zondag 12 mei 2019

Belgische interclubs apotheose deel 2

Het slot van de Belgische interclubs verliep dit jaar erg tumultueus. Zo speelden de eerste klasse teams op 7 april hun laatste ronde terwijl de lagere klasse teams speelden op 28 april. Velen stelden zich de vraag waarom. In de bondsverslagen kan je terugvinden dat de tornooileider zoveel mogelijk aan de verzuchtingen van de diverse clubs heeft trachten te voldoen. M.a.w. ik interpreteer dit dat hij opnieuw moest toegeven aan de speciale wensen van onze Duitstalige bondsvoorzitter waarvan al lang geweten is dat hij voorrang geeft aan de (Duitstalige) professionele clubs (zie o.a. deel 1).

Bovendien zette deze splitsing van de kalender de deur open voor enkele dubieuze praktijken want zo speelde de 2de ploeg van KGSRL in de laatste ronde plots met de Belgische IM Geert Van der Stricht en de Belgische FM Johan Goormachtigh die in geen van de vorige 10 ronden hadden meegespeeld. Allemaal volstrekt reglementair maar het smaakte erg zuur want Geert had enkel in de eerste ploeg gespeeld tot dan toe. Johan kan je nog delibereren want hij speelde ook 1 keer in ploeg 4 mee en heeft een beduidend lagere elo.

Uiteindelijk maakte het geen verschil uit voor de eindrangschikking en dat is misschien ook de reden waarom KGSRL hen toch had opgesteld want ik dacht dat de relaties tussen Deurne en KGSRL goed waren. Borgerhout was mathematisch al zeker van de titel dus enkel een ereplaats stond nog op het spel die we met Deurne uiteindelijk desalniettemin konden verzilveren. Zonder twijfel een heel knap resultaat voor Deurne als je weet dat 2 basisspelers al +70 jaar oud zijn terwijl ik zelf als relatief "jonge" 40'er maar 50% scoorde dit jaar.

Het wordt elk nieuw seizoen een stukje onzekerder of iedereen er bij Deurne opnieuw bij zal zijn. Nu voor sommige ploegen was het seizoen op 28 april laatstleden nog niet gedaan. Ik heb het zelf in mijn 22 jaren interclub nooit meegemaakt maar vorige zondag moest Mechelen 1 tegen Wetteren 2 een testwedstrijd spelen voor promotie naar 2de afdeling. Beide ploegen stonden ex-aequo op de 1ste plaats met dus evenveel match als bordpunten en dan zegt het bondsreglement dat er een testwedstrijd gespeeld moet worden. Dit klinkt logisch maar er zaten wel enkele addertjes onder het gras waarvan ik niet op de hoogte was.

Zo mogen enkel spelers meespelen aan de testwedstrijd wanneer ze 3 keer eerder hebben meegespeeld tijdens het voorbije seizoen voor de ploeg. Goed om plotse versterkingen te vermijden, zou je denken maar het heeft wel 1 enorm nadeel waarmee geen rekening werd gehouden. Ploegen die met een vaste kern spelen en dus weinig of geen reserves gebruiken, geraken in de problemen wanneer net voor die ene testmatch iemand van de kernspelers niet kan. Het reglement maakt namelijk geen onderscheid tussen sterkere spelers als reserve oproepen en zwakkere spelers als reserve oproepen wat natuurlijk een lacune is. Bovendien daar een testwedstrijd iets zeer uitzonderlijk is, kan je al raden wat er dan ook daadwerkelijk gebeurde. Wetteren 2 werd verplicht op een bord forfait te geven terwijl een groep Wetterse fans aan de kant klaar stonden  om in te vallen maar noodgedwongen zichzelf moesten beperken tot supporteren voor de resterende ploeggenoten. Mechelen 1 dus 1- 0 voor zonder dat er 1 zet al gespeeld was op slechts 6 borden.

De wedstrijd zelf werd gespeeld op een min of meer neutrale locatie : het clublokaal van de KGSRL en toen ik hoorde dat er ook live borden zouden zijn, polste ik bij mijn gezin of een bezoekje mogelijk was. Mechelen is de club van mijn kinderen en 4 van mijn (ex-) leerlingen zouden meespelen in de testwedstrijd. Echter de laatste tijd was er al erg veel geschaakt dus ik wou ook de kerk in het midden houden. Ik had geluk want het was de eerste zondag van de maand en dat betekent de winkels in Gent zijn open waardoor echtgenote en dochter het wel zagen zitten om naar Gent af te zakken. Enkel mijn zoon moest ik nog overtuigen en dat lukte met de Mc Donalds.

Om 3 uur arriveerde ik in de KGSRL dus de wedstrijden waren al een uur onderweg. Het stond dus al 1-0 voor Mechelen maar bij een snelle rondblik werd mij onmiddellijk duidelijk dat het geen walkover zou worden, integendeel. Het zou een lange bijzonder spannende namiddag worden waarbij menig toeschouwer aangaf dat voetbal hier totaal niet kon aan tippen. Zelfs mijn 10 jarige zoon Hugo werd helemaal meegezogen en bleef 3,5 uur gekluisterd op zijn stoel naar de schermen turend terwijl ik geregeld commentaar gaf. Schaken valt dan wel spijtig genoeg niet te verkopen aan het brede publiek, meer dan een basiskennis is niet nodig om enorm ervan te kunnen genieten.

Al snel werd mij duidelijk dat de match beslist zou worden op borden 1 en 3. Mechelen stond op borden 4 en 6 erg slecht en verloor vervolgens snel. Daarnaast rekende ik al een punt erbij voor Mechelen op bord 5 alhoewel het nog vele uren duurde vooraleer het punt effectief werd gescoord. Met een 2-2 was alles mogelijk zeker ook een gelijkspel waarna een compleet absurde lottrekking zou gebeuren. Ik snap niet dat dit reglement ooit is goedgekeurd. Anderzijds ik ken slechts weinig schakers die echt verliefd zijn op het spel (het is een maar een hobby).

Van de 2 resterende borden, kraakte Sterre Dauw (reeds 2250 fide) als eerste op bord 3. Hij is niet vies van experimenteren in openingen zoals nu met de Grunfeld Indische opening maar dat is niet zonder risico's zeker als je tegenstander de zeer ervaren Nederlandse fide-meester Rene Tiggelman is. Gevolg Sterre kan de openingsproblemen nooit helemaal oplossen en belandt uiteindelijk in een lastig eindspel. De laatste maanden hebben we samen hard gewerkt om Sterre zijn eindspel te verbeteren met reeds merkbare recente successen maar hier verviel hij weer in passief spel.
In zulk soort toreneindspel moet je actief verdedigen. Ik had het laatst nog getoond met verve in het rapidtornooi van Aalter waar ik een ongelooflijke ontsnapping maakte in mijn partij tegen de Belgische expert David Roos. Het toreneindspel werd afgehaspeld in enkele minuten tijd dus misschien is de reconstructie uit het hoofd een week later gemaakt niet helemaal correct maar ver zal ik niet van de waarheid zijn.
Geef mij een actieve toren en 1 resterende potentiële vrijpion en ik blijf vechten zelfs al sta ik een legertje pionnen achter. Ik zag meerdere verwonderde gezichten toen de remise op het bord kwam. De kers op de taart zette ik door in de laatste ronde nog een ander toreneindspel af te snoepen van jawel Sterre en zo in extremis het tornooi te winnen. Het verschil tussen leraar en leerling is bijzonder klein geworden dus ik moet het meer en meer hebben van die laatste details.

We keren terug naar de laatste resterende partij van de testwedstrijd tussen Mechelen en Wetteren. Mooier, spannender kon het niet want een titanengevecht was aan de gang op het 1ste bord waarbij de klepel van links naar rechts voortdurend sloeg. Ik ging zo op in de analyses dat ik geregeld niet opmerkte dat 1 van de betrokken spelers naast mij stond mee te luisteren naar mijn opmerkingen. De live-borden staan dan ook heel ongelukkig opgesteld in het wandelpad van tornooizaal naar de toiletten. Daar had men moeten rekening mee houden bij de indeling van de ruimtes bij de renovatie.

Voor Mechelen speelde de Belgische expert Dimitri Allaert. Voor Wetteren speelde de Belgische expert Galeh Khonghaloos. Tegen Galeh heb ik zelf ook eens gespeeld en ik wist dat je hem zeker niet mocht onderschatten. Hij is een bijzonder creatieve speler en produceert vaak heel aantrekkelijke partijen. Vanuit de afruilvariant van het Spaans offerde hij er luchtig op los in 2006 tegen mij en kwam er uiteindelijk nog zelfs mee weg.
De partij op het 1ste bord in de testwedstrijd deed niet onder van spektakelwaarde. Met een gedurfd maar incorrect stukoffer op zet 28 laat Galeh de vlam in de pan slaan. Dimitri durft het niet te slaan maar komt hierdoor verloren te staan. Daarna volgen de avonturen zich op in sneltreinvaart met een onwaarschijnlijke ontknoping.
Immense ontgoocheling bij de Mechelse spelers. Euforie bij de Wetterse. Ik ben niet kunnen blijven tot de laatste zetten want het werd te laat voor mijn kinderen maar ik kreeg direct na afloop een telefoontje. Het was in elk geval een onvergetelijke namiddag en een feest van en voor het schaken.

Brabo

maandag 6 mei 2019

10. Richard Meulders

10. Richard Meulders

(9 april 1951 - )

Bron: newinchess
Bron: chessbase

Na een vreselijk drukke maand maart-april, heb ik even weer ademruimte om het geplande ritme van 1 speler per maand terug op te pikken. Wie mijn originele lijstje erbij haalt, zal merken dat de volgorde al gevoelig dooreen is gehaald. Dat heeft als belangrijkste oorzaak dat ik de originele lijst redelijk snel (lees: onzorgvuldig) had samengesteld. En dat er geleidelijk aan namen zijn bijgekomen – niet noodzakelijk in de top tien, maar wel in de top-20 en top-30. Door meer in detail te gaan, heb ik ook een herevaluatie gedaan van mijn oorspronkelijke lijst.

Is FIDE-Meester Richard Meulders een eerste minder evidente naam in deze lijst? Dan is zijn palmares zeker onderschat: Belgisch jeugdkampioen in 1968 en 1969, nationaal kampioen in Eupen 1978, de eerste titel van in een rijtje van zeven (1978-81-83-85-88-89-91). Met een laatste titel in Geraardsbergen 1991 kan dus met gemak gesteld worden dat hij de jaren ’80 compleet domineerde. Na de elf titels van O’Kelly is hij hiermee nog steeds tweede in de all-time lijst van nationale kampioenen. Die dominantie zorgde er ook voor dat hij incontournable was die jaren voor het olympiadeteam: vier deelnames tussen 1980 en 1990, met een score van 17,5/39 (44,9%).

Dat hij op wikipedia nog geen pagina (in het Nederlands) heeft, is op zijn minst een onrecht (enkel in het Roemeens vind ik een weinig informatieve stub terug). Gelukkig zijn er nog de klassieke bronnen.

De eerste sporen van schaakactiviteit vinden we op de onvolprezen site van Nikolaas Verhulst: hij werd vijfde op tien deelnemers in het eerste tornooi vanSchilde, met 5/9. Meteen al een hoopgevend resultaat, dat de jonge snaak de nodige stimulans gaf om zich verder te verdiepen in het schaakspel. Onder meer door die goede prestatie, mocht hij het jaar erop al op het tweede juniorenbord plaatsnemen in een interland tegen Luxemburg. Dat België, ondanks een zwakke opstelling, toch niet tot winst kon komen (6-6), kon als een blamage genoteerd worden. Het tweede jeugdtornooi van Schilde was sterker bezet dan het eerste, en de gedeeld derde plaats van Meulders kan gezien worden als heel respectabel. Tornooiwinnaar André Lombard werd later IM en Bo Jacobson (gedeeld derde) werd later Deens NK. Derek Wise (1949-2010), die tweede eindigde, was een Engelse speler van de club van Downend, bij Bristol, die later zijn schaakhobby zou laten varen voor een gedreven carrière als schooldirecteur. In februari van dat jaar zat hij al aan bord 11 in een interland tussen Antwerpen en Ljubljana – opmerkelijk voor een 16-jarige, want de namen die hem vooraf gingen in die match waren allemaal Vlaamse toppers.
  
In Eupen 1968 en in Bredene 1969 werd hij Belgisch jeugdkampioen, waarmee hij Eric Everaert opvolgde. Hij werd meteen de eerste jeugdkampioen die zichzelf opvolgde.

In 1972-73 werd hij ligakampioen van Antwerpen, samen met Peter de Jonghe en Bruno de Jonge. Opmerkelijk genoeg bleef dit zijn enige titel. In het NK van Oostende dat jaar werd hij gedeeld 5de-9de, met 6/11.

In 1978 speelt hij het ZT mee voor België; hij dient wel als kanonnenvoer voor de toppers (Timman, Miles, Sosonko, Speelman), maar scoort o.a. remises tegen Stean (dat kost de Engelsman een gedeelde eerste plaats), Langeweg en Ligterink. Winst is er tegen Rivas Pastor en de Luxemburger Feller, die afgetekend laatste wordt. Meulders behaalt 4,5/14 en wordt 11de-13de. In 1982 treedt hij weer aan in het ZT (Marbella) en eindigt met 4,5/10 net na een Donner uit vorm.  Weer speelt hij een kleine rol in de topplaatsen: zijn remise tegen alweer Stean kost deze opnieuw een eerste plaats (die voor Mestel is).

In het EK Teams van 1989 speelde hij op bord 2, achter Luc Winants, maar voor Marc Dutreeuw, maar het was zijn tornooi niet: amper 1,5/8. Nu, het hele team speelde niet bijster goed in dit tornooi; enkel Serge Vanderwaeren deed het goed met 5,5/7 op het reservebord.

Het ZT van Lyon in 1990 zag de opmars van Joel Lautier, die naar verluid zijn laatste zet in zijn laatste partij (die hem de kwalitificatie voor het IZT opleverde) met zijn tenen uitvoerde. Meulders zelf wordt voorlaatste en kan dit keer geen potten breken. Het ZT van Brussel 1993 is een open tornooi (open voor iedereen die het hoge inschrijvingsgeld wil betalen). Dat is een leuke formule. Zo nemen de ons onlangs ontvallen spelers Willem Hajenius en Paul Demoulin ook deel. Mede door die open formule nemen zowat alle IM’s en IGM’s van Frankrijk, Nederland en België deel, wat het een sterk bezette open maakt. Van der Sterren wint met Van Wely het tornooi, en zou zich later zelfs doorheen het IZT slaan, om pas tegen Kamsky ten onder te gaan. Richard Meulders heeft het in dit jonge, sterke gezelschap moeilijk en komt slechts één keer boven de 50% uit – finaal strandt hij na een nederlaag tegen Eloi Relange in de laatste ronde op 5/11.

Hij stopte in 2002 met schaken op zijn 50ste. Reden: hij had niets meer te bewijzen, en om in de nadagen van zijn carrière te dienen als scalp voor jonge wolven, daar had hij geen zin meer in.

Gedurende zijn beste periode – zeg maar van 1980 tot midden jaren 90, was zijn elorating ruim boven 2300. In 1986 piekte hij voor het eerst op 2385 FIDE-elo, iets wat hij midden 1992 zou herhalen. Geen 2400, dus jammer genoeg is het bij de FM-titel gebleven. Zijn “stop-elo” was 2245.

Met wit speelde hij zo’n 50% 1.e4; in de andere gevallen speelde hij ongeveer 3 op 4 keer 1.d4 en 1 op 4 1.c4. Zijn score met 1.d4 was opmerkelijk hoog, maar dat lag aan zijn goede score tegen het Hollands, waartegen hij bijna 75% haalde; vooral met zijn dubbelfianchetto was hij dodelijk.

Opmerkelijke internationale partijresultaten? Wel, er is zijn remise tegen Sosonko in de ol van Malta 1980, zijn remises tegen Van der Sterren en Stean in het ZT van Marbella in 1982, zijn remises tegen Timman en  Van der Wiel in het Swift-tornooi in 1987. Daarnaast een remise tegen Ljubojevic in het jeugdtornooi van Zurich in 1970, een remise tegen Nino Kirov in Graz 1972, een remise tegen Hans Ree in Amsterdam Ohra 1982… Kortom, een mooi lijstje als schaak-CV. Richard Meulders staat op 10 in deze lijst, en laat enkele gerenommeerde namen achter zich, maar met acht nationale titels mag dat wel, dacht ik.

En omdat het niet altijd de “best of” moeten zijn, volgend (niet-foutloos, maar wel interessant) miniatuurtje uit het pre-computertijdperk.



HK5000

donderdag 2 mei 2019

Het Siciliaanse Berlijns

Op de laatste interclubronde was ik verbaasd over hoeveel schakers na hun partij bezig waren de lopende partij van Magnus Carlsen te volgen. Een Belgische FM kwam mij zelfs persoonlijk de unieke matstelling tonen die op het bord kwam zie 2019 Grenke chess classic round 8. Het interesseerde hen (alvast tijdelijk) meer dan de partijen van hun ploeggenoten.

Tenzij je de laatste maanden compleet van de schaakwereld bent weggeweest, kan je onmogelijk de recente fenomenale successen van de regerende wereldkampioen gemist hebben. Terwijl hij vorig jaar nog met veel moeite zijn wereldtitel verdedigde tegen Fabiano Caruana, loopt het nu wel plots als een sneltrein. Magnus is weer absoluut hot en er wordt weer volop gespeculeerd of de magische grens van 2900 elo kan worden gebroken.

Voor mij bewijst het enkel dat elopunten relatief zijn. We maken allemaal schommelingen mee in onze speelsterkte. Soms zijn de redenen hiervoor evident zoals bv. nieuwe verantwoordelijkheden maar geluk mag je evenmin uitsluiten (zie o.a. mijn artikel de gelukzak) vooral op korte termijn. Dit laatste zou wel eens een belangrijke rol hier kunnen spelen want de recente 40 elopunten winst werd door Magnus behaald in slechts 31 partijen.

Op het Chessbase-verslag over de laatste ronde in Grenke wordt eveneens vermeld dat Carlsen vandaag nog de vruchten plukt van zijn voorbereiding op het voorbije wereldkampioenschap. Magnus: "Ik kan ideeën en concepten gebruiken die we toen hadden geanalyseerd." Dit laatste zien we bijvoorbeeld heel duidelijk in zijn shift van e5 naar c5 als belangrijkste keuze op 1.e4. In de laatste 10 jaar was e5 telkens de meest gekozen zet in standaardpartijen door Magnus maar sinds het wereldkampioenschap vorig jaar heeft hij een andere favoriet. Onderstaande tabel gebaseerd op een screening van de Big database 2019 toont dit heel mooi.


Het legde Magnus geen windeieren. Na het wereldkampioenschap behaalde hij ermee tegen (heel) sterke grootmeesters in 7 partijen, 4 winsten en 3 remises. De hoeksteen van het Siciliaans is hierbij steeds de Svechnikov. Het nieuwe Berlijns waarop ieder zijn tanden op stuk bijt. Ondertussen is ook de oplossing bekend van het raadsel die ik opgaf in het artikel curieuzeneuzemosterdpot. Waarom probeert niemand de hoofdvariant? Wel ondertussen heeft de Azerbeidzjaanse topgrootmeester Teimour Radjabov het eens geprobeerd in de voorbije Tata Steel. Ik vermoed dat Teimour zelf curieus was en van remises is hij nooit schuw geweest.
Je kan je terecht afvragen wat er zo speciaal is aan deze lijn. Bovendien kiest Teimour bijlange niet voor de meest kritieke test. Het antwoord kan je vinden in de Ultracorr-x. Als we de partijen selecteren na 12...Tb8 gespeeld door de crème de la crème in correspondentieschaak (beide spelers hebben + 2500 elo) in de laatste 10 jaren dan krijgen we onderstaande onthutsende statistiek.
Jawel alle 32 toppartijen gespeeld in de laatste 10 jaren werden remise. Nee geen enkele keer won wit of zwart. Het Berlijns in het kwadraat. Trouwens ook in de lagere elo-regionen merk je zeer zelden een beslissing. Ik maakte deze ontdekking reeds in 2015 naar aanleiding van de latere analyses op een ontsnapping in het clubkampioenschap van Deurne tegen Marcel Van Herck.
Het is de reden waarom ik tegenwoordig niet meer de hoofdlijn van de Svechnikov speel. Dus er komt geen vervolg meer op een theoretisch duel in de Svechnikov en de wetenschappelijke aanpak. Wat ik dan wel speel, zal je zelf moeten ontdekken. Ik heb er al 1 iemand mee kunnen verrassen en hoop het nog een paar keer te kunnen doen. Ik geef op deze blog al meer informatie weg van mezelf dan wellicht een dozijn schakers dus ik denk niet dat ik iemand tekort doe.

Trouwens ik blijf wel nog de ontwikkelingen volgen in deze lijn. Dit is iets wat ik vroeger nooit gedaan heb. Eenmaal ik een lijn niet meer speelde, stopte ik met die lijn nog verder op te volgen. Tegenwoordig doe ik ook regressie-analyses. Dus af en toe ga ik nog eens kijken of er recent iets veranderd is waardoor een lijn misschien opnieuw speelbaar wordt. Zo analyseerde ik enkele kleine recente vondsten voor wit in de hoofdlijn maar tezelfdertijd waren er ook weer verschuivingen in het voordeel voor zwart die het alweer teniet deden.

Magnus heeft vandaag een voorsprong maar ik ben er zeker van dat zijn tegenstanders niet zullen stilzitten. Vroeg of laat zal men sowieso anti-dotes vinden waardoor de scores van Magnus in het Siciliaans weer zullen verkleinen. Openingen zijn voor velen saai maar een paar enkelingen kunnen ook genieten van die eeuwige schommelingen.

Brabo

donderdag 25 april 2019

Mijn mooiste zet deel 3

Ik heb ooit eens een partij gespeeld, en de gemiste combinatie is altijd in mijn hoofd blijven hangen, omdat ze zo apart was. Hier moet ik al mezelf corrigeren, want het was geen combinatie, maar eerder een foutieve voortzetting van mijn tegenstander, die een niet-evidente weerlegging vereiste. Die ik dus niet zag - en die ik later ook nooit in combinatieboeken of partijen gezien heb. De "combinatie" of eerder weerlegging is zo "uniek" dat ik het eigenlijk nog nergens elders gezien heb: een stuk laten slaan met schaak en niet terugnemen, maar gewoon het schaak pareren door er nog een stuk tussen te zetten, omdat er een langetermijn dreiging in de stelling zit die sterker is dan dat voorlopige stukverlies.

In de partij zag ik het niet. De enige partij met deze "variant" in Chessbase is Piscopo (2364) - Zakharchenko (2197) uit 2012 - en dan ben ik toch in goed gezelschap: ook de Italiaanse internationaal meester Piscopo vond de zet niet. Dus nog een zet die behoort in de categorie van onzichtbare zie deel 1 en deel 2. Echter ik speelde de automatische zet 10.bxc3 waarna het voordeel uit wits handen slipt. De rest van de partij geef ik hieronder mee.

Op de blog van Quality Chess was er laatst een discussie over automatische zetten. Vaak worden fouten gemaakt omdat spelers onvoldoende alternatieven bekijken. Extra tijd spenderen werd dan ook logischer wijze door de auteur als oplossing naar voren geschoven. Echter dat zagen sommige lezers niet zitten. Automatische zetten zorgen er net voor dat er een tijds-buffer kan worden gecreëerd zodat men op andere momenten in de partij meer tijd kan spenderen. Als je alles in vraag stelt dus ook de automatische zetten dan riskeer je tijdnood met veel grotere consequenties. Het is desastreus voor de eigen speelsterkte om trachten die ene unieke zet in die ene partij te willen vinden in ruil voor vele blunders door tijdnood in een dozijn partijen. Anderzijds voor mijn mooiste zet, had ik wel graag een uitzondering gemaakt.

HK5000

zondag 21 april 2019

9. Victor Ivanovich Soultanbeieff

9. Victor Ivanovich Soultanbeieff


(11 november 1895, Yekatarinoslav, Oekraïne - 9 februari 1972, Luik)


Victor Ivanovich Soultanbéieff is een heerlijk speler voor mensen die graag aanvalspartijen naspelen. Hoewel hij laat leerde schaken, won hij in 1914 toch al het stadskampioenschap van Ekaterinoslav, de Oekraïnse stad die van 1926 tot 2016 Dnepropetrovsk werd genoemd. Maar toen brak eerst de wereldoorlog uit en daarna de Russische Revolutie en moest hij mee opdraven in het Russische leger – tussen veldslagen door kon hij wel nog met andere schakers zijn spelpeil onderhouden. In 1918 won hij nogmaals het stadskampioenschap van zijn thuisstad, maar in de burgeroorlog die volgde, kwam hij in het leger van Wrangel terecht, dat in Gallipoli gelegerd werd. Wrangel was een generaal die eerst officier was in het Keizerlijke leger, en daarna bevelhebber was van het witte (anti-communistische) leger in de burgeroorlog. Wrangel overleed onverwacht op 49-jarige leeftijd in Brussel, maar werd later herbegraven in een Russisch-orthodoxe kerk in Belgrado.

Hij kwam als jongeman in 1921 in België aan en koos na een kort verblijf in Brussel, Luik uit als woonplaats, vooral omdat er toen veel werk was in de mijnen en de staalindustrie. Hij zou de rest van zijn leven “Luikenaar” blijven.

In 1923 speelde hij voor het eerst mee in het Belgisch kampioenschap, het begin van een lange traditie: hij zou 22 NK’s meespelen, misschien wel een record. Voor Soultanbeieff was dit tornooi hem op het lijf geschreven: net zware tegenstand genoeg voor zijn niveau, maar ook net zwak genoeg bezet om vaak kampioen (in totaal vijf keren) te worden. En met zijn aanvallende speelstijl, zorgde dit ook vaak voor interessante partijen. Al bij zijn eerste deelname viel hij op met die scherpe speelstijl – een grotere tegenstelling met die van Dunkelblum lijkt onvoorstelbaar. Hij werd meteen vierde en bestempeld als “grote belofte” voor het Belgische schaken.

Hij kon niet leven van het schaakspel alleen, en moest dus als mijnwerker en staalarbeider de kost verdienen. De weinige vakantieperiodes werden altijd besteed aan de zeldzame tornooien waaraan hij kon deelnemen of waarvoor hij een uitnodiging kreeg. Zo kwam zijn naam toch terecht op tornooilijsten als die van Hastings en Hoogovens.

In het tornooi van Luik 1930 (achtste met 5/11, Tartakover won met 8,5/11) ging hij zelfs overdag nog werken, om dan in de late namiddag tegen namen als Tartakover en dergelijke te spelen. Het leverde hem de bewondering van tornooiwinnaar Tartakover op.
In het Major A tornooi van Hastings in 1930/31 speelde hij uitstekend en won hij met 7,5/9 voor Sapira. In 1931 werden die sterke prestaties beloond met de titel “nationaal meester”. Daarna won hij het NK in 1932 (samen met Dyner) en in 1934. In Oostende 1936 werd hij 7de – Erik Lundin won. Tijdens de oorlog kwam er nog een nationale titel bij in 1943.

In 1946 werd hij uitgenodigd voor een klein tornooi in Maastricht, dat Euwe gemakkelijk won met 7,5/9; hij werd zevende met 50%. Daarna volgde het interessante Zaanstreek-tornooi. Dat was een zeer internationaal samengesteld tornooi (slechts drie Nederlanders), dat net voor het grote tornooi van Groningen (de Staunton Memorial) werd gehouden, als een soort opwarmertje. We zijn namelijk nog maar net een brute wereldoorlog gepasseerd, en de infrastructuur is voor een groot deel lamgelegd, wat reistijden onvoorspelbaar maakt.

Zo kon het Zaanstreek-tornooi zich verheugen in de deelname van Szabo, Christoffel en Stoltz, die zich hiermee – net als Euwe – konden “inspelen” voor het hoofddoel: Groningen. De Nederlandse inrichters waren niet chauvinistisch ingesteld en het divers samengestelde veld zorgde voor een remise-arm verloop van het tornooi. Soultanbeieff droeg hier zeker zijn steentje bij. Zijn positiespel was misschien niet “zwaar” genoeg voor de top, maar zijn tactische ingesteldheid zorgde voor een 3,5/4 tegen de staart van het klassement.
In 1946 speelde hij zijn laatste match – zijn eerste was een 2-2 gelijk spel tegen Dunkelblum in 1932, gevolgd door een 2-2 tegen Koltanowski. Het werd tevens de eerste match die hij verloor: met nipte 2,5-3,5 cijfers tegen Paul Devos.

In 1947 trad hij aan in Baarn, dat niet zo goed voor hem verliep (2,5/7). In een zeskamp in Brussel werd hij tweede met Van Seters, achter winnaar O’Kelly. In 1950 volgde zijn enige deelname aan Hoogovens (B-tornooi), maar hij speelde een zwak tornooi; Donner won met 7/9, hijzelf moet genoegen nemen met een 9de plaats (op 10 deelnemers) met 2,5/9. In Hastings 1953-54 werd hij vierde in het B-tornooi van Hastings (“Premier Reserves”), met 5/9, maar blijkbaar maakte zijn speelstijl indruk, en werd hij het jaar erop uitgenodigd voor de hoofdtabel. In 1954 volgde in Dublin een nieuwe zeskamp, die weer door O’Kelly gewonnen werd (4,5/5). Soultanbeieff werd derde, ex aequo met Leonard Barden (3/5). In 1954-55 nam hij deel aan de hoofdgroep in Hastings, maar ook in dit tornooi lag de lat te hoog voor hem: 8ste met 3,5/9. Hij was een zeer gevaarlijk speler voor iedereen tot meestersterkte (zeg maar 2400 elo), maar daarboven waren spelers positioneel en tactisch te sterk om een vuist ertegen te kunnen maken.

Op nationaal vlak kon hij nog goed mee in het begin van de jaren 60, maar het bleef beperkt tot (dichte) ereplaatsen, zoals in 1962, toen hij enkel Van Seters en Willaert moest voorlaten. In 1969 speelde hij zijn laatste NK, maar dat werd een non-event: hij stapte uit het tornooi na vier ronden. Hij speelde zijn laatste partij op nationaal niveau in de vierlandenkamp in Mortsel in 1970, waar hij tegen de mij verder onbekende Fransman Christian Levaux remise speelde op bord 7.

In 1964 werd hij nog internationaal arbiter. In het Slavisch liet hij de Soultanbeieff-variant na: 1.d4 d5 2.c4 c6 3.Pf3 Pf6 4.Pc3 dxc4 5.a4 e6, die hij voor het eerst boven haalde in de cr-partij Macht-Soultanbeieff (1931-32).

Hij was ook als schaakschrijver actief: hij schreef een boek over het WK tussen Capablanca en Aljechin, en zijn boek “Guide pratique du jeu des combinaisons”, later herdrukt als “le Maitre de l’Attaque” was en is nog altijd een heerlijke partijenverzameling.

Zijn speelstijl (ik noem hem “de Luikse Nezhmetdinov”), zijn resultaten, zijn uitnodigingen voor internationale tornooien, zijn boek, zijn reputatie en zelfs zijn exotische naam – het draagt allemaal bij tot zijn plaats in deze top tien. Niet onterecht lijkt me. Hoewel duidelijk onder de top vijf, stond zijn leven toch quasi helemaal in het teken van het schaakspel – en wanneer je dan zo opvallend je naam kan maken, dan mogen we als Belgenland trots zijn dat hij hier terechtkwam en schaakbelg werd.

Als afsluiter nog dit: in 1948 wint hij volgend miniatuurtje tegen Devreese in Luik – het zit niet in Chessgames.com, noch in de Bigbase 2019 en is één van de ontelbare miniatuurtjes (zie ook zijn partijen tegen Liubarski in 1928 of tegen Borodin in 1943) die hij ons heeft nagelaten. De partij is niet opmerkelijk tactisch – Devreese let even niet op in een stelling waar het op “wie komt eerst” aankomt – maar dat was net het sterke punt van Victor: je mocht hem absoluut geen enkel taktisch aanknopingspunt geven, of het zat erop.

Bronnen :
  • Guide pratique du Jeu des Combinaisons, Soultanbeieff, Editions Echecs et Mat, 1950
  • Chess Review, januari 1954

HK5000

dinsdag 9 april 2019

Ruil pionnen wanneer je slechter staat

In mijn vorig artikel maakten we kennis met het boek Applying logic in chess. Ik merkte daarbij op dat de inhoud vaak nogal abstract is waardoor de lezer zelf nog moet uitzoeken hoe precies een activiteit best ingevuld kan worden. Echter het is zeker niet zo dat er helemaal geen concrete tips te vinden zijn in het boek. Zo was ik verbaasd over het feit dat de auteur meerdere keren in het boek adviseerde om in een stelling waarin je materiaal achterstaat dat je dan best de pionnen ruilt. Het is volgens hem een cruciale basisregel om sterker te worden in de verdediging.

Wel ik geef toe dat ik nog nooit van die basisregel gehoord had. Ik kende enkel dat je materiaal moet ruilen wanneer je materiaal voor staat en ruil tracht te vermijden wanneer je materiaal achter staat zoals ik eens met succes demonstreerde in de grote ontsnapping. Ik heb nooit gehoord van een onderscheid tussen pionnen en stukken. Als FM en meer dan 20 jaar tornooiervaring vroeg ik mij dan ook luidop af of de Amerikaan weer niet aan het overdrijven was. Nu een paar maand later in de februari-editie van Schaakmagazine schrijft de Nederlandse Internationaal meester en tevens senior fide trainer Jeroen Bosch ongeveer hetzelfde in 1 van zijn artikels. Ook hij geeft aan dat pionnen ruilen vaak goed is wanneer je slechter staat.

Meer dan 20 jaar nog nooit die basisregel gehoord en nu lees ik het plots 2 keer in een paar maand tijd. Even rondom mij gepolst en ik bleek gelukkig niet alleen dus ik begin te vermoeden dat Jeroen de mosterd bij Erik gehaald heeft. "Applying logic in chess" is dan ook een topboek voor elke serieuze trainer want op pedagogisch vlak wordt het zonder twijfel een referentiewerk in de toekomst. Basis of niet, bekend of niet, als Jeroen het de moeite waard vindt in een artikel voor gans Nederland mee te geven, dan mogen we de regel niet zomaar naast ons neerleggen.

Trouwens mocht ik het als onzin bestempelen dan had ik er geen artikel aan besteed. Het is zelfs zo dat we eigenlijk deze regel al allemaal onrechtstreeks kennen via de eindspelen. Zo zijn heel wat eindspelen remise met een materiaalvoordeel van zelfs +3 wanneer er geen pionnen meer op het bord overblijven. Ik denk aan enkel paard of enkel loper maar ook toren + paard tegen toren of toren + loper tegen loper. Ik spreek uit puur theoretisch standpunt want soms blijven er wel nog praktische kansen zoals gisteren gebeurde in de partij Veselin Topalov tegen Ding Liren gespeeld in Shamkir, Azerbeidzjan. Het is toch ongelooflijk hoe 2 absolute wereldtoppers met voldoende tijd op de klok erin slagen om toren tegen paard te misspelen.

Fouten zijn menselijk zeker als het rekenen betreft na vele uren spelen. Niemand is immuun hiervoor. Daarentegen zie ik ook veel fouten in het eindspel die helemaal niets te maken hebben met rekenen maar een gebrek zijn aan schaakkennis. Ik heb het al eerder geschreven in sneller deel 2 dat de jeugd achterop hinkt op dat domein en dat kwam laatst nogmaals tot uiting in het eindspel die ontstond in mijn standaardpartij gespeeld in het kersttornooi van Deurne eind vorig jaar tegen kersvers FM Sim Maerevoet. De 17 jarige maakte in de voorbije 3 jaren een elosprong van maar liefst 600 punten ! In tegenstelling tot mijn leerlingen werkt hij hard aan het schaken en is dus ook succesvoller maar het eindspel blijft iets apart.

Het is een werkpunt voor Sim en dat weet hij zelf ook wel. Dit laatste werd duidelijk toen we als enige nog lang in de tornooizaal bleven om een post-mortem te doen o.a. over het eindspel terwijl alle andere schakers beneden zich tegoed deden aan drank en vertier. Zo vertelde ik hem dat ik helemaal niet zeker wist dat het eindspel wel gewonnen was voor mij en daarom tijdens de partij lang had getwijfeld om dit eindspel binnen te gaan. Sim was erg verwonderd maar moest snel toegeven dat zonder torenruil een eventuele winst inderdaad allesbehalve triviaal is. Uiteindelijk kon ik pas na enkele uren thuis met de beste schaakprogramma's uitsluitsel geven. Het was toch gewonnen maar het zou uiterste precisie vergen van wit.

Sommigen zullen het intuïtie noemen maar het is volgens mij meer. Ik stuurde aan op de torenruil want dan zou de winst veel makkelijker worden. Pionnen zou ik enkel ruilen wanneer ik geen andere mogelijkheid zou zien om progressie te maken. Uit eerdere ervaringen met dit soort eindspelen wist ik echter al dat het tegen een optimale verdediging kantje boord zou zijn om zoiets effectief te winnen en dat toont ook de lange analysevariant aan. Het is absoluut geen sinecure om zowel de zwarte toren onder controle te houden, de eigen pionnen te beschermen en tezelfdertijd een verzwakking in de zwarte stelling uit te lokken.

Ok allemaal mooi maar waar kan je zoiets leren? Ik ben geen specialist in eindspelboeken maar ik denk niet dat dit type eindspelen ergens goed geanalyseerd wordt. Nee nieuwsgierigheid is volgens mij de sleutel hier. Ik schreef in mijn vorig artikel dat ik (te) veel tijd spendeerde aan het analyseren van eindspelen. Nutteloos is dit werk nooit. Zo ging ik betreffende dit eindspel zelfs nog een grote stap verder door recent gespeelde gelijkaardige stellingen te analyseren tijdens de voorbije kerstvakantie. Ik heb geen chessbase maar dankzij door compleet legaal het programma scid te downloaden slaagde ik er toch in om een selectie te maken op basis van T+L tegen T met ook pionnen op 1 zijde waarbij de partij zonder loper 1 pion extra heeft. Hierdoor stootte ik op bijzonder leerzaam materiaal. Ik geef hieronder de meest interessante, beginnend met een eindspel uit 2018 gespeeld tussen 2 Cubaanse grootmeesters.

Ondanks de hoge computerscore zie ik bij correcte verdediging geen winst. Wits pionnen zijn te ver opgeschoven waardoor de winstweg zoals aangetoond in mijn partij tegen Sim niet mogelijk is. Desondanks zien we dat zwart zich toch laat ringeloren en dit is iets wat ik regelmatig zag in dit soort stellingen. Het mag dan wel bij correcte verdediging remise zijn, in de praktijk zien we dat zelfs (heel) sterke spelers er niet in slagen om fouten te vermijden. Zo ook in het volgende voorbeeld. Ditmaal is het de Litouwse grootmeester Toms Kantans die erin slaagt om een remise-stelling om zeep te helpen.

Deze keer was niet het probleem dat de pionnen ver opgerukt waren maar dat ze versplinterd waren. Dit zorgt ervoor dat de harmonie ontbreekt om zowel aanval als verdediging te combineren. Nu het is niet altijd de verdediging die in de fout gaat. In het volgende voorbeeld zien we een zeer gunstige versie van het eindspel voor wit maar zwart verdedigt optimaal. Het is een knappe prestatie van de Argentijnse grootmeester Federico Perez Ponsa.

Zwart voerde perfect het basisprincipe uit van te ruilen als je slechter staat en evalueerde ook correct dat het pionneneindspel ondanks een pion minder remise was. We zien trouwens dat de remisekansen onmiddellijk drastisch verhogen wanneer 1 stel pionnen verdwijnt. Echter dat betekent nog steeds niet dat er zomaar remise wordt gegeven zelfs niet wanneer zwart de supergrootmeester Peter Svidler is.

Zwart gaf geen krimp. Wit probeerde alle truukjes en wachtte zolang mogelijk tot het niet meer langer kon om pionzetten te spelen. In het volgende voorbeeld staat het opnieuw remise maar deze keer slaagt men er niet in om zonder fouten te spelen.

Het blijft dus erg opletten in dit eindspel zelfs al weet je welke type stelling wel of niet remise is. In elk geval vind ik dit soort stellingen analyseren niet alleen leuk maar het verrijkt ook je eindspelkennis. Alleen al in 2018 vond ik van dit soort stellingen een dik dozijn in de big database.  Sommigen waren bijna een exact kopie van mijn stelling tegen Sim. Daarnaast ben ik er zeker van dat je bepaalde conclusies ook kunt overdragen naar andere type eindspelen.

Tenslotte vind ik het belangrijk in dit soort eindspelen te denken in concepten i.p.v. concrete zetten. Probeer eerst uit te zoeken wat je wil bereiken en bedenk dan pas de zetten. In enkele recente lessen in KMSK heb ik daarom mijn leerlingen verplicht om dit soort eindspelen tegen elkaar uit te spelen. Het bleek voor hen een nieuwe wereld te zijn want men had nooit eerder zo geschaakt.

Brabo

woensdag 3 april 2019

Hoeveel partijen moet ik spelen?

Veel schaakclubs bieden lessen aan voor de jeugd maar volwassenen blijven meestal in de kou staan. Het is zelfs eerder het omgekeerde want ieder volwassene die een beetje kan schaken, wordt gesmeekt om zelf les te geven al is het maar om de basisprincipes van stap 1 en 2 uit te leggen aan kinderen. Geregeld hoor ik een andere lesgever in KMSK zeggen dat ik lessen geef aan mijn leerlingen die ze zelf nog niet kennen.

Het is dan ook uiterst zelden dat ik van een volwassene hoor dat hij of zij recent begonnen is met schaken. Af en toe een ouder waarvan het eigen kind schaakt, wenst meer te weten over de hobby van zijn kind en waagt de stap maar in de meeste gevallen haakt men zeer snel af. Het is ook emotioneel hard om te zien hoe zelfs jonge kinderen veel sneller en makkelijker progressie maken dan jezelf. Een universitair diploma rechten, burgerlijk ingenieur, dokter .... blijkt nauwelijks of geen toegevoegde waarde in het schaken.

Grote progressie maken op volwassen leeftijd is dan ook zeer uitzonderlijk. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik eind vorig jaar las dat een Amerikaan claimde erin geslaagd te zijn om een trainingsmethode te ontwikkelen om het als volwassene van beginner tot internationaal meester te schoppen. Echter hij ging nog verder door te vertellen dat hij dit had toegepast op zichzelf en zo in 3 jaar de befaamde titel had verkregen. Ik vond het te gek om te geloven dus ik wou wel eens weten wat hij allemaal vertelde in zijn nieuw boek Applying Logic in Chess. Wat doe ik verkeerd of kan ik beter doen? Ik vermoed talloze schakers stellen zich die vraag geregeld.
Als we het fide-ratingprofiel bekijken van de Amerikaanse IM Erik Kislik dan zien we dat hij zijn eerste rating behaalt in begin 2008 en reeds in 2012 de IM-titel. 3 jaar lijkt mij dus een beetje kort door de bocht zelfs als we de traagheid van de fide bij het toekennen van titels in rekening brengen. Anderzijds het blijft een waanzinnige prestatie.

Nu ruime ervaring met verkoopspraatjes en in het bijzonder met Amerikanen weet ik dat je altijd moet verder kijken dan de buitenkant. Zo kwam ik al snel te weten dat Erik in het jaar 2002 al een 1900 USCF rating had. 1900 USCF komt overeen met ongeveer 1800 fide. Meer dan de helft van de clubspelers haalt nooit die rating dus jezelf in 2008 nog beschouwen als beginner is wel een heel luchtige interpretatie van de definitie beginner. Kortom een paar honderd punten verbeteren in 3 jaar lijkt plots een heel stuk minder onwaarschijnlijk.

Desondanks mogen we zeker de prestatie van Erik niet onderschatten. Bitter weinig schakers zijn er in geslaagd om meerdere schaaktitels te behalen als volwassene. Na enig speurwerk heb ik er enkele gevonden: de Schotse grootmeester John Shaw die zijn GM-titel behaalde op 38 jarige leeftijd,  de Engelse grootmeester Jonathan Hawkins die de GM-titel behaalde op 31 jarige leeftijd en de Zweedse grootmeester Axel Smith die de GM-titel behaalde op 30 jarige leeftijd. Zij slaagden er nog in honderden punten elo te stijgen terwijl ze al volwassen waren. Niet verwonderlijk hebben ook Jonathan en Axel over deze uitzonderlijke prestaties een boek geschreven: Amateur to IM: Proven Ideas and Training Methods en Pump up your rating.

De boeken zijn stuk voor stuk geschreven gebaseerd op de eigen ervaringen van de lange en moeizame weg naar de titels. Als je ze naast elkaar legt dan zien je gelijkenissen maar ook grote verschillen. Dat laatste vind ik bijzonder want je zou verwachten dat de mogelijkheden om te verbeteren zeer beperkt zijn gezien het zeer gering aantal succesverhalen maar dat blijkt niet te kloppen. Het leek mij dan ook interessant om hierin iets dieper op in te gaan waarbij de boeken "Applying Logic in Chess" en "Pump up your training" ons het meest geschikt voor waren. Hieronder kan je de korte samenvatting van de vergelijking vinden met enige commentaar van mezelf.





Uit beide boeken kan je duidelijk afleiden dat er grote verschillen zijn t.o.v. de aanpakmethode. Persoonlijk heb ik iets meer voeling met de methode van Erik Kislik maar ook het boek van Alex Smith bevat interessant materiaal waardoor het zeker zinvol is om beide te lezen. Alex komt vaak met iets concreter advies. Erik zet hoog in op rendement van de training dus zoveel mogelijk progressie in zo weinig mogelijk tijd. Een mix van beide rekening houdend met de eigen voorkeuren en situatie is wellicht het beste eventueel hierbij hulp krijgend van een coach.

Tenslotte komt er uit beide boeken 1 gezamenlijk punt duidelijk naar boven en dat is zeer veel partijen spelen. In elk trainingsplan moet partijen spelen voor hen de absolute prioriteit krijgen vandaar de titel voor dit artikel. Om te weten over hoeveel partijen we exact spreken, kijk ik naar de activiteit van de auteurs in de jaren op weg naar de titels. Ik begin met de Amerikaanse IM Erik Kislik.
Op 22 jaar werd hij FM. Op 25 jaar werd hij IM. Ongeveer 140 partijen gemiddeld per jaar met fide-elo verwerking speelde hij over een periode van 5 jaar. Dat is in 1 jaar meer dan wat ik de voorbije 10 jaar in totaal gespeeld heb.

Uiteindelijk spreken we slechts over 150 elo winst t.o.v. de eerste rating. De Zweedse GM Alex Smith deed heel wat beter door 350 elo winst te maken als volwassene maar daar had hij dan wel 10 jaar voor nodig.
We zien Alex pas duidelijk progressie maken wanneer hij het aantal partijen opdrijft in 2007. In 2008 werd hij IM en pas in 2016 werd hij GM. In die jaren speelt hij gemiddeld 110 partijen met een waanzinnige piek in 2008 met 185 partijen voor fide-verwerking.

Tenslotte toont de Britse GM Jonathan Hawkins aan dat progressie niet enkel en alleen van het aantal partijen spelen afhankelijk is. Misschien speelde hij veel partijen zonder fide-verwerking maar ik twijfel aan die verklaring omdat je als sterke speler weinig kansen krijgt om interessante tegenstanders op die wijze te ontmoeten.
Op 25 jaar werd hij FM. Op 27 jaar werd hij IM en pas op 31 jaar werd hij GM. Meer dan 300 punten elo winst over een periode van 8 jaar zien we. Pas voor de sprong van IM naar GM speelde hij opmerkelijk meer partijen maar nog steeds veel minder dan de andere 2 eerder besproken spelers.

Ik denk dus dat we mogen concluderen dan veel partijen spelen een must is om progressie te maken. Echter als volwassene is het bijzonder moeilijk om hiervoor voldoende tijd vrij te maken. Zonder een grote spaarpot is zoiets enkel mogelijk in combinatie met tijdelijk slecht betaalde jobs en tevreden te zijn met minimaal comfort. Het is dan ook geen wonder dat 30 jaar zowat de grens is voor een volwassene om zulk riskant pad nog te kiezen. Dit leven combineren met een gezin is uitgesloten.

Grote progressie maken zit er dus voor mij niet meer in en wachten op mijn pensioen zoals sterke Jan is ook geen optie meer. Jan stopte op zijn 60 maar tegen dat ik op pensioengerechtigde leeftijd zal zijn, ben ik wellicht 70. Dat is een enorm verschil voor een schaker.

Vorig jaar ben ik rapidtornooien beginnen meespelen met mijn kinderen zie mijn artikel het geheugen. Dit jaar ben ik van plan om samen eens een standaard-tornooi te spelen. Het is alvast een kleine stap om weer wat actiever te worden als schaker.

Brabo