Soms krijg ik de vraag waar ik de inspiratie blijf halen voor deze blog maar vaak gebeurt het dat die komt tijdens het schrijven zelf. Af en toe beslis ik daardoor om een artikel te splitsen in meerdere zoals vorig jaar gebeurde met het WK Jeugd-avontuur zie deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4. Een zeldzame keer dwaal ik zo ver af dat ik uiteindelijk verkies om een extra artikel met eigen thema te creëren.
Wel dit is weer zulk soort artikel. Ik was onderzoek aan het doen (voor het volgende artikel) en botste hierdoor op een podcast met de expert IM Kenneth Regan van 5 maanden geleden. Vervolgens triggerde die podcast mij tot een reeks interessante ontdekkingen die ik de moeite vond om eens op mijn blog te bespreken. Dus laat mij starten met wat ik zo fascinerend vond in die podcast.
De trouwe lezer herinnert zich wellicht nog mijn artikel over increment van vorig jaar waarin ik trachtte aan te tonen hoe de foutenlast in mijn online partijen sterk afhing van het gekozen tempo. Nu is die Amerikaanse professor erin geslaagd om met behulp van die foutenlast een verband te vinden tussen tijd en speelsterkte. Hij vergeleek de foutenlast in klassieke partijen van alle spelers met de foutenlast in partijen van elitespelers met diverse tempi en kwam tot enkele opmerkelijke conclusies.
Dus er werden partijen van elitespelers (ongeveer 2700 elo) bestudeerd in minstens 5 verschillende tempi:
- Klassiek schaken in de Duitse interclub waar men blijkbaar 90+ 30 + 15 minuten krijgt + 30 seconden increment = 165 minuten voor 60 zetten
- Rapid wereldkampioenschap met tempo 15 min + 10 seconden increment = 25 minuten voor 60 zetten
- Blitz wereldkampioenschap met tempo 3 minuten + 2 seconden increment = 5 minuten voor 60 zetten
- 1 minuut bullet (als ik goed begrijp vooral gebaseerd op de exploten van Firouzja)
- 0,5 minuut bullet (hier zou de fameuze Firouzja bullet chess amid candidates voor gebruikt zijn)
Ik ben niet verwonderd over rapidschaak want ik had al lang door dat die rapidpartijen van elitespelers meestal op een heel deftig niveau worden gespeeld maar ik ben wel lichtjes aangedaan van hoe laag het niveau is op nog snellere tempi. 2125 elo voor blitz vind ik al geen niveau meer om nog als schaakliefhebber naar te kijken maar bullet en hyperbullet is belachelijk en een complete tijdsverspilling. Dat veel youtubers desondanks massaal zulke content blijven uploaden, toont alleen maar aan dat veel schakers geen flauw benul hebben van wat voor onzin ze naar kijken.
Ok misschien is dit voor sommigen informatief maar het wordt pas echt interessant als we een formule zouden kunnen krijgen die tijd en speelsterkte met elkaar rechtstreeks verbindt en dat was uiteraard de volgende stap die de professor maakte. De best benaderende formule is volgens hem eloverlies t.o.v. speelsterkte in Duitse interclubs =
X is het aantal minuten die een speler krijgt voor 60 zetten. In de eerste tabel zie je bijgevolg dat voor x= 165 er geen eloverlies is want dat is ook het tempo in de Duitse interclub en ons referentiepunt. Bovendien vermeldt de professor in de podcast ook nog dat enkele steekproeven aantonen dat de formule zelfs relevant is voor niet-elitespelers. Dit extra gegeven gaf mij voldoende vertrouwen om enkele gewaagde vergelijkingen te maken.
Wedstrijden met tijdshandicap zijn niet populair vandaag maar ik ken 1 open tornooi van dit type die jaarlijks op de kalender blijft terugkeren: Het Krekeltornooi. De 20ste editie vindt op 21 april plaats in Tielt (West-Vlaanderen) dus het leek mij wel eens interessant om te kijken in hoeverre de tijdshandicappen de kansen van de deelnemers beïnvloeden.
Het tijdsverschil uitgedrukt in elohandicap is een eenvoudige aftrekking tussen 2 keer de bovenstaande formule met het tempo voor sterkste en zwakste speler. Voor elk van de 6 elobanden zien we dat de tijdshandicap onvoldoende is om het verschil in speelsterkte compleet weg te werken. Het is bijgevolg geen toeval dat de meerderheid van de edities tot nu toe gewonnen werden door de elo-favorieten. Dit moeten de organisatoren ook al zijn opgevallen dus ik vermoed dat dit een bewuste strategie is. Trouwens ik acht dat bitter weinig hogere elo's nog zouden willen meespelen als ze statistisch weinig of geen kans maken om het tornooi te winnen en de lagere elo's zijn al lang blij om een kleine kans te krijgen om een grote vis eens te vangen.
Tijdshandicappen zijn leuk om mee te experimenteren maar ik heb al meermaals op deze blog aangegeven dat ik dit niet kan smaken als het eindspelen betreft. Onze formule maakt geen onderscheid tussen de verschillende fases van een partij maar ik vermoed dat we niet veel fout doen door alle zetten van een partij als evenwaardig te beschouwen. Dat laat toe om de formule ook in te zetten om de impact van tijdreductie op eindspelen eens te berekenen. Hiervoor bekijk ik de zetten tussen 40 en 60.
In de Duitse interclub krijgt een speler gemiddeld 2,75 minuten per zet voor zetten 41 t.e.m. 60 dus ik reken 55 minuten voor die 20 zetten. Als we dit vergelijken met het tempo in de meeste open tornooien vandaag dus 90 minuten voor de hele partij met 30 seconden increment en we veronderstellen ook nog dat de spelers niets opsparen in de eerste 40 zetten dan resteren er slechts 10 minuten voor de zetten 41 t.e.m. 60. Dit betekent een kwaliteitsverlies van 211 elo zonder rekening te houden met de impact van de notatieplicht. Die bestaat niet in een rapidpartij maar wel voor de increment in klassiek schaken. Het is lastig in te schatten wat die notatieplicht exact doet met de speelsterkte maar het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat hierdoor een extra 100 elo aan speelsterkte verloren gaat en we dus op de onderste lijn in bovenstaande tabel belanden.
Dus er is een aanslag gebeurd in de voorbije decennia op de kwaliteit van het eindspel door het steeds sneller tempo (en dan spreek ik nog niet over de afschaffing van afbreken). Nu met statistieken moet je altijd opletten want we krijgen een veel genuanceerder beeld als we kijken naar de complete partij. Partijen met meer dan 40 zetten zijn een minderheid. Op de blog van Ingram-Braun kan je zien dat de gemiddelde klassieke partij 38 zetten telt. Ik deed de oefening voor mijn meest recente 100 klassieke partijen en kwam op 37.
In partijen die minstens 60 zetten duren zien we dat geen extra tijd na zet 40 een kwaliteitsverlies betekent van 70 elo voor de eerste 60 zetten. Echter dat zijn geen 1/5 van mijn partijen. Gemiddeld is er slechts 22 eloverlies over 100 partijen door de reductie van 55 minuten naar 10 minuten ! Zelfs als ik dit nog met 50% verhoog omwille van de notatieplicht dan vermoed ik dat de meeste organisatoren (en wellicht ook spelers) hier niet wakker van liggen. Het bewijst tevens hoe relatief onbelangrijk eindspelen zijn voor de elo van een speler. De meeste coaches zullen die niet graag lezen en het bevestigt wat ik al eerder vermoedde dus dat je best een sterke schaker kunt zijn zonder veel af te weten van eindspelen.
Hieruit kan je eigenlijk ook afleiden dat geen tijd opsparen tijdens de eerste 40 zetten weinig of geen rol zal spelen op iemands elo. Ik maakte mij tijdens Cap d'Agde zorgen om mijn tijdsverdeling (zie extra tijd deel 1) maar dat lijkt nu grotendeels onterecht. Hieronder kan je mijn berekeningen zien om de optimale reserve te berekenen.
Een reserve opbouwen van 7 minuten tijdens de eerste 40 zetten betekent een verlies van 6 elo in speelsterkte over die zetten maar levert een winst op van 70 elo in speelsterkte voor de zetten gespeeld tussen 41 en 60. Gemiddeld betekent het een marginale optimalisatie van 2,5 elo over alle partijen gemiddeld. In onderstaande tabel geef ik het resultaat van bovenstaande oefening voor 0 t.e.m. 15 minuten reserve.
Indien alle partijen minstens 60 zetten duren dan zou de optimale reserve 30 minuten zijn. Echter met mijn mix van partijen heb je volgens het theoretisch model dus best niet meer of minder dan 7 minuten reserve maar de verschillen zijn extreem klein. Bovendien ik hou hier opnieuw geen rekening met de notatieplicht waardoor wellicht een extra 50% marge bovenop moet worden genomen. Mijn algemene aanbeveling voor een reserve zou dus eerder 10 minuten zijn maar het spreekt voor zich dat ik niet het laatste woord hierover heb. Speelstijl, keuze van opening ... kunnen allemaal ook de optimale tijdsverdeling beïnvloeden.
Ik vermoed dat de meeste amateurs zich niet wensen bezig te houden met zulke statistische analyses maar ik wil de gewone clubschaker er toch op wijzen dat in topschaak deze materie heel ernstig wordt bestudeerd. Ik geloof niet dat het toeval was dat in de recente Grand-Final van de Airthings-Masters Carlsen 1 seconde minder bood op de Armageddon dan Nakamura. Beiden zijn zich heel goed bewust van hun kansen bij het bieden op de tijdshandicap want dat laten ze zonder twijfel uitpluizen door hun secondanten.
Een tipje van de sluier betreffende de complexiteit betreffende kansberekening in armageddons kan je lezen in het artikel Non linearity in armageddon bidding ostensibly you give up more time in higher timecontrol. Met de snellere tempi wordt een goede tijdsindeling steeds belangrijker. In een volgend artikel bekijken we een ander facet hiervan.
Brabo