dinsdag 2 oktober 2018

2. Edgar(d) Colle

2. Edgar(d) Colle

(18 mei 1897, Gent - 19 april 1932, Gent)



Edgar of Edgard Colle? In Chess notes 8764 buigt Edward Winter zich over de vraag en stelt vast dat in Colle’s tijd, zowat alle bronnen Edgard vermelden. Er is ook een “Edgard Colle” handtekening van Colle zelf onder een foto, en op zijn graf staat eveneens Edgard. Het zijn pas recentere bronnen die Edgar zijn gaan gebruiken, maar waar de oorsprong hiervan ligt, blijft in het midden…

Edgard Colle werd al in 1917 kampioen van Gent en in de jaren daarna is hij vijf keer schaakkampioen van België geweest, naast zes titels als kampioen van de Belgische schaakbond. Al in 1922 won hij een NK-titel door een match van Koltanowski met 6-2 te winnen. Vanaf 1918 trainde hij in de CREB in Brussel met de lokale speler Max Nebel, die van meestersterkte was. In datzelfde Brussel kreeg hij in 1922 zijn vuurdoop tegen een speler van Europees niveau, maar dat viel sterk tegen: Znosko-Borovski won met 6-0, een score die Colle deels aan zijn eigen, voortvarende speelstijl te “danken” had. Maar hij stak veel van de match op en dat rendeerde snel.

Hij brak internationaal door in 1923, in het tornooi van Scheveningen, dat dus niet enkel bekend is gebleven van het “Scheveningen” concept (elke deelnemer van ploeg A speelt tegen elke deelnemer van ploeg B). Hij moest er enkel Euwe en Maroczy laten voorgaan, twee spelers waarmee hij nog vaak de degens zou kruisen. Het goede resultaat bevestigde zijn streven om beroepsspeler (naast schaakjournalist) te worden en in de jaren die volgden was hij heel actief: tussen 1922 en 1931 speelde hij in meer dan 50 tornooien, wat neerkomt op een gemiddelde van zo’n 5 tornooien per jaar. Jammer genoeg kreeg hij al vanaf 1924 problemen met zijn maag – problemen die hij waardig droeg, maar die uiteindelijk leidden tot een serie operaties, waarvan de laatste hem fataal zou worden.

In Hastings 1923/24 kon hij als enige de tornooiwinnaar Euwe verslaan. Met Euwe zou hij trouwens een goede vriendschapsband ontwikkelen, omdat hij voor zijn maagproblemen vaak naar specialisten in Amsterdam reisde en dan bij Euwe kon blijven overnachten. In Merano 1924 betaalde hij nog leergeld – hij werd (briljant) van het bord gezet door de oude meester Tarrasch, en eindigde laatste met Opocensky en Steiner – op zich nog geen schande, om met dit gezelschap de rode lantaarn te delen. Dat hij Europese top was, bewees hij in het WK voor amateurs in Parijs (het individuele tornooi dat bij de Olympische Spelen hoorde), waarin hij derde werd, achter de Letten Matisons en Apsenieks, maar voor Euwe.

In 1925 won hij een hard bevochten tweekamp van Koltanowski. Het werd een duidelijke 4-0 overwinning voor Colle, met drie remises. Het matchboek is nu een collectors’ item geworden. Hoewel Koltanowski later Colle als “zijn vriend” zou bestempelen, en de Colle-opening ter zijner ere trouw zou blijven, was er toch een sterke competitie tussen hen beiden. Volgens de legende gebeurde volgend incident bij een interland tussen België en Nederland; Koltanowski eiste het eerste bord op, vóór Colle, die hierover zeer ontstemd was. Colle zou toen naar Euwe gegaan zijn met het dreigement dat hij zijn beide benen ging breken mocht Koltanowski winnen. Het lijkt een broodje-aap verhaal, want als er één ding naar voor komt in de eulogieën, dan is het dat Colle één en al vriendelijkheid was, zowel naast als aan het bord. Euwe won trouwens zijn partij…

In 1926 was het raak: winst in Amsterdam, een klein maar sterk bezet tornooi. Het was zijn eerste internationale tornooiwinst, voor Tartakover, Euwe en Pannekoek. 1926 was trouwens zijn beste jaar, waarin hij ook zijn bekendste tornooi-overwinning boekte, in Merano. Hij won dat tornooi voor Esteban Canal, die in die periode ook zijn beste schaak toonde, Grünfeld, Spielmann, Yates, Tartakover en Kostic. Het jaar erop won hij het BCF-Congres in Scarborough, voor Fairhurst, Yates, Thomas, Wahltuch en Berger. Dat was iets wat hij in Scarborough 1930 herhaalde. In dat laatste tornooi hield hij Maroczy, Rubinstein, Ahues, Sultan Khan en Grünfeld achter zich. Deze overwinning moet misschien hoger ingeschat worden dan zijn winst in Merano vier jaar eerder. Hij eindigde ongeslagen met een vol punt voorsprong op een selectie van zeer goede Europese spelers. Tussendoor werd hij nog eerste in Hastings 1928-29, gelijk met Marshall en Takacs.

Was Colle wereldtop? Net niet. Was hij Europese top? Ja; zijn score tegen Euwe, Tartakover, Znosko-Borovsky (door die match in het begin van zijn carrière), Nimzowitsch, Bogoljubov, Aljechin en Vidmar was duidelijk negatief, maar tegen Yates, Thomas, Koltanowski en Grünfeld had hij een plusscore. Tegen Rubinstein, Maroczy en Reti was de score gelijk. Daarnaast won hij matchen van Koltanowski, Olland, Landau, Tackels en Van Hoorn. Ondanks zijn korte carrière is het duidelijk dat hij in zijn korte leven (hij overleed net voor zijn 35ste verjaardag op de operatie-tafel) zijn stempel heeft kunnen drukken op de West-Europese schaakwereld. Samen met Koltanowski zette hij België als schaakland op de kaart. Door zijn successen en zijn opening, toonde hij aan dat hij een origineel denker was, dat er ook “simpele” systemen bestonden om sterke tegenstanders te bestrijden, die in het bereik van iedereen lagen.

Onderstaande partij is één van de meest geanalyseerde partijen ooit, mede omdat Vukovic het offer Lxh7 in de partij in zijn boek “The Art of Attack in Chess” incorrect vond. Latere analyses wezen uit dat het speelbaar was, maar tegen de beste verdediging niet noodzakelijk tot winst leidde.
Wat is de impact geweest van Colle op het Belgisch schaakleven? Wie deze vraag stelt, moet eerst kijken naar zijn leven en zijn impact hierop “schalen”. Colle was een tijdgenoot van de grote spelers van de nieuwe, hypermoderne school, maar zat nog volop in de klassieke periode van de grote namen (Tarrasch, Spielmann, Lasker, Capablanca, Aljechin). Net voor hij overleed, gingen namen als Burn, Janowski, Reti, Gunsberg, Weenink en Noteboom heen. Net na Colle overleed ook Sandor Takacs, waarmee hij in Hastings 1928-29 het tornooi gewonnen had. Niet veel later wisselden Loman, Yates, Matisons veel te vroeg het tijdelijke met het eeuwige. Het verschil met bv Nederland – dat bv de nog jongere Noteboom verloor – was dat Colle zowat met Koltanowski de enige Belg was die op Europees niveau mee kon, terwijl in Nederland er diverse sterke namen naast Euwe opkwamen (Landau, Van den Bosch, …). Daarnaast hadden de Nederlanders al een eerste sterke generatie, met onder andere de broers Van Foreest.

Dus ja, het overlijden van Colle was een grote aderlating voor het Belgische schaken – en toen Koltanowski, met zijn ervaring uit WOI in het achterhoofd, ervoor zorgde dat hij wegkwam voor WOII uitbrak, ook België liet voor wat het was, bleef het “Belgisch Schaakbord” achter zonder zijn twee koningen.

Qua impact heeft Colle wel degelijk een grote stempel gedrukt op het Belgische schaakleven. In de eerste plaats door zijn tornooi-overwinningen, die het schaken op de voorgrond bracht. Maar ook door zijn opening (hij won ermee drie keer van de Engelse kampioen Thomas, die tevergeefs telkens een andere opstelling probeerde), die nog altijd veel aanhangers telt op clubniveau – en terecht. Het is misschien een “te simpele” opening voor +2300-spelers – laat ons zeggen, te ééndimensionaal, wits plan is nogal duidelijk: koningsaanval – maar voor de gewone liefhebber is dat net het voordeel. En een grote populariteit van je eigen opening op clubniveau is misschien onder het niveau van een Kasparov, maar voor een “kleine Belg” betekent het wel faam over de hele schaakwereld. Ik besluit met de woorden van Euwe: “De mensch Colle stelde den schaker Colle nog verre in de schaduw”. 

Bronnen :

HK5000

Geen opmerkingen:

Een reactie posten