donderdag 29 augustus 2019

De favoriet heeft honderden punten meer deel 2

De laatste jaren hoor ik af en toe schakers klagen over waarom 2 verschillende ratings bijhouden voor standaardschaak. Zo hebben vandaag de meeste actieve Belgische spelers zowel een nationale als een fide-rating. Dit creeert geregeld conflicten of tenminste irritaties. Zo hanteert de Open van Gent nog steeds tot op vandaag een eigenzinnige logica door de hoogste van beide ratings te gebruiken (hierover schreef ik al in 2015 zie ratings). Dat hiermee de Belgen telkens benadeeld worden t.o.v. buitenlanders bij de prijsuitreiking, heb ik al meerdere keren aan de lijve mogen ondervinden. Ondanks een beduidend lagere fide-elo en een hoger tornooiresultaat zag ik ook dit jaar de eerste geldprijs van de -2300 van onder mijn neus worden weggenomen. De prijsuitreiking liet ik dan ook wijselijk links liggen.

Onze Belgische schaakbond laat aan de clubs de keuze welke rating ze willen gebruiken voor het opstellen van hun spelers in de interclub. Echter hierdoor is er dit jaar in mijn club een serieus conflict ontstaan tussen 1 van de spelers en het bestuur. Het is namelijk zo dat de positie van de speler afhangt van het ratingsysteem. De speler vindt dat de fide-ratings gebruikt moeten worden. Dit klinkt logisch want in de interclub spelen heel veel niet-Belgen vandaag. Echter het bestuur houdt vast aan de statuten die nog dateren van een tijdperk wanneer de meeste spelers nog geen fiderating hadden. Als geen van beide partijen toegeeft, zal het ongetwijfeld tot een breuk leiden.

Het zijn 2 voorbeelden van de problemen die ontstaan door 2 ratingsystemen te onderhouden maar ik vermoed dat dit enkel de top van de ijsberg is. Trouwens in Frankrijk is men wel in staat geweest om de nationale rating af te schaffen en enkel nog de fide-elo te gebruiken. Waarom is België een apenland? De waarheid is iets complexer en hierbij speelt geld opnieuw een cruciale rol.

Fide vraagt vandaag 50 euro per toernooi voor de registratie en nog eens 1 euro/speler/toernooi zie handbook 03. Financial Regulations. Echter daarbij wordt ook vermeld dat een federatie maximum 30.000 euro/jaar aan ratingverwerking hoeft te betalen en daar profiteert Frankrijk handig van. Met 54860 FFE leden eind 2018 betekent dit ongeveer een kostprijs per lid van een 0,55 euro/jaar. België heeft slechts 4806 leden vandaag dus 30.000 euro wordt pas bereikt bij een kostprijs per lid van 6,25 euro/ jaar. Ik vind het niet eerlijk t.o.v. Frankrijk maar het is ook geen kapitaal om moeilijk over te doen. Echter het zou wel een lidgeldverhoging betekenen voor de KBSB en daar zit het al jaren volledig vast. In 2013 heb ik eens een algemene vergadering van de KBSB bijgewoond en er is weinig of niets veranderd sindsdien.

Dus het ziet er naar uit dat we nog lange tijd zullen moeten verder leven met de 2 ratingsystemen. Vervolgens lijkt het mij dan ook nuttig om ze met elkaar te vergelijken. De nationale rating is gekoppeld aan de fide-rating want alle fide-partijen tegen niet-Belgen worden ook verwerkt in de nationale rating. Desalniettemin zien we dat de verschillen toch soms oplopen. Ik maakte een overzicht van de top 100 spelers in België.


Gemiddeld zien we dat de Belgische elo ongeveer 10 punten hoger ligt dan de Fide-elo. Bij jonge spelers zoals Daniel Darha zien we dat de Belgische elo beduidend lager ligt en dat heeft uiteraard te maken met de veel hogere k-factor die de fide gebruikt waardoor progressie sneller gedetecteerd wordt. Daarnaast zien we het omgekeerde effect voor oudere spelers (+50 jaar) of spelers die terugkeren uit lange inactiviteit zoals Steven Stinis.

Daarentegen Roel Goossens past niet in dit rijtje. Hij is nog altijd maar 33 jaar en bleef de voorbije jaren een actieve speler dus erg vreemd dat zijn nationale rating meer dan 50 elo hoger is dan zijn fide-elo. Echter als je kijkt naar zijn meest recente nationale ratingverwerking dan valt wel iets op. Hij speelt vaak tegen veel lager gekwoteerde spelers en dat heeft natuurlijk te maken met zijn deelname aan het lokale clubkampioenschap. Net als ik is hij 1 van de weinige top 100 spelers die regelmatig meespeelt in clubkampioenschappen. Trouwens alhoewel minder uitgesproken zie ik hetzelfde effect bij mijn ratings. Vandaag is mijn nationale rating 37 punten hoger dan mijn fide-elo en dat gat zal na Open Brasschaat nog met enkel punten vergroten.

De oorzaak is niet zo moeilijk te achterhalen. De vele kleine toernooien worden niet verwerkt voor fide-elo maar het is net in die toernooien dat de 400 elopunten-regel vaak in werking treedt. Het is exact hetzelfde effect die recent op de voorpagina stond nadat de Tsjechische grootmeester Igor Rausis beschuldigd werd voor fraude. Echter net daardoor is ook heel veel discussie ontstaan over dezelfde 400 elopuntenregel. Zelfs sommige grootmeesters (zie bv. twitter) geloven niet dat het mogelijk is om de rating artificieel te laten groeien door voortdurend alleen maar tegen veel lager gekwoteerde spelers te spelen.

Nochtans lijkt mij zoiets vanzelfsprekend. Het is volstrekt onlogisch om evenveel ratingwinst te krijgen bij een overwinning op iemand die 400, 500, 600 of nog veel meer punten minder heeft. 1 geval bewijst geen stelling maar mijn eigen praktijk spreekt boekdelen. In de laatste 20 jaar speelde ik 88 standaardpartijen tegen spelers die 400 punten of meer lager waren gekwoteerd. Ik scoorde 87,5/88. Slechts 1 keer moest ik een remise toestaan. Serge Daenen vertelde mij achteraf dat hij 2 weken bezig was geweest met de voorbereiding van onze onderlinge partij en bovendien mag je niet vergeten dat hij al in het verleden eens een open tornooi in Frankrijk heeft gewonnen voor de Franse grootmeester Eric Prie.

In de voorbije 20 jaar is mijn speelsterkte ongeveer stabiel gebleven dus de ongeveer 80 elopunten winst over de 88 partijen was zeker onverdiend. Kan je voorstellen wat er zou gebeuren met mijn rating als ik 88 zulke partijen per jaar zou spelen en niets anders? Om een correcte rating te behouden, had ik slechts gemiddeld 0,056 elo per winstpunt mogen krijgen. Zulke correctie hoor ik meerdere spelers voorstellen maar er zijn wel enkele vervelende neveneffecten.

Zo wordt door fide afgerond per partij naar 0,1 en per klassement naar 1. Dit betekent dus indien we kiezen voor de nieuwe correctere berekening er heel vaak afgerond zal worden naar 0. Hoeveel (sterkere) spelers zullen nog willen spelen als ze op voorhand weten dat ze enkel rating kunnen verliezen. Je moet goed gek zijn om een oninteressante partij tegen een veel lager gekwoteerde speler te willen spelen waarbij je veel rating te verliezen hebt maar 0 elo te winnen. Het zal zeker het aantal forfaits drastisch verhogen.

Een rating heeft nooit de bedoeling gehad om spelers te ontmoedigen om te spelen maar we zien nu al dat sommige spelers bang zijn om rating te verliezen en daardoor minder spelen of tenminste heel selectief zijn in hun tornooikeuze. Ik zou dan ook kiezen voor de bluts met de buil. Trouwens rating blijft altijd relatief dus je spendeert er best niet te veel aandacht aan. Igor Rausis verbrandde echter net als Icarus zijn vleugels door te dicht te komen bij de zon. Als je zo hoog geraakt dan beginnen natuurlijk andere belangen een rol te spelen.

Brabo

woensdag 28 augustus 2019

12. Alexandre Dgebuadze

12. Alexandre Dgebuadze
21 mei 1971, Georgië -)
Drukke beroepsbezigheden én verlof hebben me verhinderd mijn “één per maand” frequentie aan te houden – met nog één drukke maand in het verschiet, hoop ik in de toekomst weer wat regelmaat in mijn schrijfsels te brengen. Maar zoals Brabo onlangs schreef: tijdsgebrek bestaat niet, enkel andere / nieuwe prioriteiten.

Het internationale pad bewandelde Alexandre voor het eerst als tiener met de Groningen Open in 1989 (4,5/9) en in 1990, het jaar waarin hij ook het NK van Georgië won. Het spelen van open tornooien is een ideale leerschool voor de ambitieuze jonge schaker – zo dook Topalov ooit eens “plots” in de top van de wereld op na een heel succesvolle Spaanse schaakzomer. Alexandre is niet zomaar een goed schaker – hij schaakt ook erg graag en veel, getuige daarvan zijn grote activiteit achter het bord en zeer veel deelnames aan tal van tornooien. Wat hierna volgt, is daarom slechts een fractie van zijn rondzwervingen op het schaaktoneel. 

Via goede prestaties in andere open tornooien (Werfen 1993 (6/9), Pardubice 1995, Policka open 1995) verkreeg hij zijn IM-titel in 1995. Het NK van Georgië speelde hij nog mee in 1996, maar hij eindigde met een minscore (4/9, Djandgava werd kampioen). In 1997 speelde hij (met 2465 elo) voor de Georgische club Nona Zugdidi in het EK clubteams op bord 1 en behaalde daar 2/3 (hij verloor in de eerste ronde van Akopian). 

Hij speelde ook enkele keren het WK voor -26 jarigen (“studenten”) mee, met behoorlijk succes. Het WK teams voor -26-jarigen in Saenz Pena 1997 was misschien zijn beste prestatie: een mooie plusscore (6/9) met slechts één verliespartij (tegen de sterke Rus Irzhanov). 

Daarnaast zagen we hem in actie op tornooien als de Linares open 1997 (een goed tornooi, met winst op Cifuentes, Xie Jun en Miezis), de Hoogeveen open 1998, Ubeda 1998, Linares open 1998 en Hoogovens C 1999. Zo “naderde” hij meer en meer België, zonder de aantrekkelijke opens rondom ons landje uit het oog te verliezen. In Lohmar won hij in 1999 het open tornooi, en werd tweede in Wijk aan Zee (Sonnevanck) in 2000. Het open kampioenschap van Utrecht (2000) schreef hij dat jaar wel op zijn naam, en in Oostende mocht hij aantreden voor de zomerse simultaan aldaar. 

In 2000 werd hij dan IGM, en in die periode maakte hij ook de overstap naar België, waar – het moet gezegd – hij bijzonder goed aardde, en het nationale spelpeil nog wat hoger trok, door zijn actieve deelname aan kampioenschappen, tornooien en interclubs. Vanuit België waren de opens van Cappelle la Grande (2001), Metz (2001) en het open NK van Nederland (2001) slechts een autorit verwijderd. Net als IC spelen in Frankrijk, Nederland, Engeland (de Britse Four Nations Chess League, waar hij enkele keren voor North West Eagles uitkwam (in 2004, 2006 en 2007; in totaal scoorde hij 5,5/8 tegen gemiddeld 2470) en Duitsland.

In België speelt hij interclub bij Rochade Eupen (na 2016 Wirtzfeld) en speelt begin 2001 mee in Hoogovens (Corus ondertussen), waar hij net achter Viktorija Cmilyte (7/9) tweede eindigde met 6,5. Hij wint ook het derde meestertornooi van Gent in 2001. Het Belgisch NK (Charleroi 2001) was een grondige kennismaking met de top van het Belgische schaak (hij werd tweede), een ervaring die duidelijk vruchten afwierp. Het resulteerde in vier nationale titels (2002/2004/2005/2007). Ondanks zijn suprematie op het Belgische toneel in dat decennium, kwam hij tot nu toe slechts éénmaal uit voor België in de olympiaden: in 2012 scoorde hij 40% op bord 1. 

In 2002 veroverde hij dan zijn eerste nationale titel in Geel (7,5/9) en liet Pieter Claesen en Arthur Abolianin met een duidelijke marge achter zich. In dat jaar spelt hij ook mee in de Harmonie Open in Nederland. 

In 2003 moest hij een Geert Van der Stricht in supervorm voor zich laten in het NK te Eupen, maar in het jaar erop werd hij gedeeld eerste met Bart Michiels in het NK te Westerlo, maar de titel ging naar Bart Michiels.

In het NK van 2005 te Aalst ontweek hij een ex-aequo en won met 7/9 de titel, voor Paul Motwani (6,5) en Marc Dutreeuw (5,5). In dat jaar werd hij derde in het Siom-tornooi te Gouda (winnaar werd Daniël Fridman). In oktober van datzelfde jaar werd hij met 5/9 16de in het open NK rapid van Nederland. Rapid is zijn ding wel: in 2005 presteerde hij sterk in het rapidtornooi van Livry Gargan bij Parijs (enkel Nikolic kon van hem winnen). In 2005 pikte hij ook nog een first Saturday tornooi mee.

In het EK van 2006 speelde hij goed (6,5/11), gevolgd door een minder solide prestatie in het kampioenschap van de Europese Unie. 

2007 startte met weer een rondje Cappelle-la-Grande en het EK, gevolgd door de open van Liverpool (7/9). In dat jaar volgde dan zijn voorlopige laatste titel te Namen. Hij won ook nog het Hypercube snelschaakkampioenschap van de Utrechtse club Oud Zuylen. 

In 2008 speelt hij het EK mee en eindigt op +3. In dat jaar wordt hij weer tweede in het NK te Eupen. In de open van Charleroi wordt hij gedeeld derde-vierde. In het seizoen 2008-09 speelt hij Bundesliga. In 2009 volgt weer een tweede plaats in het NK te Namen. In 2011 wint hij in Helmond de HSC/De Legibus Open, voor Daniël Fridman.

In 2014 haalt hij zijn hoogste FIDE blitzrating: 2585, maar dat is een uitschieter die hij niet kan vasthouden – rapid is meer zijn ding.

Met een FIDE-rating die de laatste 15 jaar niet onder 2470 geweest is – en een piek bereikte van meer dan 2560 elo, is het maar nipt dat hij de top-tien heeft gemist. Met nog enkele jaren activiteit en een succesje hier en daar, moet dat zeker mogelijk zijn. Op de huidige Belgische elolijst (augustus 2019) staat hij zesde met 2499, en met 2208 partijen is hij koploper qua “activiteit” in de top 100. Je kan natuurlijk zijn 12de plaats in deze (zeer subjectieve) lijst betwisten. Die top tien is hardbevochten maar een veelvoudig Belgisch kampioen en IGM met 2580 hoogste elo, die bovendien heel actief is, één deelname aan de olympiaden kan voorleggen, talrijke overwinningen in kleine en middelgrote opens past hier eigenlijk goed in (alleen – wie moet dan wijken?). Misschien is hij te bescheiden of te zeer een gentleman, en moet hij zich wat meer profileren (artikels en boeken schrijven, op trainingsvlak of op organisatorisch niveau actief worden) – of achter het bord nog eens uithalen met een nationale titel, een deelname aan een olympiade, een deelname aan de WK-cyclus, een mooie winst in een open tornooi, wie weet. Ter info, zijn dochter Marie (°2004) schaakt ook en zit nu rond 1760 elo. Opvolging verzekerd – de naam Dgebuadze zal nog niet zo snel uit de schaakrapporten verdwijnen.

In België is zijn palmares als één van de sterkste actieve spelers natuurlijk zeer goed: hij heeft grote plusscores tegen Geert Van der Stricht, Daniël Sadkowsky, Gorik Cools, Pieter Claesen (die hem wel 2x versloeg in een -26 WK), Stephane Hautot, Xander Wemmers, Ekrem Cekro en Pascal Vandevoort, om het bij de voornaamste te houden. Enkel topgrootmeesters hebben een grote plusscore tegen hem over meerdere partijen: Gurevich, Eingorn, L’Ami. Onder de lokale matadoren zijn er wel enkelen die hem de baas kunnen: Bart Michiels en Steven Geirnaert kunnen zich na 5 of meer partijen nog de betere noemen. 

Wat in zijn winstpartijen tegen zwakkere spelers opvalt is zijn prima positionele spel, gekoppeld aan een fijn tactisch zintuig: wanneer de tegenstander ook maar één foutje maakt, maakt hij er gebruik van, en éénmaal hij een voordeel heeft, lost hij niet eenvoudig meer zijn greep. Dankzij zijn vele deelnames aan open tornooien, speelt hij veel partijen tegen lager gekwoteerde spelers. Dat levert veel “amateur tegen meester” materiaal op, dus de keuze is ruim; ik kies de volgende. Wit speelt zijn opening OK, maar doet dan iets wilds, wat geen vervolg krijgt. Zwart straft het witte inconsistente spel snel af met een serie precieze zetten.

HK5000

vrijdag 16 augustus 2019

Obstructie deel 2

In de schaaklessen proberen we zoveel mogelijk algemene regels aan te leren zodat de betere zetten sneller kunnen worden gevonden. Dat is noodzakelijk om relatief eenvoudig een basisniveau in het schaken te bereiken. Echter om hogerop te geraken, wordt het steeds belangrijker om ook meer en meer de uitzonderingen te herkennen.

In mijn lessen voor de gevorderde schaker neem ik bijgevolg ook de tijd om te vertellen over o.a. "het overbodige stuk" en "de lijn van Troitsky" (zie vorig blogartikel voor meer uitleg). Alhoewel deze complexere en vaak onbekende vormen van obstructie uiterst zelden in de bordpraktijk voorkomen, hebben ze een didactische waarde. Zo bestaat er een categorie van eindspelen waarin het loont om ballast over boord te gooien (nutteloze pionnen) om een gemakkelijkere verdediging te kunnen spelen.

Daarnaast zijn mijn leerlingen ook geregeld verwonderd hoe het mogelijk is dat ik zo vaak eigen partijen kan verwerken in een lesthema die hen uiterst zeldzaam lijkt. Ik speel slechts een fractie van het aantal partijen per jaar die zij spelen. Mijn veel langere schaakcarriere compenseert het evenmin want sommige van mijn leerlingen hebben al bijna evenveel officiële partijen gespeeld. 

Het niveauverschil is een meer plausibel antwoord want partijen gespeeld op een hoger niveau hebben gemiddeld meer inhoud (lijkt mij tevens een heel goede reden om beter te worden in het schaken). Echter de belangrijkste oorzaak moeten we zoeken in het verschil van werkethiek tussen mijn leerlingen en mezelf. In tegenstelling tot mijn studenten analyseer ik mijn partijen grondig met behulp van schaakprogramma's. Een blundercheck van enkele minuten beschouwen zij als ruim voldoende.

Dat een 1600-speler tevreden is met zulke blundercheck, kan ik perfect begrijpen. Wanneer een +2100 jonge speler ambities heeft om hogerop te geraken nog steeds maximaal een blundercheck doet dan loop je heel snel tegen een plafond. Ik zie dit heel duidelijk aan mijn leerlingen waar geen enkele voorbij het stadium van een blundercheck is geraakt. Sommigen hebben het potentieel om zeker beter te worden dan ikzelf maar zonder een mentaliteitswijziging wordt het onwaarschijnlijk.

Dit jaar wou ik dan ook stoppen met lesgeven maar het was mijn dochter Evelien die mij overtuigde om toch nog een jaartje erbij te doen. Ik ben 6 jaar naar de schaaklessen geweest voor mijn zoon Hugo dus een 2de jaar weigeren voor mijn dochter Evelien zou unfair zijn. Echter ik heb hierbij wel gezegd dat het sowieso het laatste jaar is indien geen van beide bereid is om zelfstandig aan het schaken geregeld te werken. Daarnaast zal ik mij dit jaar weer meer toeleggen op de leerlingen met 1600 elos. Ik denk dat ik voor hen meer kan doen dan voor de hogere elos.

Je eigen partijen analyseren vind ik dus een absolute must. Ondanks misschien wel de drukste periode in mijn leven, blijf ik er vandaag alles aan doen om dit niet te verwaarlozen. Excuses bestaan niet, enkel andere prioriteiten. Ik blijf mezelf ontwikkelen als schaker want ik ontdek nog steeds nieuwe dingen. Zo botste ik laatst op een eigenaardige stelling waarin alle computerprogramma's (Leela inclusief) kozen voor een zeer merkwaardige obstructie.
Dd2 is natuurlijk counter-intuïtief maar computers rekenen dieper en zien dat de obstructie slechts tijdelijk is. Dit zien we ook terug in het topschaken waar meer dan ooit oude dogma's op de schop worden genomen zeker nu alle topspelers zeer intensief gebruik maken van de beste schaakprogramma's. Zo werd onderstaande variant plots zeer populair nadat Carlsen het met succes had getest.
In het vorige artikel toonde ik voorbeelden van stellingen waarin je geen obstructie op het eerste zicht kunt zien maar die er wel is. In dit artikel toon ik voorbeelden van stellingen waar je op het eerste zicht een obstructie ziet maar die er geen is. Heb ik al gezegd dat schaken moeilijk is?

Brabo