Als we schaakopeningen studeren dan kijken we uiteraard eerst naar wat de theorie ons vertelt vooraleer zelf enig onderzoek te doen. Echter wat is nu precies schaaktheorie. Wikipedia vertelt ons dat het wijdverspreide literatuur is over de openingen maar dat is uiteraard erg vaag. Trouwens vandaag met het internet is gigantisch veel materiaal voor iedereen beschikbaar waardoor de definitie eigenlijk waardeloos is geworden. Een betere omschrijving zou kunnen zijn om openingstheorie als een kwalitatieve publieke databank van openingen voor te stellen. Hiermee rijst onmiddellijk een nieuwe vraag want hoe bepalen we wat voldoende kwaliteit bevat om als openingstheorie te kunnen worden bestempeld.
Een paar decennia terug was deze vraag makkelijk te beantwoorden. De kwaliteit van de openingstheorie lag toen nauw verbonden met de sterkte van de schaker. Vandaag is deze link grotendeels verdwenen. We beschikken allemaal over erg sterke schaakprogramma's die zelfs een stuk sterker bordschaak spelen dan de wereldkampioen. Iedereen kan met een minimum aan schaakkennis mits tijd en geld te investeren zeer hoogstaande analyses creëren. Ik durf zelfs een schep hier bovenop te doen dat inbreng van eigen schaakkennis t.o.v. computeranalyses vaak de kwaliteit drastisch naar beneden haalt.
Dit viel mij bijvoorbeeld erg hard op toen ik mijn analyses van Jan Rooze zijn partij in Augsburg tegen Ivan Hausner vergeleek met Jans analyses van dezelfde partij op de website van skdeurne. Kwalitatief waren mijn analyses duidelijk beter alhoewel ik nauwelijks meer had gedaan dan de partij een paar uurtjes met een schaakprogramma te bekijken. Jan daarentegen gaf achteraf toe dat hij (bijna?) uitsluitend zijn eigen analyse-vaardigheden had aangesproken. Trouwens zulke analyses hebben ook wel een charme/ educatieve waarde want zo krijg je een beter zicht op het denkproces van de (sterke) speler.
Een ander en extremer voorbeeld was de Freestyle-overwinning in 2005 door 2 amateurs Steven Cramton en Zackary Stephen met respectievelijk USCF ratings van 1685 en 1398, zie chessbase. De naam Freestyle laat verstaan dat alles toegelaten is tijdens de partij dus ook het consulteren van schaakprogramma's. Nu was hun overwinning toch een enorme verrassing want met het relatief langzame tempo (1h + 15 seconden extra per zet) werd algemeen verwacht dat de teams met grootmeesters en sterke HW toch zouden zegevieren. Achteraf ontstond zelfs een polemiek over de authenticiteit van het team waarbij de winnaars aan de tand werden gevoeld of er toch geen sterke speler stiekem had meegeholpen.
Correspondentieschaak wordt algemeen bekeken als kwalitatief het hoogst haalbare in het schaken. Toen ik ermee stopte in 2004, zie dit blogartikeltje liet ik al optekenen dat het hard werken was om schaaktechnisch iets te kunnen aanvullen t.o.v. de schaakprogramma's. Vandaag is het er zeker niet makkelijker op geworden wat recent nogmaals werd onderstreept door de nieuwe wereldkampioen Ron Langeveld. Hij is de eerste wereldkampioen in correspondentieschaak die nooit clubschaker is geweest. Het wordt nog eigenaardiger als ik vertel dat er aan de finale zelfs de sterke Braziliaanse OTB grootmeester Rafael Leitao deelnam. Zelf vertelt Ron in een interview dat schaakkennis zelfs funest kan zijn in correspondentieschaak omdat die kennis nooit compleet is. Hij geeft grif toe dat zonder engine-gebruik het onmogelijk is om zich aan de top te handhaven. Dit betekent niet dat er geen menselijke inbreng meer is maar wel dat de klemtoon bij het maken van kwalitatieve analyses verschoven is van schaakkennis naar computervaardigheden.
Ondanks deze feiten zien we vandaag nog steeds dat boeken veel beter verkopen met een sterke titelhouder (liefst grootmeester) als auteur dan zonder. Een mogelijkheid om als onbekende schaker toch iets gepubliceerd te krijgen is vaak een samenwerkingsakkoord te sluiten met een titelhouder. De inbreng van de titelhouder is vaak beperkt tot het aangeven van ideeën en het reviewen terwijl het leeuwendeel op conto komt van de onbekende schaker. Met het leeuwendeel bedoel ik alle administratieve plichten, concreet uitwerken van de layout en tekst, computerevaluaties laten maken of kortom vooral het harde en noodzakelijk labeur die bij een goed boek noodzakelijk zijn. Een aantal boeken waarvan ik vermoed dat ze in die modus gemaakt zijn, zijn The Ruy Lopez: a Guide for Black (Sverre Johnsen, GM Leif Erlend Johanessen) ; Win with the Stonewall Dutch (Sverre Johnsen, IM Ivar Bern, GM Simen Agdestein); Grandmaster repertoire 10 The Tarrasch defence (Nikolaos Ntirlis, GM Jacob Aagaard).
Vraag en aanbod dus ik begrijp ten volle waarom uitgevers vooral de kaart trekken van auteurs met minstens 1 titelhouder. Echter ik heb geen begrip voor het afbreken van auteurs puur omwille van het feit dat ze geen titelhouder zijn. Dit gebeurde zowel op chesscafe als op chesspub met het boek Dismantle the Dutch Defense with the Dangerfield Attack geschreven door de onbekende schaker David Rudel.
Nee ook dit openingsboek heb ik niet aangekocht (zie voor een ander voorbeeld het artikeltje mode) maar ik kan wel gebaseerd op mijn ervaring stellen dat een vroeg Lf4 tegen het Hollands heel wat meer is dan puur een amateurszet. Ik krijg het zelden op het bord maar als het gebeurt dan heb ik toch steeds moeite om een comfortabele opstelling te vinden. Zo herinner ik mij de partij tegen Luc Saligo in Open Gent van 2012 waar ik in de opening zeker problemen had.
Nu als een wereldtopper zoals Aronian het systeem op zijn repertoire plaatst (ok eerst Pf3 en dan pas Lf4) dan verstomt de kritiek helemaal. Het voorbije Wijk aan Zee tornooi werd gewonnen door Aronian (zie bv chessvibes) en in de laatste ronde speelde hij naar eigen zeggen zijn interessantste partij tegen Loek Van Wely in jawel dit systeem.
Klopt het liep niet goed af maar dat had uiteraard niets te maken met de speelbaarheid van de opening. Feit dat Aronian het ondertussen al gespeeld heeft o.a. tegen Kamsky, Carlsen en Ponomariov laat verstaan dat hij er meer in ziet dan puur een verrassingswapen.
We beseffen het allemaal maar toch zien we vandaag nog erg vaak dat een idee/ concept naar de prullenmand wordt verwezen puur omwille van de persoon. Spijtig want hierdoor missen we kansen om een idee ten volle naar waarde in te schatten. Tenslotte wil ik besluiten met een quote van de Britse topgrootmeester Mickey Adams die ik las op qualitychess blog: "Ik kijk in alle boeken die men mij opstuurt want zelfs in Everyman boeken staat wel altijd iets dat ik kan gebruiken."
Brabo
Een paar decennia terug was deze vraag makkelijk te beantwoorden. De kwaliteit van de openingstheorie lag toen nauw verbonden met de sterkte van de schaker. Vandaag is deze link grotendeels verdwenen. We beschikken allemaal over erg sterke schaakprogramma's die zelfs een stuk sterker bordschaak spelen dan de wereldkampioen. Iedereen kan met een minimum aan schaakkennis mits tijd en geld te investeren zeer hoogstaande analyses creëren. Ik durf zelfs een schep hier bovenop te doen dat inbreng van eigen schaakkennis t.o.v. computeranalyses vaak de kwaliteit drastisch naar beneden haalt.
Dit viel mij bijvoorbeeld erg hard op toen ik mijn analyses van Jan Rooze zijn partij in Augsburg tegen Ivan Hausner vergeleek met Jans analyses van dezelfde partij op de website van skdeurne. Kwalitatief waren mijn analyses duidelijk beter alhoewel ik nauwelijks meer had gedaan dan de partij een paar uurtjes met een schaakprogramma te bekijken. Jan daarentegen gaf achteraf toe dat hij (bijna?) uitsluitend zijn eigen analyse-vaardigheden had aangesproken. Trouwens zulke analyses hebben ook wel een charme/ educatieve waarde want zo krijg je een beter zicht op het denkproces van de (sterke) speler.
Een ander en extremer voorbeeld was de Freestyle-overwinning in 2005 door 2 amateurs Steven Cramton en Zackary Stephen met respectievelijk USCF ratings van 1685 en 1398, zie chessbase. De naam Freestyle laat verstaan dat alles toegelaten is tijdens de partij dus ook het consulteren van schaakprogramma's. Nu was hun overwinning toch een enorme verrassing want met het relatief langzame tempo (1h + 15 seconden extra per zet) werd algemeen verwacht dat de teams met grootmeesters en sterke HW toch zouden zegevieren. Achteraf ontstond zelfs een polemiek over de authenticiteit van het team waarbij de winnaars aan de tand werden gevoeld of er toch geen sterke speler stiekem had meegeholpen.
Correspondentieschaak wordt algemeen bekeken als kwalitatief het hoogst haalbare in het schaken. Toen ik ermee stopte in 2004, zie dit blogartikeltje liet ik al optekenen dat het hard werken was om schaaktechnisch iets te kunnen aanvullen t.o.v. de schaakprogramma's. Vandaag is het er zeker niet makkelijker op geworden wat recent nogmaals werd onderstreept door de nieuwe wereldkampioen Ron Langeveld. Hij is de eerste wereldkampioen in correspondentieschaak die nooit clubschaker is geweest. Het wordt nog eigenaardiger als ik vertel dat er aan de finale zelfs de sterke Braziliaanse OTB grootmeester Rafael Leitao deelnam. Zelf vertelt Ron in een interview dat schaakkennis zelfs funest kan zijn in correspondentieschaak omdat die kennis nooit compleet is. Hij geeft grif toe dat zonder engine-gebruik het onmogelijk is om zich aan de top te handhaven. Dit betekent niet dat er geen menselijke inbreng meer is maar wel dat de klemtoon bij het maken van kwalitatieve analyses verschoven is van schaakkennis naar computervaardigheden.
Ondanks deze feiten zien we vandaag nog steeds dat boeken veel beter verkopen met een sterke titelhouder (liefst grootmeester) als auteur dan zonder. Een mogelijkheid om als onbekende schaker toch iets gepubliceerd te krijgen is vaak een samenwerkingsakkoord te sluiten met een titelhouder. De inbreng van de titelhouder is vaak beperkt tot het aangeven van ideeën en het reviewen terwijl het leeuwendeel op conto komt van de onbekende schaker. Met het leeuwendeel bedoel ik alle administratieve plichten, concreet uitwerken van de layout en tekst, computerevaluaties laten maken of kortom vooral het harde en noodzakelijk labeur die bij een goed boek noodzakelijk zijn. Een aantal boeken waarvan ik vermoed dat ze in die modus gemaakt zijn, zijn The Ruy Lopez: a Guide for Black (Sverre Johnsen, GM Leif Erlend Johanessen) ; Win with the Stonewall Dutch (Sverre Johnsen, IM Ivar Bern, GM Simen Agdestein); Grandmaster repertoire 10 The Tarrasch defence (Nikolaos Ntirlis, GM Jacob Aagaard).
Vraag en aanbod dus ik begrijp ten volle waarom uitgevers vooral de kaart trekken van auteurs met minstens 1 titelhouder. Echter ik heb geen begrip voor het afbreken van auteurs puur omwille van het feit dat ze geen titelhouder zijn. Dit gebeurde zowel op chesscafe als op chesspub met het boek Dismantle the Dutch Defense with the Dangerfield Attack geschreven door de onbekende schaker David Rudel.
Nee ook dit openingsboek heb ik niet aangekocht (zie voor een ander voorbeeld het artikeltje mode) maar ik kan wel gebaseerd op mijn ervaring stellen dat een vroeg Lf4 tegen het Hollands heel wat meer is dan puur een amateurszet. Ik krijg het zelden op het bord maar als het gebeurt dan heb ik toch steeds moeite om een comfortabele opstelling te vinden. Zo herinner ik mij de partij tegen Luc Saligo in Open Gent van 2012 waar ik in de opening zeker problemen had.
We beseffen het allemaal maar toch zien we vandaag nog erg vaak dat een idee/ concept naar de prullenmand wordt verwezen puur omwille van de persoon. Spijtig want hierdoor missen we kansen om een idee ten volle naar waarde in te schatten. Tenslotte wil ik besluiten met een quote van de Britse topgrootmeester Mickey Adams die ik las op qualitychess blog: "Ik kijk in alle boeken die men mij opstuurt want zelfs in Everyman boeken staat wel altijd iets dat ik kan gebruiken."
Brabo
"Echter ik heb geen begrip voor het afbreken van auteurs puur omwille van het feit dat ze geen titelhouder zijn."
BeantwoordenVerwijderenWainscott brak Rudel niet af omdat hij geen titelhouder was.
"Now, don't get me wrong, an Expert can write a decent book on chess. Look at Rapid Chess Improvement by Michael de la Maza for example.
Wainscott brak Rudel af omdat de inhoud van zijn boek niet deugt. Dat is jammer, want ik deel je opvatting dat Lf4 een veel slechtere reputatie heeft dan verdiend.
1.d4 f5 2.c4 Pf6 3.Pc3 g6 4.h4!? is behoorlijk gevaarlijk voor zwart. Het lijkt mij dat Lf4 plus e3 ipv c4 plus Pc3 geen verslechtering is.
Een paar jaar geleden heb ik een kleine discussie gehad met Rudel. Ik kan daarom getuigen dat hij een oneerlijk man is, oneerlijk in die zin dat hij discussies wil "winnen" en geen belangstelling heeft om uit te zoeken wat de beste zetten zijn.
Dat vind ik een goede reden om hem af te breken, ja.
Ik heb ook de draad op Chesspub nog eens doorgenomen. De recensent Wainscott krijgt nog meer kritiek dan Rudel zelf, dus je voorbeelden laten het tegendeel zien van wat je citaat zegt! Overigens herinner ik me wel dat Rudel op chesspub afgebroken is, inclusief wegens speelsterkte, maar dat was denk ik naar aanleiding van zijn twee boeken over de Colle.
BeantwoordenVerwijderenHet jammere is natuurlijk dat we nu nog steeds niet echt een idee hebben van de waarde van 2.Lf4.
Ik vond dat de voorbeelden die Wainscott aanbracht helemaal niet overtuigend waren om het als een slecht boek te bestempelen, integendeel. Die mening wordt trouwens gedeeld op chesspub. Nu iedereen heeft recht op een mening dus dat verklaart nog niet mijn standpunt.
BeantwoordenVerwijderenMnb, de quote die je stelt is toch wel uit zijn context getrokken:
"By the way, none of those games featured a titled player. And, coincidentally, Mr. Rudel is also an untitled player. ... Now, don't get me wrong, an Expert can write a decent book on chess. Look at Rapid Chess Improvement by Michael de la Maza for example. However, these lines are so rare in practice that a lot of deep investigation is required, and it would appear that Mr. Rudel did very little computer-assisted research."
Voor mij ligt het er vingerdik op dat de auteur niets moet hebben van het boek omwille van het feit dat er geen titelhouders betrokken zijn (auteur maar ook in de referentiepartijen).
Trouwens iets eerder vertelt de reviewer het volgende: "Houdini's take is +.38 for White – hardly a position with "little to like" about it. Yes, White is slightly better, but that is the case in many openings."
+.38 in Houdini is een mooi openingsvoordeel waarvoor ik onmiddellijk teken in de meeste openingen. Trouwens het spreekt voor een stuk zijn bewering tegen dat er geen computer is gebruikt.
Dus nee ik heb niet de indruk dat er een eerlijke evaluatie is gemaakt van het boek op chesscafe maar eerder op de persoon is gespeeld.
De link naar chesspub gaf ik mee om aan te tonen dat er mensen zijn die de rating/ titel van de auteur erg belangrijk vinden voor een boek maar niet om te beweren dat dit de algemene tendens is op chesspub. Ik ben uiteraard blij dat er op chesspub ook heel wat reacties zijn die het hiermee oneens zijn.
BeantwoordenVerwijderen"Het jammere is natuurlijk dat we nu nog steeds niet echt een idee hebben van de waarde van 2.Lf4."
BeantwoordenVerwijderenWanneer heb je een echt idee van een opening na 2 zetten? Zelfs na de publicatie van een monumentaal boek zoals 'Kings gambit' van John Shaw wat toch een opening betreft met een enorme geschiedenis was er al bijna onmiddellijk daarna al onenigheid over de evaluatie van bv. de weerlegging 1.e4 e5 2.f4 exf4 3.Lc4 Pc6
Mijn analyses en ervaring tonen aan dat wit met Lf4 in het Hollands interessante en vrij onbekende stellingen kan bereiken waarmee zeker kansen kunnen worden gecreëerd. Er zijn zeker (sterke) spelers die voor zoiets zullen tekenen, zie bv. mijn artikel :http://schaken-brabo.blogspot.be/2014/02/de-gelukzak.html
Tenslotte toont Lf4 nogmaals een mankement aan van het Hollands t.o.v. andere openingen. Er bestaan gewoon teveel groene zetten tegen het Hollands om het als een topkeuze te kunnen beschouwen. Dit schreef ik o.a. al in mijn artikeltje : http://schaken-brabo.blogspot.be/2013/08/groene-zetten.html