zaterdag 15 december 2018

Een extra zet deel 3

Ongeveer 7 jaar geleden begon ik aan de 12-delige serie van Garry Kasparov zie de Neo Scheveningen. De 5 boeken van zijn predecessors (voorgangers) heb ik allemaal gelezen. Het eerste boek over Modern Chess Revolution in the 70s heb ik niet gekocht omdat het een uitsluitend theoretisch werk is dat voor een fidemeester vandaag weinig relevant is. De 3 boeken over zijn wk-matchen met Karpov vond ik daarentegen wel interessant. Tenslotte schreef Kasparov nog 3 boeken over zijn eigen schaakcarrière dus partijen naast de wk-matchen met Karpov. Daarvan interesseerde mij enkel de laatste alhoewel Hypekiller eerder op deze blog een vrij negatieve beoordeling gaf van het boek.

Dus ik klok af op 9 van de 12. Het laatste boek over Kasparov was zeker de minste zoals Hypekiller ons had gewaarschuwd maar spijt heb ik niet van de aankoop. Dat boek was mij vooral te doen om te zien hoe Kasparov kijkt naar de recente openingstheorie en daarin stelt het niet teleur. Alhoewel 2005, de einddatum van zijn schaakcarrière al enige tijd achter ons ligt, blijven veel van zijn openingsanalyses tot op vandaag relevant. Hij was altijd een pionier op het gebied van openingen waardoor vele analyses in het boek voor mij ofwel een bevestiging zijn van wat ik ondertussen al te weten ben gekomen ofwel zelfs nieuwe onbekende interessante inzichten bijbracht.

Een opsomming van die diverse analyses zal ons hier te ver leiden zonder maar te spreken over copyright. Echter voor 1 speciale stelling wens ik een uitzondering te maken. Ik heb eerder geschreven in een extra zet deel 1 en een extra zet deel 2 over tweeling-stellingen met/ zonder een extra zet. Wel dankzij het laatste boek heb ik een drieling-stelling gevonden met 0, 1 of 2 extra zetten dus ontstaand uit de opening. Ik kon het zelf ook aanvankelijk niet geloven maar enig speurwerk in de databases bevestigde dat er met de 3 stellingen telkens een groot aantal partijen op meesterniveau zijn gespeeld. Heel interessant vind ik hierbij ook hoe de score beïnvloed wordt door het aantal extra zetten in de praktijk. Ik begin met de stelling zonder extra zetten die ik zelf trouwens eens op het bord kreeg (zie ook mijn hierboven vermeld artikel over de Neo-Scheveningen).
283 partijen waarbij minstens 1 van beide spelers +2300 elo heeft. Wits gemiddelde elo is 2288 en onderpresteert met een TPR = 2276.

Dezelfde stelling maar met wit aan zet komt veel minder vaak voor maar werd o.a. door niemand minder dan Garry Kasparov met succes getest.
21 partijen waarbij minstens 1 van beide spelers +2300 elo heeft. Wits gemiddelde elo is 2362 en bovenpresteert met een TPR = 2415.

Tenslotte bestaat bovenstaande stelling ook met de extra zet g4 voor wit en nog steeds wit aan zet. De belangrijkste partij is wellicht tussen de Russische sterke grootmeester Evgeny Alekseev en de Armeense sterke grootmeester Sergei Movsesian.
36 partijen waarbij minstens 1 van beide spelers +2300 elo heeft. Wits gemiddelde elo is 2427 en bovenpresteert met een TPR = 2546.

Het eerste wat mij opvalt is dat hoe meer extra zetten wit krijgt, hoe hoger de gemiddelde elo is van de witspeler. Ik schreef eerder dat een opening beperkte invloed heeft op het resultaat van een partij (zie schaakopeningen studeren). Later kwam hierop een reactie van een Belgische IM dat het in de hogere/ hoogste elo-regionen er anders aan toe gaat. Wel bovenstaande statistieken laten inderdaad uitschijnen dat sterkere spelers veel meer aandacht schenken aan de opening.

Er zijn in het verleden al diverse handicapwedstrijden geweest waarbij 1 kleur 1 of meerdere extra zetten kreeg dus het lijkt mij wel eens interessant om een formule uit te dokteren waarin een tempo wordt uitgedrukt in elo. Als we kijken naar niet-tactische stellingen dan blijkt het voordeel van een extra zet vrij beperkt. Bij 1 extra zet in bovenstaand voorbeeld zien we een verbetering van 65 elo t.o.v. de (relatieve) TPR. Bij 2 exta zetten in bovenstaand voorbeeld loopt het op tot 131 elo. Hieruit kunnen we dan ook afleiden dat handicap-wedstrijden tussen mens en machine puur op basis van extra zetten, geen zin meer hebben. Om een kloof van 400 elopunten te overbruggen zou je al 6 extra zetten nodig hebben. Hoeveel speelbare stellingen bestaan er met zoveel extra zetten? Enkel partijen met een materiaalhandicap lijken mij nog competitief tussen mens en top-schaakprogramma en zelfs dan zijn er grote beperkingen zie comebacks deel 3.

Brabo

zaterdag 8 december 2018

Byes

Vorige interclubronde heb ik voor het eerst in mijn schaakcarrière een forfait gegeven. Het is te zeggen mijn zoon heeft forfait gegeven omdat ik er niet in slaagde om hem op tijd aan zijn bord te plaatsen. Het is dit jaar ook een gedoe voor ons in de Belgische interclub. Ik speel voor Deurne en mijn zoon voor Mechelen. Vorig jaar speelde Mechelen elke interclubronde de helft thuis en de helft uit waardoor het mogelijk was om Hugo steeds thuis te laten spelen mits schuiven tussen de ploegen. Echter dit jaar heeft Mechelen gekozen om samen uit en samen thuis te spelen. Dit betekent dus voor het eerst "verre" uitwedstrijden voor Hugo.

46km van Kontich naar Turnhout is moeilijk ver te noemen maar op zondag met het openbaar vervoer ben je toch 1u 40m enkele richting onderweg. Daarbij komt nog dat het geen optie is om een 9 jarige dit traject alleen te laten doen waardoor mama en zus mee moeten om hem te begeleiden. Mijn echtgenote rijdt niet met de auto dus het openbaar vervoer is voor hen de enige optie. Tenslotte kan je jezelf zeker de vraag stellen of dit niet een beetje overdreven ijver is voor een partijtje te kunnen spelen tegen iemand die nog geen 1300 elo heeft.

Toen uiteindelijk bleek dat de vertrektrein afgeschaft was en de volgende ten vroegste over meer dan een uur zou komen, besliste ik telefonisch om forfait te geven voor mijn zoon. Er was een grens bereikt voor mij. Ik wist op voorhand dat het treinverkeer de laatste tijd bijzonder onbetrouwbaar was maar liet mij overhalen om toch Hugo te laten meespelen. Dit doe ik niet meer. Niemand is er gebaat mee en ik schreef zelf nog 6 jaar geleden op deze blog hoe verfoeilijk ik forfaits persoonlijk vind (zie forfaits in de interclub).

Afspraken dien je na te komen, heb ik altijd bijzonder belangrijk gevonden. Hierin ben ik de laatste jaren wel flexibeler in geworden omdat ik tegenwoordig veel meer afhankelijk ben geworden van factoren die ik niet kan controleren zoals gezin, werk,... Dus vandaag gebeurt het wel eens dat ik afspraken maak waarvan ik op voorhand weet dat ze mogelijks zullen worden afgezegd. Ik wil het niet goedpraten maar het is gewoon de keuze die ik maak om mijn tijd optimaal te kunnen gebruiken. Trouwens ik zie rondom mij dat de meeste mensen op een gelijkaardige wijze hun zaakjes regelen. Het ligt ook helemaal in het verlengde van wat ik schreef in mijn vorig artikel over het toenemende individualisme.

Tornooi-organisatoren hebben ondertussen ook begrepen dat je hiermee rekening moet houden indien je de trend van dalende deelnemersaantallen wilt doen kenteren. Vandaag haken zeker een groot aantal potentiële deelnemers af wanneer je iedereen verplicht om elke ronde mee te spelen. We zien daarom meer en meer tornooien speciale reglementen toevoegen over het nemen van vrijwillige forfaits/byes. Spelers mogen mits aankondiging vooraf, kiezen om 1 of meerdere ronden niet mee te spelen. Dit laat de wedstrijdleiding toe om de bye-nemers tijdig uit de paringen te verwijderen zodat er geen overlast gecreëerd wordt voor de spelers die wel wensen te spelen.

Sommige organisatoren gaan nog een stap verder met hun tornooi aantrekkelijker te maken door ook halve punten toe te kennen voor de niet-gespeelde ronden. De voordelen hiervan zijn minder schommelingen in de paringen dus meer interessante wedstrijden voor iedereen en je hoeft competitief nauwelijks of niets in te leveren als bye-nemer. Vooral dit laatste was vroeger wel vaker een drempel om toch niet mee te spelen daar een bye nemen toen te vaak betekende een oninteressant tornooi spelen.

Amateurs maar ook professionals maken massaal gebruik van deze bye-opties. Vroeger had je wel vaker dat je moest kiezen tussen 2 tornooien omdat ze overlapten. Vandaag speel je ze gewoon allebei want de eerste ronde(n) missen maakt weinig of niets uit voor het eindresultaat. Een ultiem staaltje van Zwitsers gambiet zagen we de voorbije zomer op de Brugse meestersDe Spaanse grootmeester Oleg Korneev speelde de eerste 2 ronden niet mee maar won alsnog het tornooi. Hij verraste vriend en vijand door slechts 7 op de 9 ronden te spelen en op tie-break tornooiwinnaar te worden uitgeroepen dankzij onderlinge partij gewonnen van de co-winnaar.
Knappe partij van Oleg zonder twijfel maar achteraf vroegen ik en vele anderen zich af of het tiebreak-systeem misschien niet moest worden aangepast. Kan je uberhaupt wel zeggen dat iemand die minder partijen gespeeld heeft, meer recht heeft op de tornooi-overwinning? Natuurlijk de scheidings-regels waren vooraf voor iedereen duidelijk maar passen we die niet beter aan in een volgende editie?

Trouwens door minder te moeten spelen, ben je ook scherper in de resterende partijen. Ik betwijfel of dit het geval was voor Oleg maar in de voorbije Ilse of Man zagen we veel spelers een bye nemen tijdens het tornooi. 19 spelers van de eerste 100 spelers die de laatste ronde meespeelden maakten er gebruik van. Echter nog opmerkelijker is dat de 3 eerste van het klassement: de Poolse topgrootmeester Radoslaw Wojtaszekde Azerbeijaanse topgrootmeester Arkadij Naiditsch en oud-wereldkampioen Vladimir Kramnik allemaal een bye hebben genomen. Hieronder een cruciale partij die de tornooiwinnaar Radoslaw won tegen de topgrootmeester Michael Adams in ronde 8.
Als het tornooi in hetzelfde formaat blijft bestaan dan zou het best kunnen dat we volgend jaar nog veel meer byes zullen zien. De winnaars laten in elk geval vermoedelijk onopzettelijk uitschijnen dat het meer loont om niet dan wel alle ronden mee te spelen.

Pervers natuurlijk want een tornooi organiseer je net omdat er geschaakt zou worden. Ik denk dan ook dat het systeem van byes eens herbekeken moet worden. Misschien moet het prijzengeld aangepast worden in functie van het aantal ronden gepaard of tenminste moet er worden voor gezorgd dat spelers die alle ronden hebben meegespeeld zeker bevoordeeld worden in het scheidingssysteem t.o.v. spelers die ronden met opzet gemist hebben.

Het prijzengeld in de voorbije Open Leuven wordt gedeeld bij gelijke stand dus erg belangrijk is het scheidingssysteem er niet. Echter het valt wel op dat een scheidingssysteem op basis van tornooiprestatie zeker discutabel is wanneer voor byes halve punten worden gegeven. Ik nam voor het eerst in mijn schaakcarrière 2 byes omdat het open tornooi van Le Touquet overlapte. Ik had slechts 19 standaard-partijen gespeeld in 2018 dus bijzonder weinig en Leuven was voor mij de laatste kans om daar nog iets aan te doen. Zo kwam het dat ik vrijdag 2 november 's middags nog de laatste partij van mijn zoon in Le Touquet aan het volgen was en dezelfde dag 's avonds in Open Leuven aan het bord verscheen voor de 3de ronde. Met slechts 1/2 kreeg ik  als tegenstander de 82 jarige Belg Karl De Smet die zijn huid duur verkocht. Tegen het einde van de partij voelde ik mij erg vermoeid maar slaagde ik er toch in om mijn elo-overwicht te laten gelden.
De volgende 2 ronden won ik ook en plots stond ik in ronde 6 mee aan de leiding. Sommige spelers vroegen mij daarom al lachend of ik een Korneevke zou uitvoeren dus in navolging van Oleg Korneev op de Brugse Meesters maar zover kwam het uiteindelijk niet. In ronde 6 werd ik verslagen in een goed gespeelde partij door de Zweedse grootmeester Ralf Akesson en tevens latere tornooiwinnaar. Echter met een overwinning in ronde 7 slaagde ik er toch nog in om de -2300 elo-prijs (100 euro) te winnen. In de eindrangschikking kwam ik uiteindelijk op basis van TPR nog voor de andere spelers met gelijke punten te staan die geen byes hadden genomen. TPR wordt berekend op basis van procentuele score en gemiddelde elo-tegenstand. Procentueel doe ik uiteraard veel beter door 2 ronden niet te hebben gespeeld en de tegenstanders in de eerste ronden trekken ook vaak erg het elogemiddelde omlaag.

Dat we byes toestaan in open tornooien om meer deelnemers aan te trekken, stel ik niet in twijfel. Echter de slinger is te ver doorgeslagen in het voordeel van de bye-nemers. De brave deelnemers die wel alles meespelen, mogen niet benadeeld worden. Een goed georganiseerd tornooi zorgt ook voor een eerlijke verdeling van de prijzen aan de eindmeet. Ik heb een paar voorstellen gemaakt maar een slimmerd zal wellicht nog beters kunnen vinden.

Brabo

dinsdag 4 december 2018

5. George(s) "Kolty" Koltanowski

5. George(s) "Kolty" Koltanowski

(17 september 1903, Antwerpen – 5 februari 2000, San Francisco)


George(s)[1] Koltanowski heeft een naam als een klok, niet enkel voor de Belgische schaakwereld (hij was de grote concurrent van Colle in het begin van de 20ste eeuw), maar ook in Amerika, waar hij de tweede helft van zijn leven doorbracht als ambassadeur en een groot promotor van het schaakspel was. Net dat feit, dat hij al voor WOII België had verlaten, doet hem stranden op een vijfde plaats in mijn lijst van “Grootste Schaakbelgen”. Terecht? Misschien is hij wel de nummer vier, en niet Luc Winants, maar dat laat ik in het midden. Chessmetrics geeft Kolty bijvoorbeeld 2638, tegenover 2593 voor Winants – maar speelsterkte of aantal titels alleen was geen criterium in deze lijst – impact op het Belgische schaakleven wel.

In 1914 ontvluchtten de Koltanowski’s Antwerpen voor de Duitse invasie. Ze wandelden meer dan 12 uren om in het neutrale Nederland te geraken. Kort daarna reisden ze verder naar Engeland. Hier kreeg de kleine Georges een bloedvergiftiging en zijn beide benen werden aangetast. Een operatie redde zijn benen, maar verzwakt, moest hij twee jaar in bed blijven. Van die tijd maakte hij gebruik om zijn geheugen te trainen.

Maar het was pas na de oorlog, in 1919, dat zijn vader hem leerde schaken. Georges – die opgeleid was tot diamantslijper – vond niet meteen werk en besloot van zijn talent zijn werk te maken en blindvoorstellingen te geven. In 1921 hoorde hij van een Servisch student, die in Gent twee partijen blindsimultaan kon spelen. Hij ging kijken, speelde een partij in zo’n simultaan remise en kreeg na afloop nog wat tips van de Serviër om de borden uit elkaar te houden.

Ondertussen was hij al een behoorlijk bordspeler geworden – top van België. In het eerste congres van de Fédération Belge des Echecs (FBE), in Brussel eind 1921, speelde hij – amper 18 – een goede vierde plaats bijeen, achter Borochowitz, Colle en Horowitz. In het tweede FBE-congres, in Antwerpen 1922, werd hij tweede achter Colle. Derde keer, goede keer, en in Gent 1923 was het inderdaad raak: kampioen met 5/6, voor Colle, die Sapira naast zich moest dulden (beiden 4/7).

Ook was hij redacteur geworden van de schaakrubriek in het dagblad “De Schelde”, waarin hij focuste op het lokale schaaknieuws en de internationale actualiteit, voor zover dergelijk nieuws doordrong tot in onze contreien.

In 1924 moest Kolty naar het leger. Hij probeerde nog mee te doen aan het NK, maar na drie dagen werd zijn verlof niet verlengd, en moest hij afhaken. Meteen lag de weg open voor Colle om de titel te grijpen. Gelukkig was dat geen beletsel om Kolty te selecteren voor het FIDE-tornooi in Parijs. Daar hield de Hongaar Vajda hem uit de finalegroep – Colle bereikte wel de finale, en streed in de laatste ronde nog om het goud met Matisons. Maar het Belgische team, aangevuld met Lancel en Jonet, werd wel eervol negende.

In datzelfde 1924 – een druk jaar – maakte hij zijn internationaal debuut in Merano. In 1925 speelde hij een match voor de Belgische titel tegen Colle, die gedurende enkele jaren zijn grote lokale rivaal zou worden – hij verloor de match met 5,5-1,5. Colle won zijn witpartijen en hield zijn zwartpartijen remise. Een dergelijke match in 1927 was ook gepland, maar die heeft nooit plaats gehad. De titel werd dat jaar niet toegekend… In 1928 werd hij weer tweede achter Colle in het FBE-kampioenschap.

Zijn beste periode lag in de 30’er jaren. Hij won het FBE-kampioenschap in Verviers in september 1930, voor Engelmann, Limbos, Ernst en Barzin. Hij won het tornooi van Antwerpen in 1932 en twee keer een klein tornooi in Barcelona (in 1934 en 1935). In 1934, in de periode wanneer Aljechin en Koltanowsky met elkaar streden om het wereldrecord blindsimultaan, werkten ze ook eens samen: in Antwerpen speelden ze alternerend (en blind) tegen zes borden, bezet door sterke spelers van verschillende clubs die mochten overleggen. Het duo haalde drie winstpartijen binnen, twee werden remise, en één ging verloren. Zonder twijfel een unieke prestatie van de twee heren.

Chess Review (augustus 1934) vermeldt nog het tornooi in Sitges, vlakbij Barcelona, (mei 1934), dat Lilienthal met 10,5/13 won voor Rey Ardid (10) en het duo Koltanowski & Tartakover (9,5) en Spielmann (9). De top vijf stak duidelijk boven de 9 andere deelnemers uit (Koltanowski haalt 8/8 tegen de acht laagst geklasseerden, waaronder… een 21-jarige Lodewijk Prins). Zijn partij tegen Catala (winst in 22 zetten) toonde duidelijk het klasseverschil aan tussen de buitenlanders en de Spanjaarden.

In Hastings 1935-36 speelde hij goed. Fine wint voor Flohr en Tartakover, maar Georges behaalt een mooie vierde plaats, een halfje achter Tartakover, maar 1,5 punten voor de nummer vijf Alexander (en de resterende Britten). In 1936 wint hij het FBE-kampioenschap voor Dunkelblum en Perlmutter en behaalt zo zijn derde titel. Eigenlijk geen nationale titel, want die is voor O’Kelly - en de “internationale Belgische titel” is voor Paul Devos – het zijn verwarrende tijden…
In Hastings 1936-37 was zijn resultaat niet zo best, maar het deelnemersveld was dan ook heel sterk: Aljechin won voor Fine, Eliskases Vidmar en Feigins. In Oostende 1937 speelde hij een redelijk goede 50% bij elkaar in een sterk deelnemersveld. Hij won van Grob, die in dat tornooi boven zichzelf uitsteeg, en Reynolds, maar verloor van Fine en Landau.
In 1937 speelde hij een vrij partijtje tegen O’Hanlon, die ooit van Colle een beroemde partij verloor. Koltanowski gebruikte in zijn partij ook de Colle-opening en ook hij versloeg O’Hanlon… met een loperoffer op h7!

In 1938 zag Koltanowski blijkbaar de bui hangen en emigreerde hij naar Zuid-Amerika. Daar trok hij langzaam noordwaarts richting Noord-Amerika. Wanneer WOII effectief uitbreekt (en zowat de hele schaakwereld in Buenos Aires zit), is hij op dat ogenblik op schaaktournee in Guatemala. In 1940 ziet de Amerikaanse ambassadeur hem een simultaan geven in Havana en kent hem een visum toe. Vermoedelijk was dat net voor of na het tornooi dat in januari in Havana werd gehouden. Kashdan won dit tornooi met 7,5/9, gevolgd door Koltanowski (6,5) en dan nog acht Cubanen, aangevoerd door Planas (6) en Aleman (5,5).

Op het einde van WOII maakte hij tenslotte de grote sprong: hij emigreerde naar zijn nieuwe vaderland, de USA. In 1944 leerde hij zijn vrouw Leah kennen – ze zouden onafscheidelijk blijven tot zijn dood. Het koppel verhuisde naar San Francisco in 1947 en hij vond daar een bijverdienste als schaakcroniceur voor de San Francisco Cronicle. 

In Pittsburg 1946 meldde hij zich aan voor de US Open. Hij haalde 5,5/8 (15de), maar nam niet deel aan de finalegroep (hij zou terecht gekomen zijn in de tweede groep). De enige twee officiële partijen die hij na Pittsburgh nog speelde, waren twee partijen in de olympiaden voor de USA: twee remises, één tegen Alexander Kotov en één tegen Tibor Florian. In Amerika ontpopte hij zich daarom maar tot een geweldig promotor van het schaakspel, in al zijn aspecten. Hij gaf overal simultaans en blindvoorstellingen (zowel blindsimultaans als voorstellingen waarin de paardensprong een rol speelde – zo kon hij een paard op drie aanpalende borden laten rondspringen, waarbij hij alle velden éénmaal aandeed). In 1947 startte hij een maandelijks Californisch schaaktijdschrift (California Chess News), maar hij hield dat maar twee jaar vol. Nog in 1947 was hij de eerste om het Zwitsers systeem te gebruiken voor de US Open. Hij zou de US Open blijven leiden tot diep in de 70’er jaren.
In 1960 werd hij internationaal arbiter. Zijn eigen (sterke) schaakfederatie zette zich af tegen het elo-systeem van de USCF, maar moest uiteindelijk toch bakzeil halen. Hij werd later benoemd tot “Dean of American Chess”, een eretitel, die hem ter opvolging van Herman Helms werd toegekend op basis van verdienste voor het Amerikaanse schaakleven. In 1974 werd hij verkozen tot president van de USCF, een termijn van drie jaar (1975-78). In 1986 werd hij als één der eersten verkozen tot de Hall of Fame van de USCF – opmerkelijk: Fischer werd pas in 2001 tot deze erelijst toegelaten.

Koltanowski behoort met Evans en Aljechin tot een kransje schakers die een goed verhaal verkozen boven de waarheid of fact-checking. Niettemin zorgden zijn ontelbare activiteiten en schrijfsels voor een grote popularisering van het schaken in Amerika. Edward Winter geeft een hele opsomming van zijn verzinsels op zijn website.

Qua openingen speelde Koltanowski natuurlijk de Colle-opening, misschien niet in de eerste plaats om zijn landgenoot te eren, maar vooral omdat het een opening die zeer geschikt is om miniatuurtjes mee te winnen tegen zwakkere tegenstanders. Maar hij durfde naast 1.d4 ook 1.e4 bovenhalen en speelde het Pruissisch met beide kleuren (in een match tegen Grob in Zürich in 1953 zelfs driemaal). Met zwart speelde hij het vaakst 1.e4 e5 en Konings-Indisch tegen 1.d4. Zijn ganse repertoire ademde “aanval” uit, ongetwijfeld mee gemodelleerd door het enorme aantal partijen in (blind)simultaans en andere voorstellingen om het schaakspel te promoten. Koltanowski overleed in februari 2000. De San Francisco Chronicle was na 19.000 columns en 52 jaar onafgebroken schaakpublicaties, zijn schaakredacteur kwijt. Het is zeer goed mogelijk dat niemand meer partijen in zijn leven dan Koltanowski heeft gespeeld. De achttalige schaakambassadeur liet geen kinderen na.


[1] Net als bij Colle hebben we het “probleem” van zijn voornaam: George of Georges – ik vermoed dat hij in Europa door het leven ging als Georges, maar later zijn naam veramerikaniseerde tot George.

Bronnen :

HK5000