt van Victor: je mocht hem
absoluut geen enkel taktisch aanknopingspunt geven, of het zat erop.
- Guide pratique du Jeu des Combinaisons, Soultanbeieff, Editions Echecs et Mat, 1950
- Chess Review, januari 1954
HK5000
Jammer dat in Vlaanderen schaakt Digitaal, de partijen niet even makkelijk na te spelen zijn als bij jou!
BeantwoordenVerwijderenGroetjes, Hugo
Ja werken met een pdf is absoluut niet handig. Ik vermoed dat Jan Gooris dit doet om illegale kopies te vermijden maar persoonlijk denk ik dat je daarmee de kans mist om een veel groter publiek te bereiken. Uiteindelijk is het toch de bedoeling om schaken te promoten ook naar potentieel nieuwe leden.
VerwijderenTenslotte kan je de diagrammen in VSD wel via de app https://chessify.me/ scannen op je smartphone waarmee je toch vrij snel een engine kunt gebruiken om een partij dieper te bekijken.