vrijdag 7 september 2018

1. Alberic O’Kelly de Galway

Vorige maand verscheen op deze blog het ophefmakend artikel over de grootste schaakbelg. Niet verwonderlijk kwamen er opmerkingen over de ranglijst. Echter wat ik vooral jammer vond aan het artikel was dat de spelers nauwelijks werden voorgesteld. Zelf ben ik zeker geïnteresseerd in onze Belgische schaakgeschiedenis. Bovendien zijn vele top-Belgen in de lijst voor mij bijna compleet onbekend. Ik ben dan ook verheugd dat HK5000 vandaag de uitdaging aangaat om ze 1 voor 1 in een artikel te bespreken. Ik weet niet of hij daarin zal slagen want zonder twijfel wordt het niet makkelijk om over bepaalde personen voldoende informatie te vinden. Ik begrijp dus heel goed waarom hij begint met de nummer 1. Zijn bedoeling is 1 persoon per maand te belichten. Ik wens hem veel succes en we zien wel waar we geraken.

Brabo


1. Alberic O’Kelly de Galway
https://www.schaaksite.nl/2012/10/01/de-o-is-van-alberic-okelly-de-galway/
In 1720 komt een Engelse kapitein naar Luik om zijn patent in de praktijk om te zetten: hij heeft een machine uitgevonden om water uit mijnen te pompen, aangedreven door stoom. Het wordt de eerste stoommachine op het vasteland van Europa – en hoeft het gezegd: een groot succes, want zoiets is net wat de eerste mijnen in deze eerste industriële revolutie nodig hebben. Zijn naam: John O’Kelly, afkomstig van het graafschap Galway in Ierland. Het is één van de voorouders van “onze” Alberic O’Kelly de Galway. Maar pas na Waterloo blijft een lijn van de O’Kelly’s in België; het is een genieofficier uit het leger van George III die dan in onze contreien blijft wonen.

De kleine Alberic O’Kelly kwam op de wereld in een gezin van zeven kinderen. Hij kreeg de titel graaf na de dood van zijn vader. Als student proefde hij van letteren en wijsbegeerte, maar dat ontstak geen vlam in zijn hart noch verstand - toen al brandde het schaakspel in hem. Zoals in elke aristocratische familie had hij leren schaken – als deel van zijn opvoeding. Hij werd al snel lid van L’Échiquier en vond in spelers als Paul Devos, Frits Van Seters en Paul Limbos sterke tegenstanders om zich aan op te trekken. De goede resultaten bleven elkaar opvolgen, ook dankzij vele lessen van en analysesessies met de grote Akiba Rubinstein.

Ze speelden tientallen partijen met elkaar, wat zijn speelsterkte en spelinzicht zeer ten goede kwam. Een min of meer “officiële” match eindigde in 3-1 winst voor O’Kelly. Ze experimenteerden onder andere met de Cordel-variant van het Spaans en de “Symmetrische Verdediging” (1.d4 d5 2.c4 c5), een opening die O’Kelly later nog wel eens durfde bovenhalen – ook in zijn cr-partijen. Een andere variant, die naar hem genoemd werd, was deze in het Nimzo-Indisch: 1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.f3 c5 5.d5 b5, een interessant gambiet, dat gelijkenissen vertoont met de Benkö. Bij de Roeselaarse spelers is natuurlijk ook de O’Kelly-variant in het Siciliaans bekend (1.e4 c5 2.Pf3 a6), omdat clublid Marc Segaert dit graag boven haalde. Het is een goede variant voor zwart, zolang wit nalaat c4 met ruimtevoordeel te spelen.

In het kersttornooi 1934-35 van de Brusselse schaakkring (de latere CREB) eindige hij tweede. Het schaken was voor hem een tweede natuur en puur op talent selecteerde hij zich voor de ploeg die België vertegenwoordigde op de Olympiaden van Stockholm in 1937. Wanneer hij aan het daaropvolgende NK deelnam, werd hij meteen kampioen. Op dat moment besefte hij dat hij over een bovengemiddeld talent beschikte en begon echt aan zijn schaken te werken. Correspondentie werd al snel een deelaspect dat veel van zijn aandacht vergde. In 1942-43 en 1943-44 won hij het NK correspondentie van België. In 1944 won hij het tornooi van Raymond Soly (die zelf meespeelde) met 19/22 (!) – hij speelde gelijk tegen Van Lennep en verloor met 0-2 van Stefan (Spiro?) Plavchich, maar won zijn 9 overige mini-matchen met 2-0, een ware demonstratie. Vaver werd tweede op 4 punten achterstand, Van Lennep was derde met 14/22, Pavlchich vierde met 13/22.

Hij stak vanaf dan met kop en schouders boven de andere Belgische schakers uit en werd in totaal elf keren kampioen van België en vier keren kampioen van de Belgische schaakfederatie (daar werd in die tijd nog een verschil in gemaakt). In 1946 won hij Beverwijk (voor Stoltz en acht Nederlanders). Dat hij in Groningen “afgaat” zien we hierbij even door de vingers. Groningen 1946 was een toptornooi, dat door zowat iedereen gezien werd als de nieuwe maatstaf voor de schaakwereld na WOII. Het werd een genadeloze strijd, waarin de Russen met vijf toppers de strijd aangingen met de rest van de wereld. Dat O’Kelly met 5,5/19 wegkwam, is zeker geen schande, maar het moet gezegd worden dat zijn 0,5/10 tegen de eerste tien in de stand (remise tegen Najdorf), een teken aan de wand was dat West-Europese top nog geen wereldtop was. Hiermee was zijn veer niet gebroken, integendeel; hij won het zonale tornooi van Hilversum in 1947 (voor Pachman en Trifunovic).

Zo plaatste hij zich na WOII op de kaart als één van de betere Westerse spelers. Hierna won hij nog een tornooitje in Hilversum en daarna werd hij tweede in Venetië, achter Tartakover, en gelijk met Canal. Voor een volledig overzicht verwijs ik graag naar de site Belgian Chess History. Niettemin, door zijn volledige toewijding aan het schaken, kan hij beschouwd worden als de eerste West-Europese profspeler. O’Kelly stond in het circuit bekend als iemand met klasse, een uitzonderlijk man, met een voorliefde voor een goede sigaar en goede manieren. Later verzorgde hij de schaakrubriek in la libre Belgique, om daarna deze van Le Soir op zich te nemen, een taak die hij tot zijn dood bleef vervullen. O’Kelly trouwde met Louise Keyl (1913-2000), ze kregen een dochter en een zoon, Roguy, die vroeg en kinderloos overleed (1937-1982), waardoor deze tak van de familie O’Kelly uitstierf. Alberic O’Kelly nam ook acht keren deel aan de Olympiades met de Belgische ploeg. In Dubrovnik 1950 was hij bijzonder in vorm en helpt België aan een ongelofelijke – en nooit meer geëvenaarde – zesde plaats. O’Kelly zelf speelde een voorbeeldpartij met het Colle-systeem tegen Böök.

In 1956 werd hij IGM, in 1957 was hij scheidsrechter op de damesolympiade te Emmen. In 1962 verkreeg hij ook de IGM voor correspondentie. Hij sprak vloeiend vijf talen (Frans, Nederlands, Spaans, Russisch en Engels), zodat men hem aantrekt als tolk bij de wereldtentoonstelling van Brussel 1958. Zijn topperiode in correspondentie lag tussen 1955 en 1965. In 1959-1962 werd hij tweede in de zeer sterke Dyckhoff memorial (gewonnen door Lothar Schmidt). Hij werd de derde wereldkampioen-correspondentieschaak (1962-1965). In de Ragozin memorial werd hij tweede na Horst Rittner, die later de zesde WK cr is geworden (1971-1975).

In zijn boek 34x Schachlogik analyseerde hij zijn beste correspondentiepartijen. In 1966 en in 1969 was hij scheidsrechter op de WK-matchen tussen Petrosian en Spassky en in 1974 bij Karpov-Kortchnoi, die achteraf de nieuwe WK bleek aangeduid te hebben. Wanneer de elo-ratings begin jaren 70 opduiken, was hij dan al lang over zijn top als speler, maar hij kwam toch binnen de top 100 op de eerste elolijsten. In 1970 was hij scheidsrechter in het IZT van Palma de Mallorca. Het is Hübners eerste deelname aan dit niveau van de WK-cyclus (hij houdt zijn partij tegen Fischer nipt remise tegen een te snel spelende Fischer) en het valt hem op hoe scheidsrechter O’Kelly Fischer poeslief behandelt. Tijdens hun partij (in de eerste ronde) gaat O’Kelly zo ver dat hij spontaan Fischer (maar niet Hübner) voorstelt om broodjes en sinaasappelsap te komen brengen. Zijn partijdige gedrag gaat zo ver, dat de Amerikaan William Addison een petitie opstart om de positie van O’Kelly – die door zijn goede relaties met de schaaktop alle grote tornooien mag leiden – in vraag te stellen. O’Kelly wordt later inderdaad vervangen door een nieuwe generatie scheidsrechters. Addison ontgoochelde zichzelf in dit tornooi en keerde hierna het schaken de rug toe.

O’Kelly was in 1980 trainer van het Mexicaanse team dat zich voorbereidde op de olympiades van Malta, tot hij er plots ziek werd en in allerijl naar België terugvloog voor medische zorgen. Hij stierf even later aan de gevolgen van leukemie in een Brussels ziekenhuis. Hij weet de kwaal aan een behandeling met besmet bloed die hij ooit in Roemenië zou gekregen hebben. O’Kelly was auteur van vele boeken, schrijver van columns voor kranten en medewerker aan o.a. Europe Echecs. Hier verzorgde hij de combinatiepagina “Faites vous la main”, die na zijn dood door Sylvain Zinser zou voortgezet worden. De site van de ICCF vermeldt nog altijd zijn naam en met 2529 elo na 40 partijen is hij nog altijd tweede beste Belg in cr aller tijden (achter de inactieve Marc Geenen met 2620).

Een cr-partij zou niet mogen ontbreken in dit overzicht, maar ik wil toch even een verliespartij van O’Kelly aanhalen, die voor spelers van het Frans zeker op het analysebord moet staan: Spassky-O’Kelly, San Juan 1969, waarin een openingsvariant voorkomt, die nu de Fort Knox-variant heet (het is wat met die naamgeving van openingsvarianten – straks komen ze nog af met een pizza barbecue chicken variant). Ik moest aan die variant denken, omdat er eens een speler in onze club heilig geloofde in de voordelen van de variant, maar toen Brabo met deze partij kwam aanzetten, verloor de betreffende speler partij na partij. Wit heeft gewoon teveel mogelijkheden op het bord, dankzij zijn ruimtevoordeel en zijn twee lopers.


HK5000

3 opmerkingen:

  1. "door zijn volledige toewijding aan het schaken, kan hij beschouwd worden als de eerste West-Europese profspeler."
    Dit is uiteraard incorrect. Goed, ik wil door de vingers zien dat (West-)Duitsland profschaak kende. Ik wil ook voorbij kijken aan de Fransen Alexander Alekhine en Savielly Tartakower. We zullen niet meetellen dat de laatste luitenant was in het leger van Charles de Gaulle tijdens WO-2. Chuchelov is tenslotte ook geen West-Europese prof. De Britten vallen ook al af wegens Brexit of zo. Zelfs wil ik ene Max Euwe uitsluiten, die kort na WO-2 een paar jaar zijn geld uitsluitend met schaken verdiende.
    Dan nog was er voor O'Kelly iemand die nog wat sterker toegewijd was:

    https://www.schaaksite.nl/wp-content/uploads/2016/12/Jacques-Davidson.pdf

    O'Kelly was wel veel beter.

    1.e4 c5 2.Pf3 a6 3.c4 e6 4.d4 cxd4 5.Pxd4 zal ongeveer even goed zijn als 1.e4 c5 2.Pf3 e6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 a6 5.c4.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. "1.e4 c5 2.Pf3 a6 3.c4 e6 4.d4 cxd4 5.Pxd4 zal ongeveer even goed zijn als 1.e4 c5 2.Pf3 e6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 a6 5.c4."
      Dat dacht ik ook tot puur toevallig ik vorige week enkele analyses maakte als voorbereiding op mijn artikel jubileum.
      Als je met een loep kijkt dan zie je dat opening 49 van de 72 begint met de zetten 1.e4 c5 2.Pf3 a6 3.c4 e6 4.Pc3. Pc3 is sowieso nuttig in deze variant en door d4 even uit te stellen, wordt zwart een aantal belangrijke opties met Lb4 en Lc5 ontnomen.

      Verwijderen
  2. De enige verduidelijking die ik bij deze reeks wil geven, is dat het
    1) een persoonlijke top is (geen poll, geen grootscheepse enquete, geen inspraak)
    2) ik wel aan bronvermelding kan doen (dat O'Kelly de eerste West-Europese professional is, is overgenomen uit een ander artikel), maar wat ik hier breng is geen (volledige) biografie. Bovendien ben ik Edward Winter niet - net als Brabo interesseer ik mij voor het schaakspel op een pure hobby-basis. Hij eerder het schaaktechnische, ik eerder wat errond hangt (vnl geschiedenis). Dat het checken en vermelden van bronnen niet 100% correct verloopt, moet je er dan maar bij nemen. Je kan deze stukjes het best vergelijken met wat Jan Gooris in VSD brengt, alleen met minder schaakmateriaal en wat meer achtergrondduiding.
    3) concreet wil ik wel antwoorden op de vraag of O'Kelly nu wel of niet de eerste West-Europese professional was. Het is een citaat uit een artikel (ik ben jammer genoeg vergeten hetwelk), maar ik blijf er niettemin achter staan, mits volgende correctie: hij was de eerste West-Europese schaakprofessional, op dat niveau, na WOII. Het is moeilijk om de allereerste professional te vinden. Steinitz heeft volgens mij ook nooit een andere job buiten het schaken gedaan, dus waarom hem niet de titel geven. Davidson was inderdaad een sterk speler, die enkel van het schaken leefde, maar misschien waren er nog andere (sterkere of zwakkere spelers), die voor hem actief waren? En wat houdt het begrip schaakprofessional in? Voor mij gedurende een langere periode afhankelijk zijn van activiteiten die enkel direct met het schaakspel te maken hebben. Die twee jaar dat Euwe schaakprof was, maken van hem nog geen schaakprofessional. Mensen als Aljechin en Tartakover kunnen we wel als schaakprofessional betitelen. Dat Tartakover zowel in WOI als in WOII in het leger zat, is dan weer geen reden om hem het schaakprofessionalschap te ontnemen - alleen, hij voldoet niet aan de "O'Kelly-definitie": hij had geen West-Europese roots.
    4) het is de bedoeling om Belgische schakers, bekend en onbekend, even in de spotlight te zetten. Ik verneem graag correcties en aanvullingen (en neem Davidson graag op in mijn hobbyproject om alle schakers van betekenis zo te bespreken - de teller staat actueel op meer dan 800), maar nogmaals, het is geen geschiedschrijving à la Winter, noch een werk dat McFarland zou publiceren.

    BeantwoordenVerwijderen