zondag 26 augustus 2018

Pionstructuren deel 2

Mijn leerlingen hebben allemaal talent maar spijtig moet ik de eerste nog tegenkomen die bereid is om ook thuis hard te werken. Slechts enkele spelers in België studeren naast het spelen. Ik ben het ondertussen gewoon geworden dat geen enkele leerling zijn partijen achteraf onderwerpt aan een serieuze analyse. Ik heb vorig jaar zie vakantie deel 3 bepaalde eisen gekoppeld aan mijn lessen maar ik zal die niet meer herhalen. Dat is niet omdat ik hoor van sommigen bekend te staan als strenge leraar. Nee zulke opmerkingen raken mij niet. De reden is dat ik geen energie wil spenderen aan zinloze discussies. Trouwens ik heb al beslist om sowieso nog een jaartje verder les te geven dus ongeacht de inzet van de leerlingen.

Dit schooljaar start mijn zoon Hugo in stap 4. Dat is de laatste stap die hij zonder mij kan doen in de club KMSK. Indien Hugo tijdens deze stap niet vrijwillig zelfstandig begint te leren werken aan het schaken dan hou ik mijn lessen daarna voor bekeken. Eenmaal stap 4 behaald, heb je voldoende basis om van competitieschaak te genieten. Stappen 5,6 en meer zijn er voor de ambitieuze leerlingen. Natuurlijk iedereen heeft ambities maar in deze hoogste stappen hangt het rendement van schaaklessen af van intensief thuiswerken (mijn leerling Sterre is hierop een uitzondering). Ik heb het lesgeven gekoppeld aan Hugo lesvolgen. Van zodra ik zie dat Hugo er dus nauwelijks nog iets leert, dan trek ik de stekker eruit. Met het advies dat ik Hugo geef na het spelen van zijn partijen, kan/zal hij nog steeds veel kunnen leren. Dit kost mij geen moeite in tegenstelling tot de lessen waarin ik vaak per uur les meerdere uren aan voorbereid.

Op deze blog heb ik het nut van studeren aan het schaken al talloze malen aangetoond. Echter ik kan het nooit genoeg benadrukken dus in dit artikel breng ik enkele nieuwe voorbeelden aan uit mijn recente bordpraktijk. Vorig jaar schreef ik dat het nuttig is om ook partijen te bekijken buiten je repertoire omdat diverse concepten gebruikt kunnen worden in meerdere openingen tezelfdertijd zie pionstructuren deel 1. In dit artikel wil ik nog een stapje verder gaan door zelfs binnen een repertoire zulke verbanden aan te tonen.

Vooreerst begin ik op microschaal. Binnen een bepaalde variant van een opening zien we dat eenzelfde concept meerdere keren kan verschijnen. De eerste stelling komt uit een partijvoorbereiding die ik maakte voor de  Belgische interclub. In de ronde tegen Wetteren zou mogelijks de Belgische expert Galeh Khonghaloos mijn tegenstander worden dus bestudeerde ik zijn partijen in de database waaronder deze hieronder.
Ik moest tegen iemand anders spelen maar in de 2de ronde van het voorbije Open Gent kon ik alsnog het aangeleerde concept gebruiken. De stelling is bijna identiek (vergelijk stelling na zet 10 in vorige partij met stelling na zet 11 in volgende partij) maar het verschil in de details zorgt voor een kettingreactie aan veranderingen.
Het andere voorbeeld komt eveneens uit de voorbije Open Gent namelijk mijn partij uit ronde 6 tegen de Duitse expert Taylan Guelsen. Deze keer kijken we op macro-schaal en is er zelfs sprake van een kruisbestuiving tussen 3 openingen. Ik begin met mijn partij tegen de Nederlandse FM Frank Wuts, gespeeld in de Open van Avoine te 2000. Toen kwam een Philidor op het bord waarin ik een interessant concept voor het eerst testte.
Ik herinnerde mij dit debacle nog 18 jaar later. Hetzelfde concept kan in de Spaanse Breyervariant maar daar had ik duidelijk weinig zin in. De computer toont ook aan dat zwart goed tegenspel heeft ondanks de kleine materiële achterstand.
Een 2de link is er met een stelling van mijn partij tegen Stefan Beukema gespeeld in de Belgische interclub van 2014. Toen miste ik het spectaculair winnende Lxf7 zie mijn artikel achilles. Dit concept verscheen toen in een Spaanse Chigorinvariant.
Lxf7 was deze keer hier niet winnend maar praktisch was het zeker de moeite waard geweest om het te proberen. Hierbij dus een waarschuwing dat we niet blindelings bepaalde concepten mogen kopiëren. Het analyseren of voorbereiden van partijen levert veel bruikbare kennis op. Sommige van die concepten kunnen we zelf vinden aan het bord maar zelfs dan zal voorkennis veel tijdwinst betekenen. In andere gevallen zullen bepaalde mogelijkheden nooit worden ontdekt en worden dus kansen gemist.

Brabo

zondag 12 augustus 2018

De grootste schaakbelg

Een tijdje geleden (eerste helft 2018) rondde de Nederlandse schaakjournalist Johan Hut een interessante reeks af op schaaksite.nl: een top veertig van de Nederlandse schakers (aller tijden). Zie Top 40 nederlandse schakers 1 Max Euwe.  Niet verwonderlijk was Euwe (WK tenslotte) nummer één, en Jan Timman nummer twee. Drie was Giri, vier Van Wely en vijf Donner. Een redelijk correcte top vijf lijkt me.

Enkele jaren terug was het de “mode” om de grootste Belg / Nederlander / Duitser / … te verkiezen in een TV-format. Dat werd in elk land anders gedaan en natuurlijk was ook deze verkiezing een momentopname. In België won Pater Damiaan (voor de niet-Belgen: een pater die in de tweede helft van de 19de eeuw op Molokai (Hawaii) voor melaatsen ging zorgen en er uiteindelijk ook zelf aan melaatsheid overleed), met sterke ruggensteun van de bekende Belgische strafpleiter (en mediafiguur) Jef Vermassen. Tweede (en die had mogen winnen vond ik) was Paul Janssen, een geniaal arts en farmacoloog (en goed amateurschaker), die de wereld een reeks nuttige (denk aan Immodium) geneesmiddelen schonk, en Janssen Pharma uitbouwde tot het uiteindelijk werd overgenomen door Johnson & Johnson.

Maar dit terzijde. De top-40 van Nederlandse schakers deed me nadenken over wat een top-30 zou zijn voor Belgische schakers. Een top-40 heeft weinig zin, omdat het dan een veel subjectievere keuze tussen min of meer gelijkwaardige spelers zou worden. Kijk maar eens naar de lijst van Belgische kampioenen en vooral de periode tussen 1960 (na de suprematie van O’Kelly) en 1980 (toen we met Meulders en Jadoul terug een paar “veelwinnaars” kregen). In die “tussenperiode” slaagde niemand erin om het NK te domineren. België was toen een land met spelers die dicht tegen IM-niveau aan zaten, maar had een brede top en nog geen schaakcultuur. Daarnaast mogen we niet vergeten dat slechts enkele van onze topspelers kans maken op een plaats in de top 20 van Nederland. Een top-50 of top-40 van Belgen zou daarom een beetje belachelijk zijn tegenover een top-40 van Nederlanders.

Hoe stel je zo’n top samen? Vooreerst zijn er de “usual suspects”: mensen met (veel) titels of zeer aansprekende resultaten aan of naast het bord. We denken aan O’Kelly (WK cr), Boey (zilver in WK cr en expert in twee openingen), Colle en Koltanowski, Dunkelblum. Ook Winants en Michiels (OTB grootmeesters) en OK, neem Gurevich, Chuchelov en Dgebuadze er dan ook maar bij. Dan (ik ga er snel door) de (recente) subtoppers: goede IM’s (of gelijkwaardig) zoals Meulders, Jadoul, Cekro, Hovhanisian, Van der Stricht, Ringoir, Dutreeuw. Dan enkele oude namen die zeker niet overwogen moeten worden: Limbos, Gobert, Devos, Dyner of Ambuhl.

En wat met Rubinstein: telt die mee? – hij heeft nauwelijks “voor België” gespeeld (en nu we toch op die piste zitten, netzomin als kapitein Evans, die ooit in Oostende begraven lag). Laten we die er maar uitlaten, het moeten minstens schaakbelgen zijn. Gewoond hebben in België, of over een Belgische rating beschikken, omdat je enkele partijen in IC hebt meegespeeld, is niet genoeg. Je moet minstens onder Belgische vlag hebben gespeeld.

Scope en boundaries zijn één ding – wat met het evaluatiecriterium: wat bepaalt “grootsheid”? Mijn voorstel is: een mix van 1) goede resultaten gedurende langere tijd, en 2) een zekere uitstraling / reputatie naast het bord, hetzij door bestuurlijke functies, hetzij door publicaties, hetzij door andere acties die een positieve uitstraling hebben op de Belgische schaakwereld. Een klein probleem is dat er vroeger naast het NK (enkel voor Belgen), ook een kampioenschap van de Belgische schaak-federatie was, dat open stond voor buitenlanders. En om het helemaal leuk te maken: beide kampioenschappen hadden onderbrekingen, zodat het tellen van titels (als criterium) niet eenvoudig is. Voor de eenvoud beschouw ik beide titels als min of meer gelijkwaardig.

Dus we zitten met een korf leuke namen. Omdat het in één artikel wat te uitgebreid zou worden, geef ik alvast mijn (voorlopige) top-10, op het gevaar af meteen correcties of aanvullingen te krijgen. Mocht dit een “thread” worden, dan ga ik er graag dieper op in (al dan niet met een andere volgorde volgens input van reacties – zelfs ik (ahum) heb de waarheid niet in pacht  ).

1) Alberic O’Kelly de Galway: wie doet beter dan een grootmeestertitel, goud op een WK cr, en arbiter zijn bij een hele reeks toptornooien en matchen, nog los van 12 nationale titels en goede prestaties in tal van tornooien? En dan nog eens schaakauteur, trainer en een eigen openingsvariant. Volgens Chessmetrics 2644 in januari 1957 en 27ste in de wereld begin jaren vijftig.

2) Edgar Colle: was hij nu wereldtop of niet? Zes nationale titels in een veel te kort leven, een eigen opening, winst in internationale tornooien, vóór wereldtoppers; individuele overwinningen op Euwe, Grunfeld, Bogoljubow, Stoltz, en zijn “onsterfelijke” aanvalspartij op O’Hanlon, het draagt allemaal bij tot de mythe van Colle, net als – jammer genoeg – zijn veel te vroeg overlijden. Chessmetrics geeft hem 2619 in december 1930 en een 14de plaats in de wereld.

3) Jozef Boey: zilver op een WK cr, openingsexpert in Jänisch/Schliemann en de Chigorin, vier nationale titels en dat alles als pure amateur naast een voltijdse job. Chessmetrics orakelt: 2584 in 1970 en een 163ste plaats begin 1971.

Dit lijkt een top drie niet niet makkelijk doorbroken gaat worden. Ter indicatie: naar alle drie zijn schaakclubs vernoemd, nog een indicatie van de impact die ze hebben nagelaten.

4) Luc Winants: lange tijd onze enige grootmeester, die dankzij een sterk schakende vader en enkele mooie tornooi-uitnodigingen, lange tijd als schaakprofessional top was van België, en zelfs eventjes de hoogst gerangschikte francofone schaker ter wereld. Ook nog auteur van één van de beste Belgische schaakboeken (Histoire des maitres belges). Alleen jammer dat hier slechts één nationale titel tegenover staat. Chessmetrics: 2593 en 155ste in de wereld in juli 1987.

5) Georges Koltanowski: de showman van het schaken, met een korte carrière in België, maar een grote in de USA – naast het bord wel te verstaan. Schreef 19.000 artikelen voor de San Francisco Chronicle, introduceerde het Zwitsers systeem in de US Open, werd voorzitter van de Amerikaanse schaakbond en uiteindelijk ook “Dean of American Chess”, de hoogste onderscheiding van de USCF. Chessmetrics geeft hem 2628 in maart 1936 en een 18de(!) plaats in april 1936 – dat is bij manier van spreken net onder het deelnemersveld van AVRO 1938!

6) Bart Michiels: van jeugdtalent naar grootmeester met een deelname aan Wijk aan Zee (het B-tornooi) en twee nationale titels, en dat allemaal naast zware studies en een full-time job. In deze moderne tijden is het moeilijk beter te doen, maar met wat extra nationale titels en / of tornooi-overwinningen zou hij nog op de lijst kunnen stijgen.

7) Richard Meulders: IM en acht nationale titels tussen 1978 en 1991. Jammer dat hij al in 2002 gestopt is (amper 51 jaar oud), er was nog “marge”.

Vanaf plaats 8 wordt het moeilijker, wegens keuze tussen een aantal gelijkwaardige spelers:  we hebben de ingeweken toppers Gurevich, Cekro, Dgebuadze, Hovhanisian, Chuchelov, en eerder nog van Seters en Soultanbeieff. 

8) Mikhail Gurevich: wereldtopper, één nationale titel, maar “te groot” voor de Belgische schaakscène, ondertussen uitgeweken naar de nieuwe schaakgrootmacht Turkije en occasioneel terug in België als schaaktoerist. Ooit nummer drie op de wereldranglijst, en zijn internationaal palmares is indrukwekkend, maar zijn impact op het Belgische schaakleven is te beperkt (hij was “slechts” 14 jaar schaakbelg). Niettemin, als we het enkel hebben over schaaksterkte, dan moet Gurevich altijd in de top tien staan. Moet hij hoger dan een achtste plaats? – misschien…

9) Michel Jadoul: lange tijd de nummer twee achter Winants, en zelf goed voor vier nationale titels; daarnaast ook bekend van enkele kleinere openingsvarianten, zoals het Portugees of een zijvariant in het Skandinavisch.

10) Victor Soultanbeieff: diverse nationale titels, maar een flitsende stijl en als amateur toch nog partijen afsnoepen van Europese toppers – je moet het maar doen; zijn boek “Guide pratique du jeu des combinaisons” is een prachtige bloemlezing van zijn combinatoir talent.

11) Alexandre Dgebuadze: drie titels, maar vooral een sterk speler die zijn plek gevonden heeft in België en trouw in België (en daarbuiten) actief blijft – vlak na de “periode Cekro” heeft hij het Belgische schaken nog verder versterkt, en daar mogen we hem dankbaar voor zijn.

12) Mher Hovhanisian: een natuurtalent – een natuurkracht; allervriendelijkst man met een scherpe, taktische stijl, die het de tegenstander continu moeilijk maakt. Dat hij net met zo’n aantrekkelijke stijl toch vijf nationale titels heeft veroverd, maakt het nog interessanter. Moest hij nu eens zo’n boek met eigen partijen neerpennen als Soultanbeieff, dan zet ik hem meteen in de top tien. Welke uitgever durft het aan?

13) Ekrem Cekro: vier nationale titels, en misschien de man die “het pad effende” voor andere allochtone schakers in België. Hij trok door zijn deelnames aan tal van tornooien en competities het spelpeil in België op, en de lokale toppers hadden een nieuw ijkpunt om zich op te richten.

14) Geert Van der Stricht: twee landstitels, waarbij zijn tweede titel in 2014 een mooie bevestiging was van zijn succes in 2003. Een onvermoeibaar schaker, met ook al publicaties bij New in Chess achter zijn naam.

15) Tanguy Ringoir: jeugdtalent, maar geeft nu de voorkeur aan zijn studies. Actueel top vijf in België met meer dan 2500 elo en drie nationale titels achter zijn naam. Nog altijd een grote belofte, maar er moeten wat meer schaakkilometers op zijn teller komen om de top tien binnen te komen.

16) Arthur Dunkelblum: IM, slechts éénmaal NK, maar desondanks een grote naam en maar liefst elf deelnames aan olympiaden.

17) Vadim Malakatko: zeer sterk speler, maar met een relatief lage impact op het Belgische schaakleven. Was wel een grote factor in de nationale interclubtitel voor Bredene enkele jaren terug. Maar hij moet wel enkele nationale titels veroveren om te stijgen in deze lijst.

18) Ronny Weemaes: Belgische schaaklegende met een indrukwekkend Belgisch palmares (hij had/heeft een website met al zijn titels in diverse categorieën en dat zijn er nogal wat), maar ook met bekendheid tot ver buiten de grenzen, want hij ging vaak naar het buitenland om tornooien te spelen.

19) Robert Willaert: vijf titels, maar vooral een landelijke reus – internationaal kon hij zich niet manifesteren / vrijmaken (?)

20) Jef Coolen: sterk speler, maar vooral een zeer sterk correspondentiespeler – na O’Kelly en Boey misschien de derde Belg aller tijden op dit vlak.  Limburgse grootheid, jammer genoeg veel te vroeg overleden.

Dat is een top-20 waarmee we kunnen leven, niet? Of ontbreken er namen – namen die ik misschien wel tussen 20 en 30 heb gezet – of zelfs daar niet?

21) Paul Devos: vocht diverse NK’s uit met O’Kelly, en kwam er lang niet altijd als verliezer uit. 

22) Frits van Seters: domineerde het kampioenschap van de Belgische Schaakbond tussen 1960 en 1970, schreef ook een boek, en was een tijdlang top drie in België.

23) Paul Limbos: vooral bekend van zijn winstpartijen tegen Humphrey Bogart, maar zijn werk in Congo hield hem lang buiten België en inactief op schaakvlak. Wanneer hij dan toch eens in België terug was, bleek meteen hoe sterk hij wel was.

24) Jos Gobert: twee nationale titels in het O’Kelly tijdperk – dan ben je geen kleine jongen meer. 

25) Stefaan Docx: topper, die door hard werken nog een goede 100 elo heeft weten te winnen op “latere leeftijd” en zo de “2300-muur” heeft weten te passeren (ik merk dat talrijke jonge spelers puur op talent relatief gemakkelijk tot 2300 elo halen, maar dan stagneren, wegens gebrek aan tijd, goed studiemateriaal, een goede coach of gewoon te weinig wil om verder te groeien.

26) Steven Geirnaert: toptalent uit Brugge, die zich geleidelijk aan heeft weten naar boven te werken uit die talentvolle groep aldaar. Openingsexpert en harde werker – kan zeker nog stijgen op deze lijst.

27) Robert Lemaire: topper uit de naoorlogse periode, ex-aequo eerste met O’Kelly in het NK van 1946 (hij verloor de play-off wel met 4-0). Speelde 1-1 gelijk op bord 2 tegen Prins in een interland tegen Nederland in 1947. Nog in 1979 speelde hij mee in het NK (in Gent) – dat is dus een verblijf van meer dan dertig jaar in de Belgische top. 

28) Bernard De Bruycker: goed, misschien geen absolute topper, maar toch één van de eerste Belgische schaakprofessionals. Schaker in hart en nieren, boegbeeld van de KGSRL, levend schaakgeheugen van België, eigenzinnig schaker, met enkele “Prins-achtige” openingsvarianten op zijn naam. Wat hij aan schaaksterkte misschien tekort komt tegenover anderen in dit lijstje, maakt hij ruimschoots goed op vlak van impact – levende legende.

29) Pieter Claesen: het leek eer even op dat de opvolging voor Winants eraan zat te komen met de Claesen-broers, maar hoewel Pieter door de 2400-grens ging, kon hij niet verder doorzetten zoals Bart Michiels en Tanguy Ringoir later.

30) Robert Schuermans: misschien de Antwerpse tegenpool van Bernard De Bruycker. Onvervalst aanvalsspeler, zet altijd het bord in vuur en vlam en is hiermee misschien ook de geestelijke broer van Luc Henris, die ik hier (onterecht?) niet heb opgenomen.

Ik heb zeker namen vergeten, dus aanvullingen mogen zeker komen. Van sommigen kon ik de impact moeilijk inschatten, zoals Beyen en andere figuren uit het naoorlogse tijdperk. Iemand als de onlangs overleden eindspelcomponist Roger Missiaen kon ik ook moeilijk inschatten – zelfs de uitstekende site van Nikolaas Verhulst (belgianchesshistory) bevat ook niet alles. Daarnaast is deze top Vlaams gekleurd – ik heb te weinig zicht op het schaakleven in Brussel, Luik of Wallonië tout-court, dus namen als die van Pascal Vandevoort, Luc Henris, of spelers uit het kruim van de francofone top in de jaren 30-60 moeten misschien opgewaardeerd worden. Dan denk ik aan spelers als Ambuhl, Barzin, Dyner, Gustaaf Somers, Schumacher, Pergericht, Sammy Rubinstein, Raymond Soly, Frits Van Lennep, Gustave Pepers, Jozef Mollekens, Hendrik Wostyn, Alain Defize … Wie ik er doelbewust niet ingezet heb, is de heel jonge generatie – die moeten zich ook nog bewijzen “naast hun elo”: het volstaat niet om (even) meer dan 2300-2350 elo te hebben, om een plaats in deze top te krijgen. Dit is tenslotte een top aller tijden, en op basis van tien goede jaren kom je er niet in - tenzij je Colle of Gurevich heet.

Zoals gezegd, ik ben een lijstjesfan, dus ideeën voor andere lijstjes mogen gerust (beste Belgische partij, beste vrouwelijke schaker, beste Belgische schaakboek, … ).

Ter ere van de onlangs overleden Ronny Weemaes, volgend partijtje dat volgens mij niet in databanken zit. Ik heb de partij uit een oude Europe Echecs.
HK5000

donderdag 2 augustus 2018

Tactiek deel 3

Op de blog heb ik meerdere malen geschreven over de inspanningen die ik maak om mijn zoon te laten schaken. Hierdoor blijft er weinig vrije tijd over om zelf serieus te schaken. Het is een investering in de toekomst want ik schat binnen 2-3 jaar dat er voor mij beterschap zal zijn. Trouwens vandaag ontvang ik al de eerste dividenden. Hugo snapt steeds meer over het schaken waardoor ook onze gesprekken interessanter worden. Zo toont hij oprechte nieuwsgierigheid naar mijn gespeelde partijen waarbij hij met eigen ideeën op de proppen komt of enkele markante opmerkingen heeft over bepaalde zetten.

Zo was hij het laatst oneens over mijn gekozen strategie in een cruciale stelling van ronde 2 in Open Gent. Ik was volgens hem een angsthaas door niet de winnende zet te kiezen wanneer je de variant net niet helemaal kunt doorrekenen. Zijn logica is dat je er gewoon op moet vertrouwen dat je na enkele zetten spelen wel alles zult kunnen doorrekenen. Hij heeft een punt natuurlijk als we kijken naar onderstaande variant die ik in de partij uitrekende. In de slotstelling is de winst makkelijk te zien.
Hugo staat zeker niet alleen met deze visie zie commentaren van enkele sterke schakers op mijn artikel tactiek deel 1. Ook zij zijn van mening dat je niet alles op voorhand hoeft te zien. Een beetje rekenen en gezond verstand hadden mij moeten overtuigen om de winnende voortzetting te kiezen. Echter ik ben niet overtuigd want dit voelt eerder als ik wist het wel. Achteraf is het altijd makkelijk praten over hoe een andere zet tot betere resultaten had geleid. Trouwens ik kan hier uitzonderlijk zelfs bewijzen dat de winnende zet spelen nog geen enkele garantie had opgeleverd om effectief ook de winnende lijn te vinden. Puur toevallig vond ik een partij terug met exact dezelfde stelling in de megadatabase. In die partij speelde de Qatarees Mohammed Al-Sayed met wit de juiste zet maar week 2 zetten later alsnog af van de hoofdlijn.
Hij had toen een rating van 2486 elo. Vandaag is hij grootmeester dus zeker geen prutser. Ik bedoel als hij al de kritieke lijn niet vindt na het spelen van de beste zet dan is het wel erg kritisch om mijn gekozen voortzetting als laf te beschouwen. Ik denk mijn terughoudendheid was niet misplaatst. Daarnaast slaagt niemand erin om alles door te kunnen rekenen. Ik ben in goed gezelschap want vorige week vond Magnus ook niet dat er hem iets te verwijten viel toen hij zijn meesterwerk niet kon voltooien. Achteraf zei hij : "De hele stelling schreeuwt om 20.Lg5 maar als je geen mat ziet..."
Ik geloof vandaag rotsvast dat je eerst en vooral beslissingen moet maken op basis van concrete kennis. Dus ik ben een aanhanger van uren zwoegen aan het bord om talloze varianten uit te rekenen. Intuïtie is leuk maar competitieschaak laat weinig marge toe om te gokken. De beste stuurlui staan aan wal en dat is vandaag zeker het geval met alle beschikbare elektronica om onmiddellijk blunders te kunnen detecteren.

Natuurlijk zijn er uitzonderingen waarin een gokje zeker te overwegen valt. Zo denk ik aan slechte stellingen zonder perspectief. Een gok kan dan wel de kansen doen verbeteren. Of wanneer een half punt onvoldoende is gezien de omstandigheden. Solide spel kan dan minder winstkansen opleveren dan chaotische zetten spelen. Schaken is geen casino-spel dus gokken houd je best voor die enkele speciale situatie.

Brabo