Ik ben een groot voorstander van het gebruik van
modelpartijen, en het is geen toeval dat veel openings- en repertoireboeken
/ cursussen modelpartijen gebruiken. Het zijn partijen die me een
aha-erlebnis geven betreffende een opening of middenspel (en per uitzondering
een eindspel). Meer objectief omschreven, voldoen ze aan een aantal criteria. Het
eerste is dat de partij een duidelijk plan heeft, en dat (ten tweede) de
annotator dit ook goed uitlegt. Waar liggen de prioriteiten, wat moet/mag
(niet), welke stukken te behouden, en waar ze te zetten. Ook van belang is of de
partij bij mijn openingsrepertoire hoort (liefst).
Onlangs kwam ik er nog één tegen, en voor het eerst was dat een blitzpartij, maar de paar lijntjes commentaar die Daniil Dubov erbij gaf, waren voldoende om mijn wapens tegen de London (een opening die de jongste tijd als universeel wapen gepromoot wordt op internet) nog wat scherper te maken. Ik had al ondervonden dat “gewoon” Dame-Indisch spelen tegen de London prima werkt, maar de enkele tips van Dubov (geen d7-d5 spelen, Te8 en Lf8 zijn prima, en zelf niet te snel veel ondernemen, want witspelers willen enkel maar acties van zwart afstraffen), zijn de paar ankertjes die een speler van mijn niveau nodig heeft om ver te raken in het middenspel.
Omwille van die zeer goede analyses (ook in het middenspel), is het boek van Mauricio Flores Rios (Chess Structures: A Grandmaster Guide) zo’n prima boek. Één voorbeeld: zijn commentaar bij de partij Grischuk-Zhong (Shanghai 2001) is zo helder en eenvoudig, dat ik het ook al heb kunnen spelen. Het was een heel ander schaak dan ik gewoonlijk speelde: in plaats van enkele lijntjes te bekijken en te denken “dat lukt wel”, was het nu eerder kijken van welk stuk hoort waar, en het plan consequent aanhouden.
Misschien geen voorbeeldpartij, maar uitstekend geanalyseerd, vond ik de Franse partij Parma-Hecht uit Bamberg 1962. Voor mij geen voorbeeldpartij, want zwart wint (en ik speel geen Frans), maar de inzichten die Hecht in zijn boek Rochaden Schacherinnerungen neerpent, mogen er zijn. Nu ik hier toch de overgang maak van modelpartijen naar uitstekend geanalyseerde partijen, moet ik toch kwijt dat Fischers 60 Memorable Games veel betere analyses bevat dan bv Kasparov’s MGP1. Niet omdat er nogal wat fouten zitten in Kasparov’s boek (en meer dan in Fischers vind ik), maar omdat Fischer het gewoon heel helder uitlegt, terwijl Kasparov zich te vaak verliest in concrete varianten, zonder het spel op het bord uit te leggen. In de korte periode dat het Evansgambiet in mijn repertoire zat, waren Fischers partijen tegen Celle en Fine mijn voorbeeldpartijen. En toen ik nog middengambiet op het bord bracht, was Tartakover-Reshevsky, uit de Olympiades van Stockholm 1937 mijn voorbeeldpartij (naast Zatonskih-Ipatov; pas onlangs ontdekte ik XieJun-Flear, wat een mooie derde zou geweest zijn). In die partij riskeert wit teveel en staat hij na de opening verloren, maar in al de jaren dat ik C22 speelde, kwam niemand op de weerlegging van Reshevsky. Enkel in cr kreeg ik eens Dd7 tegen op zet 13 (ipv 13…Dc8, maar eigenlijk even goed) – dat werd een mooie remise.
Vaak kunnen klassiekers doorgaan voor modelpartijen. Zoals Morphy in de opera van Parijs de Philidor van hertog Isouard behandelt, is zeker het onthouden waard. En zoals hier al in deze blog beschreven, stonden ook reuzen als Botvinnik op schouders van reuzen (Lasker, Capablanca, Rubinstein, Aljechin), en interpreteerden ze de vroegere voorbeeldige partijvoeringen op een nieuwe manier om bepaalde stellingstypes uit te spelen. Dat iemand als Gelfand nog vaak teruggrijpt naar Rubinstein is geen toeval. Zijn Positional Decision Making in Chess staat er vol van. Ook partijen om het WK (of matchen in het algemeen, omdat hierin vaak dezelfde openingen bovengehaald worden) zijn vaak een goede bron om een bepaalde speelwijze te nemen als inspiratie. Waarmee ik zeker niet wil zeggen dat enkel toppartijen als voorbeeld kunnen dienen (zie “mijn” voorbeeldpartijen). Partijen die meestal wél afvallen, zijn tactische slugfesten; meestal krijg je klassieke briljante partijstellingen niet op het bord. Het moet al lukken dat je een dubbel loperoffer kan brengen (remember Lasker-Bauer en Nimzowitsch-Tarrasch: ook voor het middenspel staan we op de schouders van reuzen). En hoewel ik nog niemand bv Steinitz-Von Bardeleben heb weten naspelen (je moet als zwartspeler wel gek zijn), zijn “klassieke openingskortsluitingen” wel mogelijk (hoeveel zwartspelers verloren er al niet in een paar zetten in de Levenfish-Draak, omdat ze na f4 toch Lg7 speelden?).
Een opmerkelijk staaltje van een voorbeeldpartij gaf Tartakover (°1887, +1956) in zijn boek met beste partijen. In het begin van zijn carrière (die liep van 1905 tot 1954, dus net 50 jaar) was zijn talent nog niet helemaal tot ontbolstering gekomen, maar hij kende al zijn klassiekers en had al relatief vroeg een behoorlijke speelsterkte: hij won Nuremberg 1906 en werd gedeeld derde-vijfde in Wenen 1907.
In zijn partijen tegen Vidmar en Dus Chotimirsky gebruikte hij een variant die Lasker een paar jaar ervoor in het zonlicht had gebracht, met één van zijn monumentale partijen, nl die tegen Napier, die tegen de WK de partij van zijn leven speelde.
Opmerkelijk was dat hij die aanpak ook met zwart succesvol
gebruikte: tegen Swiderski in het B-tornooi van Oostende 1907 slaagde hij erin
om net hetzelfde te doen tegen de te voorzichtige aanpak van wit.
Dus ja, ik vind dat je nog iets kan leren van een goede partij met een goed plan. Dat mag voor mij zelfs een “meester-tegen-amateur” partij zijn, maar dat is voor een latere keer.
HK5000
Kleine aanvulling: Andras Toth geeft ook nog enkele goede voorbeelden in zijn video hoe "slim" openingen studeren: https://www.youtube.com/watch?v=kirvw7AiLvo Zeer de moeite.
BeantwoordenVerwijderen