maandag 25 februari 2013

Hollandse stappen in de Engelse opening

In een eerder blogartikeltje openen met de f pion vertelde ik al over hoe ik er toe kwam om het Hollands in mijn repertoire op te nemen. Tevens vermeldde ik dat ik erg veel werk heb erin gestoken om het enigszins speelbaar te houden. Met dit nieuwe blogartikeltje wil ik de lezer een glimp tonen achter de gordijnen van mijn lab wat voor bloed, zweet en tranen het heeft gekost om het Hollands te kunnen blijven spelen tegen het Engels. Trouwens vandaag is het Engels zo populair dat ik onmiddellijk in mijn partijen de vruchten kan plukken van mijn werk.

In de beginjaren dat ik het Hollands speelde, kon ik profiteren van mijn onbekend repertoire maar na enige tijd stonden voldoende partijen in de database zodat iedereen wel door had dat ik aanstuurde op een Moderne Hollandse stonewall met zwart. Toen ik in 1999 tegen iets sterkere tegenstanders begon te spelen, duurde het niet lang of men trachtte via het Engels te profiteren van mijn onbesuisd aansturen op de Moderne Hollandse stonewall. Een opstelling met d3 was bij de betere spelers welbekend als een goede antidote en sommige witspelers (die graag op de man spelen) stonden al snel te drummen om gemakkelijk punten te scoren. Zelf had ik ook wel door dat de dreiging e4-e5 ernstig moest worden genomen en ik paste mijzelf aan door te kiezen voor een Le7 opstelling. Een belangrijke partij met dit concept kan je hieronder naspelen. Iemand die van bij de start van deze blog al volgt en goed opgelet heeft, zal de partij herkennen uit mijn artikeltje de paardenlokker.
Ik haalde enkele bescheiden resultaten met o.a. een remise tegen IM Guido Kern maar in 2005 was ik overtuigd dat dit systeem te dubieus was en eigenlijk een ongelijke strijd was van bij de start. Na heel wat dagen analyses, vond ik uiteindelijk een ander concept waarvan slechts een handvol partijen in de database waren vermeld. Ik verving op zet 5 c6 door Ld6 en liet de optie open om een paard te zetten op c6. Als wit d3 speelt, ruilde ik op c4, gevolg door Pc6 en e5. Als wit d4 speelde dan transponeerde ik met c6 naar mij geliefkoosde stonewall. De stellingen die ik bereikte met zwart waren een stuk aangenamer en de resultaten waren tevens een stuk beter. Ik herinner mij remises tegen IM Pieter Claesen, GM Vladimir Lazarev en zelfs een winst tegen IM Ekrem Cekro. Uiteindelijk was het niemand minder dan (toen nog FM, vandaag IM, straks misschien GM) Stefan Docx die in 2009 erin slaagde een bres te slaan in mijn concept. Het is niet de eerste keer dat ik Stefan zie met killernieuwtjes tevoorschijn komen. Dit ondersteunt ook mijn bewering op schaakfabriek dat Stefans recente progressie er niet toevallig is gekomen maar door hard werken.
Op chesspub kwam Stefan nog even meepraten over de opening maar uiteindelijk waren we het eens dat zwart niet kon rekenen op een gelijke stelling. Wit ruilt dus eerst zelf op d5 vooraleer d3 te spelen waardoor zwarts plannen in duigen vallen. Vervolgens deed ik nog verwoede pogingen om een concept met de stonewall te behouden maar uiteindelijk moest ik toegeven dat er altijd wel nadelen waren. De stonewall liet ik varen maar nog niet het Hollands. Een Leningradersysteem vond ik te drastisch om nu al te proberen vandaar dat ik keek naar het klassieke Hollands wat mij meer mogelijkheden bood om alsnog te transponeren naar een stonewall. Ik verving op zet 4 d5 door Le7 en liet de optie open om de d-pion op d6 of d5 te plaatsen afhankelijk van wits opstelling. In het klassieke Hollands streeft zwart naar e5 en dat wordt uiteraard vergemakkelijkt in het Engels als wit het bij de d3 systeempjes houdt.

Ik testte het idee ruimschoots uit in blitz online en kreeg hierdoor voldoende vertrouwen. Onlangs kreeg ik eindelijk eens de kans om het in een serieuze bordpartij te spelen. In de 4de ronde van de Belgische interclub speelden we uit tegen Eynatten 2. Ik bereidde mij zoals gewoonlijk uitgebreid op meerdere spelers voor maar eerlijk gezegd was het een naald zoeken in een hooiberg. Uiteindelijk kwam de Duitse FM Balduan, de nummer 55 van Eynatten op bord 1 zitten en dat terwijl we in 1ste afdeling spelen! Rekening houdend dat hij nog niet eerder had meegespeeld, is het dan ook niet verwonderlijk dat ik mij niet op hem had voorbereid. Mijn tegenstander had zich uiteraard wel voorbereid op mij. Op schaakfabriek heb ik vorige week nog eens mijn beklag gedaan hierover om duidelijk te maken dat ik het niet eens ben met de reglementen maar ik vrees dat het weinig zoden aan de dijk zal brengen. Nu de voorbereiding van wit bleek erg oppervlakkig want Markus dacht dat ik nog de systemen met d5 Le7 speelde wat ik al niet meer gespeeld had sinds 2005. Daarentegen kon ik wel een ouder gemaakte partijanalyse hergebruiken alhoewel het mij erg veel tijd kostte om de fragmenten te herinneren wat af en toe mij niet helemaal lukte. Vandaar ook mijn eerdere commentaar op deze blog dat een normale partijvoorbereiding niet hetzelfde is als het hergebruiken van een oudere analyse. De partij was kort, misschien te kort maar ik had weinig redenen om het remisevoorstel van mijn tegenstander te weigeren.
De slotpositie werd al besproken in mijn blogartikeltje de interclubfaq. De stelling staat ongeveer in evenwicht en dat mogen we beschouwen als een klein succesje voor zwart. Door te beseffen dat wits flexibele opstelling best met flexibiliteit wordt bestreden, heeft zwart zijn kansen verbeterd. Dit betekent niet dat ik garandeer dat zwart altijd ok staat. Nieuwe aanpassingen zullen in de toekomst misschien nog nodig zijn maar het is alvast een stap vooruit om een bredere waaier aan mogelijke Hollandse opstellingen te willen spelen.

Brabo

maandag 18 februari 2013

Profschaak

Een paar weken geleden stond er een spraakmakend artikel op chessbase over prijzengeld in het schaken. Het idee was mits het publiek maken van de financiële details dat het schaken meer aandacht zou krijgen. Persoonlijk vind ik dat een betwistbare doelstelling en bovendien kan men ook serieuze vragen stellen bij de kwaliteit van het onderzoek. Ik bekijk het artikeltje dan ook eerder als sensatie. Interessanter lijkt mij te kijken naar wat de topspelers er zelf van vinden over profschaak. Is profschaak vandaag interessant en zal het in de (nabije) toekomst nog interessant zijn? Zelf heb ik de keuze nooit hoeven te maken. Ik was 20 jaar vooraleer ik actief competitie begon te spelen dus de studiekeuze was al vooraf gemaakt. Spelers die vandaag rond hun 18 jaar meer dan 2500 elo hebben, maken de vaak moeilijke keuze wel. 

Profschaak is een vrij rekbaar begrip in de schaakwereld waarbij iedereen wel zijn eigen omschrijving kan aangeven. Voor mij is een profschaker, iemand die voldoende geld verdient met het schaken om hierop inkomstenbelastingen te moeten betalen, in zijn actieve beroepsloopbaan zit en geen klassiek beroep uitoefent in parallel. Geld verdienen aan het schaken kan op allerlei wijzen :spelen, lesgeven, simultaans, artikels en boeken schrijven,... Dat betekent niet dat elke profschaker zin heeft om al die erg uiteenlopende activiteiten ook te doen. Voor heel wat spelers is de serieuze competitie het enige wat hen echt interesseert. Als we het artikeltje op chessbase erbij nemen dan zien we dat puur leven van prijzengeld geen sinecure is. De nummer 10 in de wereld zou het al moeten stellen met 150k$ prijzengeld per jaar dus we mogen veronderstellen dat profschakers die niet in de top 100 staan sowieso verplicht zijn om andere activiteiten erbij te nemen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat vooral in het Westen veel talentvolle spelers soms 1 of 2 jaartjes profschaak proberen maar toch liever kiezen voor een veilige en stabielere beroepskeuze dan het schaken. Een zeer kleine groep durvers geeft niet op gewoon omdat ze het spelletje te leuk vinden. Je ziet die spelers dan ook zich verder ontwikkelen waar andere talentvolle spelers stagneren. De jaren van verdere progressie bevestigen de keuze voor profschaak maar dit blijft uiteraard niet duren.

In Oktober 2012 kondigde de Spaanse topspeler Fracisco Vallejo Pons zijn vertrek aan uit de competitie als profschaker na een zeer pijnlijke nederlaag tegen Karjakin. 
Iedereen kent het gevoel van te verliezen na 1 of meerdere winnende voortzettingen gemist te hebben. Een gelijkaardig partijtje uit mijn bordpraktijk met dezelfde opening was tegen een beloftevolle 16 jarige met slechts 2275 elo. Vandaag is Erwin profschaker met een rating stevig over de 2600 elo.
De aankondiging van Paco werd met ongeloof onthaald maar sinds oktober heeft hij geen officiële wedstrijden meer gespeeld dus blijkbaar was het wel menens. Ik kan onmogelijk geloven dat die verliespartij de echte reden is voor zijn vertrek. I.p.v. te gissen wat de redenen precies kunnen zijn, kunnen we alleen maar opmerken dat opnieuw een profschaker stopt. Het is wel opmerkelijk dat het hier een speler betreft die 2700 elo heeft en met zijn 30 jaar normaal nog erg lang op zeer hoog niveau zou kunnen meedraaien. Persoonlijk kan ik mij geen gelijkaardig geval herinneren.

Dit is uiteraard geen reclame voor profschaak en talentvolle spelers denken dus best erg goed na vooraleer de stap te zetten naar profschaak. Een reizend leven is erg aantrekkelijk voor de jonge avonturier (zelf ook als twintiger heel wat buitenlandse opdrachten uitgevoerd) maar eenmaal je een gezin wilt starten, kijk je er helemaal anders tegenaan. Daarnaast is het geen overbodige luxe om een vangnet te hebben in geval van ziekte of voor de oudere dag. Profschaak houdt dus serieuze risico's in die goed afgewogen moeten worden tegen de voordelen. Als de voordelen verdwijnen dan is het absoluut normaal dat spelers hun schaakcarriere stopzetten.

Het enige wat ik jammer vind, is dat sommige spelers zelfs helemaal geen zin meer hebben om te schaken nadat ze 1 of meerdere stappen moeten terugzetten. Zelf heb ik geen of weinig moeite om ook tegen minder ervaren spelers mijzelf te amuseren maar wellicht ben ik te hard gebeten door de schaakmicrobe.

Brabo

maandag 11 februari 2013

Kleuren omwisselen

Vorige week las ik op chesscafe dat de Russische grootmeester Alexander Khalifman een punt zet achter zijn monumentale serie openingsrepertoire-boeken. We klokken af op 14 stuks waarvan de eerste al grotendeels verouderd zijn daar de theorie erg snel ontwikkelt o.a. door de steeds krachtiger wordende schaakprogramma's. Het aangeboden materiaal is voor de gevorderde schaker die ambitieus is en voornamelijk zich wil baseren op powerplay, m.a.w. de tegenstander wordt vanuit de opening onder druk gezet. Onvermijdelijk heb je steeds een soft spot in dit soort projecten want op een bepaald ogenblik moeten het wit en zwart repertoire elkaar overlappen. M.a.w. op minstens 1 plek in je repertoire zal je een bepaalde stelling zowel voor wit als voor zwart moeten aanbevelen. Vaak zie je de auteur zich wringen in allerlei bochten om die dubbelzinnige keuze te verklaren maar een bevredigende oplossing voor iedereen wordt zelden of nooit gevonden. 

Theoretici hebben het moeilijk hiermee maar ook sommige amateurschakers. Ik hoor soms dat het is alsof je tegen jezelf speelt wanneer je je eigen repertoire tegenkrijgt. Het voelt niet goed en je ziet dan ook soms spelers geneigd om sneller remise toe te staan en die negatieve emoties te laten verdwijnen. Sterkere spelers en zeker professionals kijken hier helemaal anders tegenaan. Men kiest niet enkel een kleur omwille van de correctheid maar ook het type stelling is belangrijk of de opgebouwde ervaring. Als we bv. kijken naar de 5 wereldkampioenschappen tussen Kasparov-Karpov dan zien we 12 keer D58: het geweigerd damegambiet  (Tarkatower-Makaganov-Bondarevsky) waarvan ieder dezelfde stelling 6 keer met wit en 6 keer met zwart speelt. De normale variant van het geweigerd damegambiet D55 kwam 9 keer op het bord met 5 keer wit en 4 keer zwart voor Kasparov. Het buitengewone aan deze overlappingen is dat alhoewel beide spelers toch een andere speelstijl hebben, ze allebei bereid zijn om dezelfde stelling zowel met wit als met zwart te spelen. Eenzelfde opening kan dus meerdere stijlen tezelfdertijd aanspreken en ik vind het dus foutief zoals in een commentaar van mijn vorig blogartikeltje om te stellen dat een bepaalde opening enkel gelinkt is aan een specifieke stijl of stroming.

Het aantal overlappingen in iemands praktijk hangt af van een aantal factoren. Hoe vaker men varieert van opening, hoe meer overlappingen. Hoe dieper de variant, hoe minder overlappingen. Hoe bekender/populairder de stelling, hoe meer overlappingen. Zoals meermaals al aangegeven op deze blog heb ik een zeer eng repertoire en de enige lijn waar een overlapping kan gebeuren is in de Spaanse Chigorin waar ik de moderne hoofdvariant speel. Dit is een belangrijke theoretische Spaanse variant maar tegenwoordig niet in de mode en bijgevolg ook de reden waarom ik het met wit in een serieuze partij nog niet op het bord heb gehad. Dus ik heb nog nooit gespeeld met verwisselde kleuren? Wel dit is niet helemaal juist want recent kreeg ik voor het eerst iets op het bord met zwart wat ik 14 jaren geleden met wit had gespeeld.

In 1998 speelde ik als non-fide gekwoteerde speler mee in het studentenwereldkampioenschap te Rotterdam. Ik mocht nog net meedoen als pas-afgestudeerde ingenieur vooraleer ik het bedrijfsleven instapte. Het niveau lag uiteraard te hoog voor mij maar ik speelde toch enkele verdienstelijke partijen waaronder mijn eerste overwinning op een FM, de Pool Damian Markowski in een Spaanse anti-Marshallpartij.
Het witte systeem met c3 verbande ik na deze partij van mijn wit-repertoire en verving ik door een meer flexibel systeem met d3 zoals in mijn blogartikel de anti marshall.

14 jaar later kreeg ik in de laatste ronde van Open Leuven 2012 door een zetverwisseling net dezelfde opening op het bord tegen Mark Davey maar deze keer speelde ik met de zwarte stukken. De kennis opgebouwd uit de vorige partij gebruikte ik succesvol in deze partij alhoewel ik wel moet toegeven dat er een hiccup was in de uitvoering.
De partij toont nogmaals aan dat het interessant is om je eigen partijen te analyseren. Bovendien loont het ook om niet enkel te kijken naar verbeteringen op je eigen spel maar ook naar de verbeteringen op het spel van de tegenstander. Om het rendement van deze inspanningen te maximaliseren, is het zeker niet slecht om af en toe eens de kleuren te wisselen in bepaalde stellingen. Een advies die ik eens las van een trainer was bij een openingsprobleem de stelling eens te spelen met het andere kleur in een partij zodat je kon leren hoe andere spelers met het openingsprobleem omgingen. Indien de tegenstanders evenmin erin slaagden om het probleem op te lossen, heb je een nieuwe gezonde opening erbij voor je andere kleur. Indien 1 van hen wel de knoop kon ontwarren dan is je probleem voor je 'normale kleur' opgelost. Het omwisselen van kleuren is dus een win-win.

Brabo

maandag 4 februari 2013

De wetenschappelijke aanpak

In het voorbije Tata Steel tornooi stond opnieuw geen maat op Magnus Carlsen. Hij scoorde 10/13, een evenaring van Kasparovs record maar tegen een sterkere tegenstand (2722 t.o.v. 2664). Hiermee stelt Magnus zijn elorecord nog scherper op 2872 elo (t.o.v. 2851 van Kasparov). Misschien het eigenaardigste van alles is dat Magnus zich helemaal niet baseert op een sterk openingsrepertoire maar vooral in het middenspel en eindspel de tegenstanders verslaat. Tegen Aronian, Wang en Giri stond hij ronduit slecht met zwart uit de opening maar telkens slaagde hij erin te ontsnappen. Met wit verkreeg hij evenmin het traditioneel openingsvoordeeltje maar daar maalde hij niet om zolang hij erin slaagde om een onbekende complexe stelling op het bord te toveren. Een typische Carlsenpartij was tegen de Amerikaanse topgrootmeester Hikaru Nakamura die hij met flitsend aanvalschaak in een zeer zeldzaam systeempje van de Neo-Svechnikov of ook wel Kalashnikov genoemd van het bord combineerde.
Het is niet iedereen gegeven om na 8 zetten al in de (Neo)-Svechnikov een originele en complexe stelling op het bord te hebben. Carlsen slaagt er keer op keer in om zijn tegenstanders op onbekend terrein te brengen waardoor ze niet kunnen terugvallen op hun schaakkennis maar verplicht worden om zelf de vele onbekende problemen op het bord op te lossen.

Een grondlegger van de moderne openingstheorie is zonder twijfel GM Evgeny Svechnikov. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij Carlsen helemaal niet begrijpt. In een recent interview op de Russische nieuwssite was hij keihard voor Carlsen. Svechnikov: "Carlsen toont vandaag een goede techniek maar zonder een wetenschappelijke aanpak in de openingen wordt hij geen kampioen. De openingsbehandeling in zijn partij tegen Nakamura was zwak want volgens mij stond zwart zelfs beter in de opening." Persoonlijk vind ik als je de nummer 1 bent van de wereld met bijna 100 punten meer dan de wereldkampioen dat je al kampioen bent maar ik vermoed dat Svechnikov wereldkampioen bedoelt en niet hoeveel punten of tornooien iemand wint. De toekomst zal uitwijzen of Svechnikov gelijk heeft of niet. In maart komt de eerste grote test in de Kandidatenfinale. Makkelijk zal het niet worden. Ik hoop dat het eerlijk wordt gespeeld en we geen herhaling krijgen van Curucao 1962 waarna Robert Fischer de 3 Soviets beschuldigde van een onderling akkoord. Het zijn andere tijden vandaag uiteraard maar ik onderschat niet het patriottisch Russisch gevoel dat nog heel sterk bestaat vandaag wat je o.a. kon lezen in Kasparovs reactie op chessvibes. In Londen spelen 3 Russen: Kramnik, Grischuk en Svidler.

In tegenstelling met Carlsen focus ik mijzelf niet op het optimaliseren van mijn score maar tracht ik altijd iets wetenschappelijks in mijn partijen te steken. Dit heb ik o.a. al eens besproken in het blogartikeltje: spelen op de man. Als amateur kan ik mij dit ook makkelijk permitteren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ik in mijn 6de partij van de Open Leuven 2012 met veel overgave voor de 4de keer dezelfde variant speelde tegen Benjamin Tonoli alhoewel het misschien praktisch niet de beste keuze was om het volle punt te behalen en optimale kansen te behouden op tornooiwinst. Om te begrijpen hoe de vork aan de steel zit, moet de lezer wel eerst eens het blogartikeltje een theoretisch duel in de svechnikov lezen.

De 6de ronde werd gespeeld 's ochtends en zoals vaak in ochtendpartijen kwamen heel veel spelers te laat. Je kon de paniek aflezen op enkele gezichten toen ze merkten dat we al aan zet 20 waren terwijl zij nog moesten beginnen. Het aanvangsuur was toch niet vervroegd? Nee na het bekomen van de schrik zag men dat wij op enkele minuten een halve partij al hadden gespeeld. De reacties over het theoretisch duel waren verdeeld. De ene zag er het einde in van het schaken terwijl de andere eerder verwonderd was. Ondanks de lange voorbereide openingsfase had de partij een verrassend hoge foutenlast wat te wijten was aan de hyperscherpe stelling die op het bord ontstond. Voor de toeschouwers was het smullen.
De rochade op zet 35 blijkt geen record te zijn wat ik o.a. terugvond op de website van Tim Krabbe. Daar werd zet 48 opgegeven als record maar voor zwart. Een leuk ideetje zou eens zijn om te weten wat het record is voor een lange witte rochade. Ik heb geen chessbase dus misschien voelt iemand zich geroepen om die oefening eens te maken.

Of je nu speelt met een wetenschappelijke aanpak of niet, het maakt weinig uit zolang je zelf tevreden bent over wat je haalt uit het schaken. Zelf sta ik klaar om met Benjamin Tonoli een 5de keer de wapens te kruisen in deze variant want ik geloof dat er nog steeds muziek in zit. Afwachten of het lot en uiteraard ook Benjamin er ook zo over nadenken.

Brabo