dinsdag 30 juli 2019

Obstructie

Reeds in stap 1 wordt uitgelegd welke waarde ieder stuk heeft. Zonder die informatie zou het misschien wel honderden partijen duren vooraleer we een beetje aanvoelen welke ruil goed of slecht is. Deze tijd ontbreekt ons maar niet voor computers die dan ook nog eens in staat zijn om heel veel partijen te spelen in zeer korte tijd. Schaakprogramma's zijn dus perfect in staat om zelf uit te pluizen welke waarde een stuk heeft en kan dit bovendien ook nog eens gemakkelijk laten variëren met andere parameters zoals loperpaar, positie, eindspel...

Zo werken de traditionele schaakprogramma's vandaag maar ik krijg het gevoel dat Alpha Zero en Leela helemaal geen waarde bepalen van de stukken. Ik heb hun code niet bestudeerd maar zeker is dat de focus ligt op de beweeglijkheid van de stukken. Dus een stuk dat niet kan bewegen, wordt niet in rekening gebracht. Onderstaand voorbeeld illustreert dit perfect. Dit was de slotstelling van mijn partij tegen Marcel Vermaat (zie comebacks deel 2)


Het is een dode remisestelling maar zowel Komodo als Stockfish evalueren het totaal verkeerd. Leela daarentegen detecteert dat de 2 extra pionnen niet meer kunnen bewegen en beoordeelt daarom de stelling als compleet gelijk. Het tellen van materiaal faalt hier schromelijk. Anderzijds viel het mij ook op dat dit geen garantie is dat Leela vestingen perse beter evalueert. Mobiele vestingen dus waarin stukken een zone moeten verdedigen, blijven ook voor deze nieuwe soort van programma's vaak een struikelblok.

Desalniettemin lijkt mij het bepalen van hoe goed een stelling is aan de hand van de beweeglijkheid van de stukken een grote verbetering t.o.v. stukken tellen. Trouwens dit doet bij mij ook nog een belletje rinkelen. In de eerste jaren dat ik schaakte, maakte ik geregeld van een partij een overzicht van hoe de mobiliteit in een stelling evolueerde. In een tijd waar ik nog geen computer had, zette ik op papier in kleur welke velden 1,2 of meer werden gecontroleerd. Dit hield ik maar een tijdje vol want het was een erg tijdverslindend werk en er was nauwelijks enig rendement. Spelers zijn soms verwonderd als ik zeg dat ik met een coach wellicht veel verder was geraakt. Door noodgedwongen try en error heb ik kostbare tijd in mijn kinderjaren verspild en die tijd kwam nooit meer terug als volwassene.

Als mens is het dus volstrekt zinloos om op ieder moment in een partij trachten te achterhalen welke zetten leiden tot het grootste positieve verschil in beweeglijkheid tussen beide kleuren. In de schaakliteratuur kan je wel enkele thema's vinden die je op weg zetten om de juiste zetten te vinden. Zo introduceerde wijlen Mark Dvoretsky jaren geleden het merkwaardige concept van het overbodige stuk. Wanneer 2 stukken van hetzelfde kleur vechten voor hetzelfde veld dan is het handig indien mogelijk om als tegenpartij ze niet af te ruilen. In mijn eigen bordpraktijk kwam eind vorig jaar een mooi voorbeeld hiervan op het bord. Alhoewel ik het thema al lang kende, liet ik de kans onterecht aan mij voorbijgaan.
Zwart aan zet
Al mijn schaakprogramma's geven Pd8 op en evalueren het sterker dan mijn sjablone Tad8 die slechts een bescheiden voordeel oplevert voor zwart. Het is dus zeker niet zo dat de klassieke schaakprogramma's helemaal geen begrip hebben van beweeglijkheid.

Soms is een stuk niet alleen beperkt in zijn beweging maar zou het zelfs beter zijn om het stuk helemaal niet op het bord te hebben. Je eigen stuk zorgt alleen maar voor obstructie. Zeer bekende voorbeelden hiervan zijn de stikmat of de mat achter de paaltjes (zie bv. When your chess pieces betray you). Echter er bestaan ook veel minder evidente voorbeelden hiervan. Eentje besprak ik o.a. in 1 van mijn jeugdlessen: 2 paarden tegen 1 pion.
Zonder de pion is het steeds remise maar met de pion riskeer je te verliezen. De befaamde Troitsky-lijn vertelt ons hoever de pion maximaal mag zijn opgerukt om nog winstkansen met de paarden te kunnen creëren. 

Een ander speciaal geval kwam terloops aan bod in mijn artikel ruil pionnen wanneer je slechter staatKersverse internationaal meester Daniel Dardha bewees enkele maanden geleden al dat toren+loper tegen toren geen sinecure is om te verdedigen zie zijn partij tegen Vincent Blom uit de Belgische interclub maar soms is het met een extra pion zelfs sowieso verloren.

Ik hoor regelmatig ouders houtjes tellen op het bord van hun kind om enig idee te hebben hoe goed of slecht het gaat. Pas wanneer je zelf op enig niveau schaakt, begin je te beseffen dat het iets ingewikkelder ineen zit en er steeds weer nieuwe uitzonderingen op de regel tevoorschijn komen.

Brabo

donderdag 25 juli 2019

Statistiek

"Best by test", zei oud-wereldkampioen Fischer over 1.e4. Hij behaalde de beste resultaten met 1.e4 dus koos hij ook het vaakst ervoor. Schaken is in de eerste plaats resultaten behalen en dus is het dan ook vanzelfsprekend om eerder voor openingen te kiezen waarmee men al goed heeft gescoord.

Anderzijds zie ik dat sommige amateurs wel heel snel een opening weggooien van zodra ze een blauwtje hebben oplopen. Men wisselt van opening even snel als van onderbroek met als gevolg dat men uiteindelijk van alles iets kent maar niets goed. Ofwel doet men de moeite niet om een oplossing te vinden voor een probleem in de opening ofwel erger nog denkt men onterecht dat de nederlaag het gevolg is van de gekozen opening.

In het boek Ivan's Chess Journey Unravelled geeft de Nederlandse sterke grootmeester Ivan Sokolov dan ook de raad om een opening minstens een aantal keren uit te testen vooraleer de beslissing te nemen het niet meer te spelen. Een interessante aanvulling vond ik dat hij voor zichzelf soms wel openingen van zijn repertoire heeft gehaald ondanks dat er theoretisch niets mis mee was. Het type stelling resulterend uit de opening beviel hem niet waardoor de resultaten ondermaats bleven en als professional kan je dan uiteraard niet lang dit blijven spelen.

Statistiek beïnvloedt dus ons schaak maar in vergelijking met computerschaak blijft het slechts kinderspel. In computerschaak is statistiek altijd zeer intensief gebruikt geweest om progressie te maken. Elke nieuwe minor-upgrade van een schaakprogamma wordt uitgebreid getest om bugs te verwijderen maar vooral om de eventuele verandering in speelsterkte te kunnen meten. In de loop van de computergeschiedenis zien we trouwens tevens een zeer interessante ontwikkeling van technieken die statistiek omhelzen.

Snelheid is hierbij steeds de leidraad geweest. Hoe sneller er gemeten kan worden, hoe sneller er kan worden bijgestuurd. Het maken van automatische testsessies was dan ook de eerste logische stap om de traagheid van de mens te omzeilen. Met de steeds snellere hardware werd het in het voorbije decennium ook steeds interessanter om vaker te kiezen voor korter en meer i.p.v. langer en minder (partijen). Deze wijziging van analyseren legde ik reeds uit in 2015 op mijn blog zie computers worden autonoom en gebruik ik tegenwoordig zelf zeer regelmatig.

In de laatste 2 jaar zien we nu zelfs programmeurs kiezen voor enkel nog te werken met bulletpartijen of nog sneller. Hiermee werd ook het pad geëffend voor de neurale netwerken die meer dan ooit het moeten hebben van enorme aantallen partijen spelen. Zo leerde AlphaZero zichzelf schaken door in enkele uren tijd 44 miljoen partijen tegen zichzelf te spelen. Enkel de spelregels werden aangeleerd en voor de rest moest het programma het zelf uitzoeken. Tenminste dat was het commerciële verkoopspraatje dat men overal kon lezen zoals op chessbase. Over de echte kern van het verhaal dus hoe het programma zichzelf continu verbetert, werd nauwelijks iets verteld. Om hierover meer te leren, besloot ik het boek Game Changer aan te kopen.
Ik ben halfweg met het boek maar ik heb ondertussen wel al door dat het boek niet bedoeld is om de programmeercode van Alphazero uit te leggen. De auteurs zijn in de eerste plaats schakers dus niet verwonderlijk concentreren ze zich dan ook op de schaakinhoud van de gespeelde partijen. Het blijft een mooi boek om te lezen maar voor de technische kant van hoe het schaakprogramma werkt, heb je veel meer aan het wetenschappelijk document van Google/Deepmind.

Daarin wordt o.a. uitgelegd dat het programma werkt met een waarschijnlijkheid-spreiding over 4672 mogelijke zetten. In de beginstelling zijn er slechts 20 mogelijke zetten dus je beseft onmiddellijk dat het een heel sterk staaltje programmeren is wat er verwezenlijkt werd. Zelfs de ervaren Leela-programmeurs die zich baseerden op de publicatie van Alpha Zero, hadden nog veel vragen. Misschien was dit ook de bedoeling van de makers. Men wou een nieuwe methode voorstellen maar het was aan anderen om daar creatief een nieuwe categorie van sterke schaakprogramma's mee te ontwikkelen.

Dit zeer doorgedreven statistisch leerproces is tenslotte ook volstrekt nutteloos voor de schaker. 44 miljoen partijen spelen in enkele uren tijd is geen optie. De enige statistieken gebaseerd op partijen gespeeld door mensen die enige waarde hebben, zijn openingsboeken gemaakt op basis van een database (zie mijn artikel groene zetten). Echter die waarde blijft beperkt wat ik onlangs aan de lijve mocht ondervinden. Zo speelde ik dit seizoen een partij waarin ik na 1.e4 e5 met zwart 19 zetten op een rij de meest gespeelde zet koos op meesterniveau. De Chigorinvariant van het Spaans blijft vandaag nog steeds de onbetwiste nummer 1.
Pas op zet 21 week ik af van de 4 resterende meesterpartijen in de bigdatabase 2019 . Statistisch had het sowieso weinig betekenis meer maar opmerkelijker vond ik dat ik met zwart in een onaangename stelling was beland. Dit in combinatie met een goed voorbereide en uitstekend spelende tegenstander was een dodelijke combinatie.
Dat Benjamin een te duchten tegenstander was geworden, had ik al eerder over geschreven op deze blog zie ambities deel 2. Deze partij mag hij wellicht rekenen bij zijn betere/ beste. Voor mij was de nederlaag een signaal om eens de Spaanse Chigorin opnieuw te bestuderen. 20 jaar ervaring betekent nooit dat je klaar bent met een opening. Bovendien had ik geluk want toevallig vorig jaar was er een boek gepubliceerd over deze opening geschreven door 2 grootmeesters: Ivan Sokolov en de Spaanse grootmeester Ivan Salgado Lopez.
Zoals de auteurs opmerken in het boek, is het heel vreemd dat er in de schaakliteratuur nooit eerder een gelijkaardig werk over deze nochtans populairste variant van het Spaans verschenen is. Ik heb het boek ondertussen al helemaal doorgenomen en ik raad het zeker aan voor schakers die geïnteresseerd zijn in de opening. Er wordt een zeer goed uitgebreid overzicht gegeven van de huidige theorie en die blijkt redelijk ok te zijn voor zwart. Daarnaast worden ook tal van verbeteringen aangegeven. Op chesspub kwam er kritiek op het boek dat het onvolledig is. Helemaal onterecht is dit niet want ook 20.d5 wordt niet besproken in het boek. Anderzijds met Pa5 bestaan er al meer dan 8000 meesterpartijen in de big database 2019 en dan moet je ook nog de correspondentiepartijen erbij tellen. In het boek staan voldoende alternatieven om rond eventuele gaten te kunnen laveren met beide kleuren.

Brabo

donderdag 11 juli 2019

Familieschaak deel 3

12 jaar is het geleden dat ik nog eens zonder kinderen een weekje ben. Niet toevallig is het ook exact 12 jaar geleden dat mijn oudste geboren werd op de materniteit te Antwerpen. Mijn kinderen zijn zonder twijfel het mooiste geschenk dat ik ooit kon krijgen vandaar dat ik er altijd een prioriteit van gemaakt heb om zoveel mogelijk samen te zijn. Werkopdrachten of andere activiteiten die een lange afwezigheid vereisten, weigerde ik steeds in de voorbije jaren.

Hiermee wil ik niet zeggen dat je geen goede ouder bent wanneer je vaker afwezig bent. Nee ik bedoel enkel dat ik zeker geen spijt heb van mijn keuze om eigen ambities of andere dromen in de koelkast te zetten in ruil voor extra tijd met de kinderen. Trouwens dit is niet zo buitengewoon want sommige ouders gaan nog veel verder met hun inspanningen en cijferen zichzelf helemaal weg voor hun eigen kinderen.

Ik vermoed dat dit ook de reden is waarom we vooral bij de 30'ers en 40'ers een enorme terugval zien in het ledenaantal bij onze schaakbond. Eenmaal er kinderen zijn, worden de eigen hobby's geschrapt tenzij het een passie is. De meeste leeftijdsgenoten zijn dan ook ondertussen verdwenen. Het valt op dat er bij de overblijvers zeer veel kinderloos zijn.

Echter kinderen blijven niet klein. Deze week gaan mijn beide kinderen voor het eerst samen een week op kamp. Vorig jaar ging Hugo nog alleen naar het schaakkamp van Schaakinitiatief Vlaanderen. Na alle positieve geluiden (zie o.a. mijn artikel geen spijt) was ook grote zus Evelien overtuigd om dit jaar van de partij te zijn daar ze ondertussen ook een jaartje schaakt.

Dus deze week is het erg stil thuis. Er is ook plots meer vrije tijd waardoor ik eindelijk bepaalde taken kan afwerken die al lange tijd lagen te wachten. Het is genieten maar tezelfdertijd blijf je met de gedachten afdwalen naar je kinderen. Deze periodes zullen in de toekomst alleen maar vaker en langer voorkomen. Gelukkig heb ik nog steeds het schaken waardoor ik nooit bang moet zijn om mezelf te vervelen.

Alhoewel ik meer dan eens mezelf afvroeg in de voorbije jaren of ik niet beter helemaal het schaken zou schrappen ten voordele van mijn kinderen, ben ik vandaag blij dit niet te hebben gedaan. Niet alleen was schaken geregeld een uitlaatklep maar beschouw ik het nu ook een mooie belegging voor de toekomst. Ik heb weinig gespeeld maar deze blog bewijst dat ik niet stil ben blijven staan.

Bovendien heb ik het enorme geluk dat mijn beide kinderen ook begonnen zijn met schaken. Ik heb geen kristallen bol om de toekomst te voorspellen maar ik probeer wel de kiemen te leggen van nog heel veel jaren schaakplezier door zo weinig mogelijk bij te sturen en hen zoveel mogelijk de leuke kanten van het schaken te laten ontdekken (zoals schaakkampen, jeugdtornooienvakantie deel 5vrienden, ..).

Echter dit kan enkel natuurlijk wanneer ze kunnen schaken dus ik zie het wel als mijn taak om hen te overtuigen een minimum-niveau te behalen. Ik leg de lat hierbij op 1500-1600 elo dus voor de meesten perfect haalbaar zonder grote inspanningen. Met dat niveau kan je in zo goed als elk open tornooi in de wereld meespelen zonder dat je schrik hoeft te hebben om alles te verliezen. Je hebt de basis voldoende onder de knie om een leuke partijtje te schaken want stukken worden niet op elke zet weggeblunderd.

Mijn zoon Hugo heeft dus reeds dit minimum behaald. Of hij hogerop wilt en hiervoor iets wilt doen, laat ik volledig over aan hem. Ik sta klaar om te helpen indien hij dat wilt maar ik ben zeker geen vragende partij. Voor mijn dochter Evelien is er wel nog werk aan de winkel maar na een jaartje schaken is het zeer uitzonderlijk om al 1500-1600 niveau te kunnen halen. Zelf speelde ik zeker ook niet op dat niveau een jaar nadat ik de spelregels werd uitgelegd. Ze heeft het afgelopen jaar een heel mooie progressie gemaakt en werd hiervoor al beloond met enkele kleine tornooiprijzen. Winnen is leuk maar het wordt nog leuker als iedereen in de familie wint zoals laatst gebeurde op het rijkelijk gespijsd Limburgs jeugdcriteriumtornooi.


De jeugdcriteriumtornooien bekijk ik als pure ontspanning en fun voor ons gezin maar ik wil in de toekomst ook samen meer serieuze competities spelen. Voor Evelien is het misschien nog iets te vroeg maar dit jaar ben ik nog van plan om een open tornooi te spelen samen met Hugo en volgend seizoen is al beslist om samen Nederlandse interclub voor Landau Axel te spelen in dezelfde ploeg. Zo vang ik 2 vliegen in een klap. Ik kan zelf weer meer schaken en hoef mezelf evenmin schuldig te voelen omwille van thuis afwezig te zijn want ik begeleid ondertussen ook Hugo.

De weg naar een hechte schaakfamilie zoals de Barbiers is nog heel lang maar ik vind het een heel mooi streefdoel. In de familie Barbier zijn geen grootmeesters maar het is prachtig en een unicum om te zien dat alle 5 (papa, 2 zonen en 2 dochters) vandaag nog actieve schakers zijn als volwassenen. Vele jaren was papa Wim de sterkste maar ondertussen doet zoon Sigiswald het geregeld al beter. Dat mocht ik in mijn meest recente ontmoeting met een Barbier zelf ondervinden.
De grootste schaakfamilie is niet de Barbiers. Misschien is die eer weggelegd voor de jonge Akulovs die met 6 zijn (5 broers en 1 zus). De grote van de familie is ook van weinig belang. Samen met de familie plezier beleven aan dezelfde hobby is natuurlijk waar het om draait. Schaken biedt hierbij nog een unieke troef daar leeftijd nauwelijks een rol speelt. In tegenstelling met de meeste sporten is het geen probleem om als ouder of zelfs grootouder samen met je kinderen te schaken.

Brabo

maandag 8 juli 2019

11. Marc Dutreeuw

11. Marc Dutreeuw
( 21 februari 1960 -)
Bron: greekchess.com
Dat Marc Dutreeuw slechts éénmaal de nationale titel heeft kunnen veroveren, lijkt een vergissing van de Belgische schaakgeschiedenis, net als die ene titel van Luc Winants. Dutreeuw behaalde de titel in 1996, het jaar waarin hij ook IM werd. Het kost hem misschien wel een plaats in mijn top-tien aller tijden. Zijn karakter: rustig, een beetje eigenwijs misschien, en zich goed bewust van zijn eigen waarde en principes, wat ook niet altijd goed uitpakt met administratieve hardliners.

In 1979 zien we zijn naam voor het eerst opduiken in een regionale competitie: het BK jeugd van Sint-Niklaas, waarin hij … ook zijn eerste forfait geeft: hij scoort 2/2, maar stapt dan uit het tornooi, omdat de organisatie de jongeren geen stapje in de wereld laat zetten.

In 1980-81 en 81-82 wordt hij ligakampioen van Antwerpen, maar daarna is ook dit kampioenschap geen uitdaging meer. In 1981-82 en 1982-83 is hij blitzkampioen van Borgerhout en beëindigt hiermee de reeks van drie opeenvolgende overwinningen van Thierry Penson.

In mei 1981 toont hij wat hij in zijn mars heeft tegen een internationale selectie schakers en scoort een goede derde plaats in de Mat Open van Brussel. Hij verliest van de nummer twee Joachim Sieglen, maar komt terug met winst op Daniël Pergericht en Michel Jadoul. In juli 1981 wordt hij gedeeld tweede in de A-reeks van het NK, achter Thierry Penson. Het jaar erop doet hij weer een gooi naar de promotieplaats voor het “echte” NK en strandt nu een halfje achter Robert Schuermans. In dat jaar behaalt hij dan wel zijn eerste “grote” tornooiwinst: het Sotheby tornooi van Antwerpen wint hij met overmacht: 8,5/10 en anderhalf punt voorsprong op Ronald Weemaes en Peter De Jonghe. Maar hij laat zowat de halve Belgische schaaktop ver achter zich: zo behaalt Luc Winants de vierde plaats met amper 5,5/10. Dat het kan verkeren, ondervindt hij later dat jaar in het tornooi van Bornem, waar de stand bijna omgekeerd is aan die van Antwerpen; nu scoort hij slechts 2,5/13, terwijl Michel Jadoul en Thierry Penson met de bloemen gaan lopen met de prima score van 10/13.

In 1985 heeft hij al 2390 elo; vertaald naar actuele elopunten zou dit nu zo’n 2500 zijn.  Maar ondanks zijn talrijke goede en consequent hoge prestaties, komt een IGM-titel nooit echt binnen handbereik.

In 1987 is hij beste Belg in de OHRA-open in Brussel. Jeroen Piket, Glenn Flear en Dusan Rajkovic worden eerste, Dutreeuw is toch maar mooi gedeeld vierde met Fedorowics, Carlier, Kouatly en Kudrin.

Het spreekt voor zich dat een sterke speler uitdagingen zoekt in het buitenland – en zo speelt hij talrijke ereplaatsen bijeen in even zovele open tornooien in zowat heel West-Europa. Chessbase vermeldt slechts 729 partijen van hem, maar het moeten er waarschijnlijk 5x meer zijn. Al in 1982 speelt hij in Brocco, het jaar erop in Bagneux, en in 1984 speelt hij in Virton en Brussel (OHRA), maar Chessbase bevat voor deze vier tornooien samen amper 7 partijen.

Al vanaf 1990 (en tot 2006) was hij lid van het Belgische olympiadeteam - in totaal acht keer, wat van hem één van de meest trouwe Olympiërs maakt in het Belgische team. Zijn deelname in 1992 was zijn beste prestatie: hij behaalde 6,5/9 met een eloprestatie van 2607 (!) en verloor enkel van het Peruviaanse toptalent Julio Granda Zuniga. In 1993 behaalde hij dan ook zijn toprating: 2445. Naast de olympiaden, speelde hij ook mee in zes EK landenteams.

In clubverband speelde hij eerst mee met de KASK, later met Borgerhout. Ook in Duitsland, Frankrijk en Nederland speelde hij interclubcompetities mee. 

In 1991 leveren die connecties hem een zitje op in het meestertornooi (cat 4) van Leverkusen. Hij ontgoochelt niet en zit in het viertal dat als eerste over de finish gaat (samen met Koch, Schneider en Begnis). Ze laten onder andere Matthias Roeder en Predrag Ostojic achter zicht.

In het zonetornooi van Brussel eindigt hij met 6,5/11, en wordt beste Belg, maar kan zich toch niet mengen in het debat om de kwalificatieplaatsen, een strijd die gaat tussen de Fransen en de Nederlanders. Uiteindelijk gaan Van der Sterren en Van Wely met de tickets lopen. In het nieuwe millennium schroeft hij zijn activiteit terug – hij speelt nog hoogstens een veertigtal officiële partijen per jaar.

In 2003, 2004 en 2007 won hij nog het open tornooi van Brasschaat. In het open van Gent vinden we zijn naam niet terug bij de winnaars, ondanks herhaalde deelnames. Neen, dan lag spelen in de thuisstad hem beter: in 2000 werd hij derde op een halfje achter Dgebuadze en de betreurde Emory Tate in Antwerpen. Het drietal liet toen de hele Vlaamse schaaktop achter zich. Een mooie prestatie zette hij nog neer in het gesloten Multicoms B-tornooi van Parijs in 2006: gedeeld eerste met Inkiov, maar voor een achttal andere spelers van FM/IM-kwaliteit.

Na het seizoen 2009-10 speelde Marc Dutreeuw geen officiële partijen meer (met uitzondering van enkele partijen midden 2017) – sindsdien staat zijn elo “bevroren” op 2417, wat hem virtueel tot op vandaag nog in de Belgische top-15 zet. Onderstaande partij is er één uit het boekje: hoe vanuit een Spaanse opening de partij winnen.

Bronnen

HK5000

woensdag 3 juli 2019

Computers worden autonoom deel 3

Een niet-schaker kan niet begrijpen wat er leuk is om uren naar een schaakbord te staren zeker wanneer het mooi weer buiten is om bijvoorbeeld te barbecueën. Ik praat daarom ook weinig of zelden over het schaken met niet-schakers. Echter de schaakwereld is evenmin homogeen. De competitiespelers zijn de belangrijkste en grootste groep maar er zijn ook niches waarvan de computerfreaks als de meest zonderlinge worden beschouwd. De nerds van de nerds ofwel een soort supernerd.

Tenminste zo was het tot voor kort want ik zie in het voorbije jaar een duidelijke kentering. De komst van AlphaZero eind 2017 veroorzaakte een kettingreactie. Dit is een groot verschil t.o.v. Deep Blue die in 1997 de regerende wereldkampioen Garry Kasparov versloeg. Toen werd het revolutionair schaakprogramma ontmanteld en bleef de schaakwereld verweesd achter. Deze keer werd het momentum behouden want de programmeercode werd vrijgegeven waardoor een groep bollebozen aan het werk gingen om AlphaZero voor de gewone sterveling te maken. Ik bedoel natuurlijk lc0 of ook wel leela genoemd (meer hierover in een later artikel).

Na decennia van de traditionele alpha-beta programmering zien we nu de steile en zeer spectaculaire opmars van neurale netwerken waardoor we in de recente tcec-kampioenschappen een clash van stijlen konden opmerken. Aantrekkelijke partijen gecombineerd met een goede marketing-strategie zorgden voor een explosieve toename van het aantal schaakfans die computerschaak volgen zie onderstaande grafiek die het aantal viewsessies per maand voorstelt van TCEC.
Bron: http://www.chessdom.com/tcec-season-15-to-ab-or-nnot-to-ab-that-is-the-question/








Als je 2 miljoen viewsessies per maand kunt halen met slechts 1 lopende partij per keer te tonen dan is dit toch iets uniek. Ok Carlsen doet nog steeds veel beter maar 99,9% van de andere profschakers haalt die cijfers nooit. Trouwens het is niet het enige waaruit blijkt dat computerschaak snel aan populariteit wint. Op youtube zien we een zeer snelle stijging van het aantal filmpjes over computerpartijen maar ook in verslagen van gewone tornooien tussen mensen wordt steeds vaker gerefereerd naar computerpartijen. Een paar jaar geleden was dit nog volstrekt ondenkbaar. Tot voor kort werden computerpartijen enkel gezien als een test om te weten welk programma het sterkst is. Het was totaal uit den boze om computerpartijen als evenwaardig te beschouwen als partijen gespeeld tussen mensen. Wel vandaag zien we dat een verslaggever niet meer aarzelt om een partij van topgrootmeesters te vergelijken met een partij tussen Lc0 en Stockfish zie fide grand prix moscow semifinal chess.
Alhoewel de grootmeesters een paar uur later begonnen aan hun partij dan de schaakprogramma's vermoed ik dat het toch toeval was. Nakamura had de variant al een paar weken eerder in een rapid gespeeld en zoiets mist een top-professional zoals Grischuk natuurlijk niet in zijn voorbereiding. Anderzijds is het wel zeer opmerkelijk dat de schaakprogramma's zonder openingsboek of menselijke interventie erin geslaagd zijn om zulke hyper-moderne opening te selecteren.

Dit laatste is een zeer opmerkelijk en belangrijk gegeven. In tegenstelling met een paar jaar terug zien we nu in computerschaak ook zeer interessante openingen verschijnen voor de bordspelers en dit is iets wat de topspelers niet is ontgaan. Zelf hou ik al sinds 2010 een database bij van computerpartijen om die te gebruiken in mijn analyses zie bv. databases gebruiken. Ik was hiermee een buitenbeentje maar dit is aan het veranderen. Ik ben er vrij zeker van dat elke ambitieuze professional vandaag een database bijhoudt van computerpartijen dus ook Magnus Carlsen. Het is te zeggen zijn entourage doet dit uiteraard wat je o.a. kunt afleiden uit een twitterbericht van zijn secondant, de Deense sterke grootmeester Peter Heine Nielsen: "Computerschaak is spectaculair."

Echter de computerpartijen hebben ook het spel van Magnus beïnvloed. Zo valt het op dat diverse nieuwtjes eigenlijk gewoon al gespeeld werden in computerpartijen. Zowel tijdens de wk-finale gespeeld tegen Caruana eind vorig jaar als in de tornooien daarna zien we hiervan duidelijk sporen.
De opening is het laaghangend fruit maar ook de latere fasen in computerpartijen kunnen leerrijk zijn. De Amerikaanse topgrootmeester Sam Shankland had nooit onderstaande partij opgegeven indien hij ronde 35 had gezien van de tcec superfinale seizoen 12. Ik gebruikte de stelling al eerder in mijn artikel vals nieuws om de toename in eindspelsterkte te illustreren van Stockfish.
Vroeger werd een schaakprogramma gezien als een ding. Vandaag zien we dat meer en meer mensen het als een entiteit beschouwen. Heel wat schakers supporteren voor hun favoriete programma via de chatbox of fora. Sommigen gaan zelfs zo ver om een eigen website hiervoor te creëren zie bv. mytcecexperience.

Kortom het verschil vervaagt tussen mens- en computer-partijen. Ex-Machina was vorige dinsdag nog eens op tv maar blijkt vandaag dus meer werkelijkheid dan science-fiction te zijn voor het schaken.

Brabo