dinsdag 8 februari 2022

De forfait

Elke schaker heeft het al eens meegemaakt. Je maakt een lange verplaatsing en dan kom je tot de vaststelling dat de tegenstanders één man te kort komen. Een forfait, en natuurlijk nét op jouw bord. Een decennium of drie geleden overkwam het me een keer. Ik speelde toen mee in de SFAH, de SportFederatie van de Antwerpse Handel. Door de Antwerpenaars kortweg ‘den (h)andel’ genoemd, waarbij de ‘h’ zich praktisch onhoorbaar achter de andere letters verstopt.

Ik weet zelfs niet of ‘den handel’ tegenwoordig nog bestaat, want al jaren in steeds snellere staat van verval, maar destijds was het een levendige competitie.

Voor één keer was ik op tijd. ‘t Was een mooie dag en ik keek er echt naar uit om een fijne partij te spelen. Een gezellig en helder lokaal, een mooi lenteweertje, ruime tafels die op een plezante manier zigzag door elkaar stonden. Kortom, de omstandigheden waren perfect. Op één klein detail na.

‘Jouw tegenstander zal waarschijnlijk niet komen opdagen’, vertelde Greta, onze ploegkapitein, terwijl ze al multitaskend de rest van de ploeg naar hun borden dirigeerde.

‘Verdorie, en voor één keer had ik echt zin om te spelen’ grommelde ik, eigenlijk meer tegen mezelf als tegen Greta.

Dan maar een Duvel aan de toog gehaald en wat naar de andere borden gaan zien. In een hoekje van het café zaten de laagste ploegen. De oude mannetjes die puur voor de gezelligheid spelen. De jonge gastjes die het spel pas geleerd hebben. De kiebitzers die het spel al lang kennen maar het nooit zullen leren. En natuurlijk zit er daar altijd ook wel één tussen die 1350 elopunten rijk is maar zich gedraagt alsof hij de volgende uitdager van Kasparov is (Magnus was op het moment dat dit akkefietje zich afspeelde nog druk bezig met het volduwen van z’n Noorse pampers, vandaar: Garri). Ik weet dat het verkeerd en misplaatst is - en daarmee dus ook menselijk - maar zo’n gast met de air van een grootmeester zien spelen en tegelijkertijd toch de ene knoeizet na de andere zien produceren: dan kan uw nederige dienaar moeilijk een milde vorm van minachting onderdrukken. Volkomen onterecht natuurlijk, want als een meester mijn zetten ziet, dan vraagt die zichzelf ook af hoe een schaker zijn partij zo kan mishandelen. Niettemin, een ergerlijke soort, deze showschakers.

Nee, dit theatrale geknoei kon ik niet meer aanzien, dan maar naar de andere kant van ‘t café. Eens effe gaan zien naar Roger, dacht ik bij mezelf. Roger, destijds één van mijn beste vrienden, speelde in de vijfde ploeg. Roger, ‘Géeke’ voor de vrienden, was - en is - een gezellige vent. Zeer getalenteerd aan de toog, iets bescheidener aan het bord. Vermits ik toch alle tijd van de wereld had volgde ik zijn partij redelijk aandachtig. Zijn tegenstander had een pionnetje veroverd en had een steriele aanval. ‘Steriel’ moet je hier lezen als ‘een aanval die niets voorstelt’. Met enkele rake tegenstoten had Roger de mogelijkheid zijn tegenstander alle illusies te ontnemen.

Had, want ergens onderweg tastte Roger mis en mocht hij zijn koning te ruste leggen. Nu ja, zo’n dingen gebeuren. De analyse volgde ik niet. Andere partijen lonkten.

Een half uurtje later trof ik Roger aan de toog aan. Zichtbaar gepikeerd.

‘Wat is ’t, chef?’ vroeg ik verbaasd, omdat ik wist dat Roger allesbehalve het type is dat ‘s nachts in z’n bed ligt te woelen na een verliespartij.

‘Ach, verloren door een fout. En nu loopt mijn tegenstander overal te verkondigen dat ik er de hele partij niet aan te pas ben gekomen, dat hij een geweldige aanval had en meer van die zever’, antwoordde hij, binnensmonds nog navloekend. Wat ik ook al niet gewoon was. Roger was rijkswachter geweest, zo één van de diplomatische, vaderlijke soort. Een heel nuchtere mens die beseft dat er veel ergere dingen in het leven zijn dan een schaakpartij verliezen. Het was de eerste keer dat ik hem pissig zag omdat hij een partij verloor.

Vermits ik z’n wedstrijd redelijk goed gevolgd had wist ik dat Roger, ondanks zijn eerder beperkte schaakcapaciteiten, een juiste visie op het partijverloop had en zijn tegenstrever dus inderdaad niet zo hoog van de toren moest blazen. Bovendien bijzonder ergerlijk, zo’n tegenstrever die overal onterecht zijn ‘verpletterende’ overwinning gaat verkondigen.

Roger wist even goed als ik dat van een dergelijke overwinning absoluut geen sprake was. Spijtig genoeg was hij zelf niet sterk genoeg om het op het bord ook te bewijzen, en je zag duidelijk dat het hem stoorde.

‘Zullen we je partij ‘ns analyseren’, stelde ik voor, in een poging om hem op te monteren. ‘Da’s goed’ antwoordde hij tevreden, ‘misschien kan jij z’n ongelijk bewijzen’.

En inderdaad: al snel bleek dat Roger makkelijk remise had kunnen houden. Minstens remise. Zijn gezicht fleurde op als dat van een dertienjarige puber die op een druilerige woensdagnamiddag toevallig op zolder een kniehoge stapel Playboys vind. Pas op, dat wou destijds in de jaren ‘90, toen internet nog nauwelijks in onze levens aanwezig was, behoorlijk wat voorstellen.

Plots stond Roger op en terwijl hij fors wegstapte hoorde ik hem nog iets mompelen van ‘wacht, ik ga die vent erbij roepen, dan kan ‘m zien dat ‘m ongelijk heeft.’

De grootsprakerige tegenstander was op zijn beurt beducht om tegen twee tegenstanders tegelijk te analyseren en bracht zijn maat mee. Die maat was wel een betere speler dan hij, maar bij het analyseren kon ik toch redelijk makkelijk mijn gelijk halen. Heel goed beseffend dat als er aan de andere kant van het bord een 2200-plusser zou zitten dat ík dan waarschijnlijk degene zou zijn die z’n woorden mocht inslikken.

In normale doen streef ik de objectiviteit na en ben ik redelijk eerlijk bij het analyseren. Maar al snel kon ik vaststellen dat Roger’s tegenstrever inderdaad een onverbeterlijke betweter was die enkel het goede van zichzelf en het slechte van de ander wilde zien. Zo één waarvan je al na twee minuten door hebt dat hij in z’n jeugd enigste dingen tekortgekomen is. Zo één die als volwassene zeer populair moet zijn bij eekhoorns.

Voor één keer slikte ik graag mijn principes in en gaf hem en zijn maat de volle laag. De weerleggingen vlogen het tweetal rond de oren. Roger strààlde.

Nadat we het tweetal de mantel uitgeveegd hadden op het bord gingen we terug naar de toog. ‘Kom, ik betaal je een pint. Die heb je wel verdiend’ zei Roger, al heel wat contentementer als een halfuurtje daarvoor.

‘Och, soms mag je met die bescheiden 2000 elo-puntjes ook al eens de wijsneus uithangen. Als ‘t maar voor de goeie zaak is.’ Dacht ik bij mezelf.

S.Chessmiggelt


Noot Brabo:
Ik kreeg na mijn artikel over het 10-jarig jubileum van deze blog een mailtje van een clubschaker die ik al ruim 20 jaar ken met de vraag of hij een of meerdere cursiefjes hier kan publiceren. Ik herinnerde mij van vroeger nog dat hij heel goed kon schrijven en dus moest ik niet twijfelen. Bovendien cursiefjes zijn 100% persoonlijk en daarom op deze blog zeer welkom. De auteur verkiest om anoniem te blijven en daar heb ik uiteraard het volle begrip voor.


PS Op wikipedia wordt een cursiefje beschreven als:
Een cursiefje is een deels verhalend, deels beschouwend prozastukje in een tijdschrift. Het gaat over een verschijnsel of voorval uit het alledaagse leven, dat scherp wordt geobserveerd en met humor wordt belicht. Het cursiefje dankt zijn naam aan de cursieve letter waarin het stukje in de krant verscheen. Later werd dit soort stukjes in normaal lettertype (romein) in een kadertje gezet. Uit het cursiefje ontwikkelde zich in de jaren 70-80 de column. De vader van het genre in het Nederlandse taalgebied is Simon Carmiggelt (onder andere onder het pseudoniem "Kronkel" in Het Parool, van 1946 tot 1983).

2 opmerkingen:

  1. Ik weet niet of het gepast is om op cursiefjes te reageren maar ik doe het toch omdat ik te graag praat over het schaken.
    "Zo één die als volwassene zeer populair moet zijn bij eekhoorns."
    Een heel leuke doordenker. Trouwens dat doet mij ook denken aan een recent interview van Daniel Dardha: https://www.tijd.be/dossiers/de-tijdcapsule/schaakgrootmeester-daniel-dardha-zonder-zelfvertrouwen-kan-je-geen-goede-schaker-zijn/10359945.html. Daarin laat Daniel optekenen dat veel grootmeesters heel arrogant zijn. Dus het zijn niet enkel zwakke spelers die geliefd zijn bij eekhoorns maar ze komen voor op alle niveaus.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het is zeker gepast om op cursiefjes te reageren :-)

    Het interview met Daniel Dardha is jammer genoeg betalend, dus ik kan het niet lezen. Ik denk - zoals je schrijft - dat arrogantie omdat je (een beetje) kan schaken inderdaad voorkomt in alle geledingen van ons schaakspelers-arsenaal. Nochtans zou elke schaker moeten weten dat er geen enkele reden tot arrogantie is, want of je nu 0,87% van alle schaakmaterie beheerst of slechts 0,59%: we zouden allemaal moeten weten dat we slechts een oneindig kleine fractie van dit spel kennen. In vergelijking met Stokvis, of 'zelfs maar' Carlsen of consoorten zijn we immers allemaal prutsers. Maar niets menselijks is ons vreemd, zullen we maar zeggen?

    Bedankt dat je me de kans gaf om een cursiefje op je blog te zetten!

    BeantwoordenVerwijderen