donderdag 20 september 2018

Sneller deel 2

Een paar maanden geleden werd op de blog van LSV zich afgevraagd waarom bepaalde oubollige bondsreglementen vandaag nog steeds niet zijn aangepast aan de moderne tijd. Tenzij bij ramp en tegenspoed zien we dat grote veranderingen bijna nooit gebeuren. Het is meestal de oude garde die de touwtjes in handen heeft in de meeste besturen waardoor er logisch ook veel meer aversie bestaat tegen verandering.

Daarentegen is het ook zo dat niets constant blijft. Er zijn voortdurend kleine veranderingen welke veel minder weerstand ondervinden daar de meesten ze als onbeduidend vinden. Pas na soms een decennium zien we hoe dit gecumuleerd heeft tot een grote verschuiving. Ons schaakspel is definitief veranderd. Iedereen heeft zich aangepast op een paar enkelingen die zich afvragen of het nog de moeite is om verder te schaken.

In deel 1 schreef ik dat de Brugse meesters van 2006, het eerste grote Belgische tornooi was met het snelle standaard-tempo G90 + 30 seconden. Dit jaar dus 12 jaar later hebben de laatste grote Belgische tornooien ook dit tempo overgenomen. Zowel de Zilveren Toren, Open Gent als Open Leuven maken tezelfdertijd de overstap naar dit tempo. Er blijven dus op Belgische bodem geen grote tornooien meer over waar je volgens het oude tempo kunt spelen. Voor de meerderheid is dit een logische evolutie. Echter ik hoor ook her en der teleurstelling en zelfs verbittering door het wegvallen van de variatie/ keuze.

Aanvankelijk was ik zelf ook tegen het snellere tempo maar gaandeweg heb ik steeds meer de voordelen leren appreciëren. Het is gedaan met de enorme blunders door zetten te spelen met slechts seconden op de klok. Er is geen arbitrage meer nodig om te bepalen of iemand puur op tijd speelt. De partijen duren gemiddeld beduidend minder lang wat voor mijn drukke agenda zeker welgekomen is. Zelfs in de Open Gent viel het mij al op dat partijen met G90 + 30 seconden gemiddeld sneller gespeeld worden dan het oude G120 + 0 seconden. Tenslotte voor de spelers die graag hun partij achteraf analyseren, is het ook prettig om over de volledige notatie van de partij te beschikken. Je bent niet afhankelijk van een goed geheugen of live-borden. Mijn partij in ronde 5 tegen de tornooiwinnaar Elshan Moradiabadi was hiervan een goed voorbeeld. Al erg vroeg had ik minder dan 2 minuten resterend op de klok maar dankzij de increment slaagde ik erin om grote blunders te vermijden en de notatie te onderhouden.
Desondanks zijn er ook enkele nadelen. Door de increment weet je niet meer wanneer een partij ten laatste gedaan zal zijn. In theorie kan ze zelfs eeuwig blijven duren. 1 zeeslang (zeer lange partij) kan de planning van een tornooi helemaal in de war sturen. Dus voor organisatoren is het vervelend maar ook voor de deelnemers is het niet leuk. Spelers moeten langer wachten tussen ronden gespeeld op 1 speeldag en krijgen bovendien geen tijd om nog iets voor te bereiden. Ik zag trouwens op de Brugse meesters 2018 dat de tornooiwinnaar de Spaanse grootmeester Oleg Korneev van Russische afkomst dit trachtte te omzeilen door met opzet te laat te komen op een cruciale ronde om zo alsnog te kunnen voorbereiden. De Belgische internationaal arbiter Geert Bailleul zal het op de nakende Olympiad te Batumi, Georgie trachten te bespreken want in hoeverre kan dit als vals spelen worden beschouwd. In theorie consulteerde Oleg schaaksoftware tijdens de partij.

Net zoals in 2006 zijn vandaag de Brugse meesters opnieuw een pionier. Voor het eerst in België werd een mechanisme ingevoerd om komaf te maken met de enkele zeer lang-durende partijen. Na 4u40 minuten spelen kan de arbiter beslissen om de increment uit te schakelen en aan beide spelers een extra 5 minuten te geven zodat het tempo omschakelt naar een QPF (quick play finish). Op het eerste zicht een vreemde beslissing want we gaan hiermee terug naar de kommer en kwel van voorheen zonder increment maar als je het op afstand bekijkt dan best logisch. Met G90+ 30 seconden moet je al minstens 100 zetten gespeeld hebben om een partij 4u40 minuten te laten duren. Partijen van meer dan 100 zetten zijn zeer zeldzaam (ik heb in mijn persoonlijke database meer dan 800 standaardpartijen en slechts 2 gaan voorbij zet 100). M.i. weegt de winst voor het algemene comfort in een tornooi op tegen het zeer beperkte kwaliteitsverlies van die zeldzame partijen.

Desalniettemin waren er bij de toepassing van dit nieuwe mechanisme wel nog enkele kinderziekten. De omschakeling van increment naar QPF moest manueel gebeuren en kostte veel (te veel volgens sommigen) tijd. Ik vermoed na enkele keren dat de arbiter het steeds vlotter kon uitvoeren maar het blijft altijd een heel storende activiteit. Daarnaast was het ook evenmin duidelijk of de speelduur van een partij moest genomen worden vanaf het officiële of het werkelijke startuur. Zoals heel vaak in open tornooien wordt de 1ste ronde later aangevat dan het aangekondigde uur volgens het programma. Dit zorgde ervoor dat bijvoorbeeld in de eerste ronde-partij tussen de Belgische internationaal meester Steven Geirnaert en de Belgische FM Frederic Verduyn al op zet 87 beslist werd een omschakeling van increment naar QPF te maken.
De betrokken spelers waren er allerminst gelukkig mee. Er is duidelijk nog gewenning nodig maar misschien moet ook worden uitgekeken naar een optimalisatie van het mechanisme. Zo zou het veel beter zijn als de klok automatisch de omschakeling kan doen. Ik ken geen klokken die exact doen wat er nu manueel in de Brugse meesters gebeurt maar je kan het wel benaderen door te beslissen na x aantal gespeelde zetten de aanpassing te laten uitvoeren. x kan dan 60, 80 of 100 zetten zijn. Daarna krijgt iedere speler y = 5, 10, 15,... minuten bij zonder increment. Echter slechts een beperkt aantal type klokken kan dit en die zij niet wijd verspreid. Ik kan mij goed voorstellen dat je als organisator niet zo snel 100 van die klokken kunt aanschaffen want goedkoop is het allerminst.

Een minder zichtbaar nadeel van het snellere tempo die ik al in mijn artikel het notatieformulier aanhaalde, is de grotere oppervlakkigheid in onze partijen. De tijden waar men nog een half uur of meer kon nadenken op 1 zet om een diep plan te maken zijn definitief achter ons. Het is zelfmoord om dit vandaag nog te doen met het huidige tempo. Dit aspect leidt bovendien ook tot grote armoede in het eindspel. In mijn artikel praktische eindspelen sprak ik hier al over dat spelers bij increment enkel nog spelen op basis van instincten en minimale berekeningen. Echter in de voorbije zomermaanden zag ik tot mijn ontsteltenis dat de jeugd zelfs ontbreekt aan elementaire eindspelkennis. Ik kan nog enigszins begrijpen dat mijn 9 jarige zoon Hugo in onderstaand compleet gelijkstaand-eindspel zichzelf helemaal vernietigt want het zijn de allereerste einsdpelen waarmee hij in contact komt.
De zelf-vernietiging van de zeer beloftevolle jonge speler Enrico Follesa in onderstaande partij is al zorgwekkender. Dat het dame-eindspel niet optimaal wordt gespeeld, kan ik nog perfect begrijpen maar de vrijwillige afruil naar het compleet verloren pionneneindspel is dat niet. Ik heb trouwens op mijn blog dame eindspelen deel 2 al gewaarschuwd om zeer voorzichtig te zijn bij transformaties van dame- naar pionneneindspel. Als je niet zeker bent dan is het bijna steeds verstandiger om de dames op het bord te houden.
Tenslotte vind ik mijn onderlinge partij met mijn meest talentvolle leerling Sterre Dauw gespeeld in de laatste ronde van de voorbije Open Gent het meest schrijnende voorbeeld. Zonder aarzelen bood Sterre torenruil aan en gokte dat het pionneneindspel remise was. Nochtans ik zag onmiddellijk dat wit uitstekende winstkansen heeft met zijn 2 tegen 3 pionnen-eilandjes. Hij ontsnapte omdat ik met minder dan 2 minuten resterend op de klok mij niet meer kon verdiepen in de stelling want zo liet ik nog net een reddende truuk toe.
Kortom de jeugd gokt er op los in het eindspel. Vroeger kon je makkelijk een kwartier investeren in het eindspel en zo langzaam door ervaring een zekere eindspelkennis opbouwen. De increment is nefast hiervoor. Enkel door thuis vele uren je (eigen) eindspelen te analyseren, is het nog mogelijk maar wie doet dat (van de jeugd)? Ja ik wel maar in mijn laatste les keken al mijn leerlingen mij erg vreemd aan toen ik hen vertelde dat ik geregeld meerdere uren 1 eindspel analyseer.

Brabo

donderdag 13 september 2018

De wetenschappelijke aanpak deel 2

In mijn artikel jubileum heb ik een tipje van de sluier trachten op te tillen wat nodig is om een wereldtopper te kunnen worden. Dit soort informatie ligt niet zomaar ergens voor te rapen. Slechts met een doorgedreven onderzoek op het repertoire van de ex-wereldtopper Vladimir Epishin was het voor mij mogelijk te ontdekken hoe gigantisch groot zijn openingskennis is. Ik vatte het samen door het aantal gespeelde openingen van Vladimir te vergelijken met mezelf. Ongeveer 25x meer en bovendien ook nog vaak beter gekend door Vladimir was de verbluffende conclusie.

Nu zelf werk ik aan het schaken best ook vele uren. Een interessante vraag is dus hoe Vladimir erin slaagt om zulk gigantisch repertoire te onderhouden en onthouden. Wel het simpele antwoord is dat hij slechts een bepaald aantal openingen effectief speelt tijdens een periode en dus enkel die onderhoudt en onthoudt. Het was dus zeker niet zo dat ik alle 72 mogelijke posities ook effectief op het bord had kunnen krijgen in onze onderlinge partij. Echter enkel Vladimir weet welke er actief zijn. Zelf moet ik dus gissen waardoor ik slechts op veilig speel door alles te bekijken.

Alles bekijken was toen geen optie maar er zijn wel een aantal regels die je kunt volgen om de slaagkans van de voorbereiding te vergroten. Zo blijken 60% van de openingen die Vladimir ooit gespeeld heeft, eendagsvliegen te zijn. Ik kan mij goed voorstellen dat je als professional af en toe nood hebt aan een frisse positie en dus al eens een keertje wilt experimenteren. Het is daarbij ook nog mooi meegenomen dat de tegenstander verrast zal zijn.
Dus slechts 12 van de 72 openingsposities die ik moest bekijken, had Vladimir in meer dan 5 partijen op het bord gehad. Deze 12 krijgen dus automatisch een hogere prioriteit. Echter nog belangrijker is wanneer een opening laatst gespeeld is. Vladimir speelt geen enkele opening gedurende zijn hele loopbaan.
80% van de gespeelde openingen door Vladimir worden slechts 2,5 jaar gebruikt. Dat is dus een bijzonder korte periode die natuurlijk ook sterk beïnvloed wordt door de eendagsvliegen. Uiteindelijk zien we dat de levenscyclus van de openingen slechts in beperkte mate elkaar overlappen. Om dit beter te illustreren maakte ik per jaar een overzicht van deze overlappingen.
Logischerwijze zien we dat er veel minder overlappingen zijn in de eerste en laatste jaren. De piek ligt in 2008 met een overlapping van 17 verschillende openingscyclussen. Het gemiddelde ligt op 8,2 verschillende openingscyclussen. Kortom als je weet in de voorbereiding welke 8-10 openingen dit zijn dan kan je alle andere negeren.

De beste gok in het scenario van onvoldoende tijd is vanzelfsprekend te beginnen met de meest recent gespeelde openingen wat ik ook deed. Echter het is verkeerd om te denken dat je met het voorbereiden op de openingen gespeeld in de laatste 2,5 jaren een 80% succeskans hebt. Naast de levensduur van een opening, moet ook de frequentie van een opening in rekening worden gebracht.
Een (ex-) wereldtopper kiest dus in ongeveer 50% van zijn partijen voor zeer nieuwe openingen in zijn repertoire. Ik vermoed dat voorbereidingen zo uitgebreid zijn op dat niveau dat je bijna verplicht wordt om voortdurend jezelf opnieuw uit te vinden. Ook zien we dat je toch best tot 5 jaar terugkeert om een 80% slaagkans voor het gissen van Vladimir's opening te behalen. Het pareto-principe geldt hier ook zeker in het schaken. Tenslotte zien we dat Vladimir in ongeveer 1/10 partijen graag eens een oude liefde terug uit de stal haalt. Vladimir kent zonder twijfel ook het voordeel van oude wijn uit nieuwe zakken zie deel 1 en deel 2.

Vladimir maakt dus slim gebruik van alle mogelijkheden uit zijn openingsarsenaal. Het blijft veel studiewerk maar niet onoverkomelijk voor iemand die als professional schaakt. In elk geval staat zijn aanpak haaks tegenover hoe ik schaak. Het scoren is voor mij veel minder belangrijk. Ik geniet daarentegen veel meer van het historische aspect van de opening (wat volgens mij ook de belangrijkste reden is waarom chess960 nog altijd een zeer kleine aanhang heeft ondanks verwoede pogingen met o.a. zelfs het aantrekken van oud-wereldkampioen Garry Kasparov zie het lopende St. Louis-schaakfestival).

Dit betekent o.a. dat ik absoluut geen polygamist ben in het schaken. Ik ben een seriële monogamist want op een paar uitzonderingen na, speel ik geen meerdere openingen tezelfdertijd in een bepaalde positie. Dus in tegenstelling tot Epishin overlappen mijn openingscyclussen bijna nooit. Het gevolg is dat ik hierdoor vele jaren dezelfde openingen blijf spelen. Als ik dezelfde soort oefening maak op mijn eigen repertoire betreffende ouderdom van de openingen in de 5 laatste jaren dan wordt dit duidelijk zichtbaar.
Dus in tegenstelling tot Epishin zijn mijn oude partijen in de database (10 jaar en meer) wel veel vaker nog bruikbaar in de voorbereiding. Het is iets wat sommige tegenstanders die mij beter kennen, geregeld dankbaar van gebruik maken. Anderzijds toont de 30% nieuwe openingen aan dat ik mij niet zomaar naar de slachtbank laat leiden. Openingen die ik als dubieus beschouw, vliegen zonder pardon uit mijn repertoire.

Laatst kwam dit nog eens uitdrukkelijk tot uiting in een opening die ik op het bord kreeg tijdens Open Gent. Het betreft een vrij lange zonderlinge variant uit de Hollandse stonewall die ik een eerste maal op het bord kreeg in een correspondentiepartij. We moeten hierbij 20 jaar teruggaan in de tijd toen ik nog een studentenkamertje huurde op de Paardenmarkt te Antwerpen en net begon te werken (trouwens vandaag heb ik nog steeds dezelfde werkgever).

De partij staat vandaag ook in Ultracorr-x. Een bordpartij van mij met dezelfde opening die de gewone databases haalde, was mijn partij tegen Emmanuel Bricard toen nog een internationaal meester, vandaag grootmeester.
15 jaar later koos de Belgische FM Marc Lacrosse voor exact dezelfde lijn als Emmanuel. Misschien had Marc een verbetering klaar liggen wat niet zo moeilijk was. In elk geval week ik als eerste af met de verbetering en kreeg al heel snel een prettige stelling. Het zal karma zijn volgens sommigen want tegen Emmanuel gaf ik een halfje weg door remise voor te stellen in een gewonnen stelling. Deze keer gaf Marc mij een halfje terug door op te geven in een remise-stelling.
In deel 1 sprak ik over hoe ik als amateur met de wetenschappelijke aanpak erin slaag om strategisch rijkere openingen te spelen t.o.v. iemand die voortdurend varieert en dus die de meer creatieve toer kiest. Dit artikel bevestigt deze visie enigszins maar gaat een stap verder door het element tijd in beschouwing te nemen. Door dezelfde opening in meerdere decennia te spelen, krijg je ook een historische context. Noem mij een domme nostalgische speler maar ik geniet van een stukje geschiedenis schijven zelfs als dit soms punten kost.

Brabo

vrijdag 7 september 2018

1. Alberic O’Kelly de Galway

Vorige maand verscheen op deze blog het ophefmakend artikel over de grootste schaakbelg. Niet verwonderlijk kwamen er opmerkingen over de ranglijst. Echter wat ik vooral jammer vond aan het artikel was dat de spelers nauwelijks werden voorgesteld. Zelf ben ik zeker geïnteresseerd in onze Belgische schaakgeschiedenis. Bovendien zijn vele top-Belgen in de lijst voor mij bijna compleet onbekend. Ik ben dan ook verheugd dat HK5000 vandaag de uitdaging aangaat om ze 1 voor 1 in een artikel te bespreken. Ik weet niet of hij daarin zal slagen want zonder twijfel wordt het niet makkelijk om over bepaalde personen voldoende informatie te vinden. Ik begrijp dus heel goed waarom hij begint met de nummer 1. Zijn bedoeling is 1 persoon per maand te belichten. Ik wens hem veel succes en we zien wel waar we geraken.

Brabo


1. Alberic O’Kelly de Galway
https://www.schaaksite.nl/2012/10/01/de-o-is-van-alberic-okelly-de-galway/
In 1720 komt een Engelse kapitein naar Luik om zijn patent in de praktijk om te zetten: hij heeft een machine uitgevonden om water uit mijnen te pompen, aangedreven door stoom. Het wordt de eerste stoommachine op het vasteland van Europa – en hoeft het gezegd: een groot succes, want zoiets is net wat de eerste mijnen in deze eerste industriële revolutie nodig hebben. Zijn naam: John O’Kelly, afkomstig van het graafschap Galway in Ierland. Het is één van de voorouders van “onze” Alberic O’Kelly de Galway. Maar pas na Waterloo blijft een lijn van de O’Kelly’s in België; het is een genieofficier uit het leger van George III die dan in onze contreien blijft wonen.

De kleine Alberic O’Kelly kwam op de wereld in een gezin van zeven kinderen. Hij kreeg de titel graaf na de dood van zijn vader. Als student proefde hij van letteren en wijsbegeerte, maar dat ontstak geen vlam in zijn hart noch verstand - toen al brandde het schaakspel in hem. Zoals in elke aristocratische familie had hij leren schaken – als deel van zijn opvoeding. Hij werd al snel lid van L’Échiquier en vond in spelers als Paul Devos, Frits Van Seters en Paul Limbos sterke tegenstanders om zich aan op te trekken. De goede resultaten bleven elkaar opvolgen, ook dankzij vele lessen van en analysesessies met de grote Akiba Rubinstein.

Ze speelden tientallen partijen met elkaar, wat zijn speelsterkte en spelinzicht zeer ten goede kwam. Een min of meer “officiële” match eindigde in 3-1 winst voor O’Kelly. Ze experimenteerden onder andere met de Cordel-variant van het Spaans en de “Symmetrische Verdediging” (1.d4 d5 2.c4 c5), een opening die O’Kelly later nog wel eens durfde bovenhalen – ook in zijn cr-partijen. Een andere variant, die naar hem genoemd werd, was deze in het Nimzo-Indisch: 1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.f3 c5 5.d5 b5, een interessant gambiet, dat gelijkenissen vertoont met de Benkö. Bij de Roeselaarse spelers is natuurlijk ook de O’Kelly-variant in het Siciliaans bekend (1.e4 c5 2.Pf3 a6), omdat clublid Marc Segaert dit graag boven haalde. Het is een goede variant voor zwart, zolang wit nalaat c4 met ruimtevoordeel te spelen.

In het kersttornooi 1934-35 van de Brusselse schaakkring (de latere CREB) eindige hij tweede. Het schaken was voor hem een tweede natuur en puur op talent selecteerde hij zich voor de ploeg die België vertegenwoordigde op de Olympiaden van Stockholm in 1937. Wanneer hij aan het daaropvolgende NK deelnam, werd hij meteen kampioen. Op dat moment besefte hij dat hij over een bovengemiddeld talent beschikte en begon echt aan zijn schaken te werken. Correspondentie werd al snel een deelaspect dat veel van zijn aandacht vergde. In 1942-43 en 1943-44 won hij het NK correspondentie van België. In 1944 won hij het tornooi van Raymond Soly (die zelf meespeelde) met 19/22 (!) – hij speelde gelijk tegen Van Lennep en verloor met 0-2 van Stefan (Spiro?) Plavchich, maar won zijn 9 overige mini-matchen met 2-0, een ware demonstratie. Vaver werd tweede op 4 punten achterstand, Van Lennep was derde met 14/22, Pavlchich vierde met 13/22.

Hij stak vanaf dan met kop en schouders boven de andere Belgische schakers uit en werd in totaal elf keren kampioen van België en vier keren kampioen van de Belgische schaakfederatie (daar werd in die tijd nog een verschil in gemaakt). In 1946 won hij Beverwijk (voor Stoltz en acht Nederlanders). Dat hij in Groningen “afgaat” zien we hierbij even door de vingers. Groningen 1946 was een toptornooi, dat door zowat iedereen gezien werd als de nieuwe maatstaf voor de schaakwereld na WOII. Het werd een genadeloze strijd, waarin de Russen met vijf toppers de strijd aangingen met de rest van de wereld. Dat O’Kelly met 5,5/19 wegkwam, is zeker geen schande, maar het moet gezegd worden dat zijn 0,5/10 tegen de eerste tien in de stand (remise tegen Najdorf), een teken aan de wand was dat West-Europese top nog geen wereldtop was. Hiermee was zijn veer niet gebroken, integendeel; hij won het zonale tornooi van Hilversum in 1947 (voor Pachman en Trifunovic).

Zo plaatste hij zich na WOII op de kaart als één van de betere Westerse spelers. Hierna won hij nog een tornooitje in Hilversum en daarna werd hij tweede in Venetië, achter Tartakover, en gelijk met Canal. Voor een volledig overzicht verwijs ik graag naar de site Belgian Chess History. Niettemin, door zijn volledige toewijding aan het schaken, kan hij beschouwd worden als de eerste West-Europese profspeler. O’Kelly stond in het circuit bekend als iemand met klasse, een uitzonderlijk man, met een voorliefde voor een goede sigaar en goede manieren. Later verzorgde hij de schaakrubriek in la libre Belgique, om daarna deze van Le Soir op zich te nemen, een taak die hij tot zijn dood bleef vervullen. O’Kelly trouwde met Louise Keyl (1913-2000), ze kregen een dochter en een zoon, Roguy, die vroeg en kinderloos overleed (1937-1982), waardoor deze tak van de familie O’Kelly uitstierf. Alberic O’Kelly nam ook acht keren deel aan de Olympiades met de Belgische ploeg. In Dubrovnik 1950 was hij bijzonder in vorm en helpt België aan een ongelofelijke – en nooit meer geëvenaarde – zesde plaats. O’Kelly zelf speelde een voorbeeldpartij met het Colle-systeem tegen Böök.

In 1956 werd hij IGM, in 1957 was hij scheidsrechter op de damesolympiade te Emmen. In 1962 verkreeg hij ook de IGM voor correspondentie. Hij sprak vloeiend vijf talen (Frans, Nederlands, Spaans, Russisch en Engels), zodat men hem aantrekt als tolk bij de wereldtentoonstelling van Brussel 1958. Zijn topperiode in correspondentie lag tussen 1955 en 1965. In 1959-1962 werd hij tweede in de zeer sterke Dyckhoff memorial (gewonnen door Lothar Schmidt). Hij werd de derde wereldkampioen-correspondentieschaak (1962-1965). In de Ragozin memorial werd hij tweede na Horst Rittner, die later de zesde WK cr is geworden (1971-1975).

In zijn boek 34x Schachlogik analyseerde hij zijn beste correspondentiepartijen. In 1966 en in 1969 was hij scheidsrechter op de WK-matchen tussen Petrosian en Spassky en in 1974 bij Karpov-Kortchnoi, die achteraf de nieuwe WK bleek aangeduid te hebben. Wanneer de elo-ratings begin jaren 70 opduiken, was hij dan al lang over zijn top als speler, maar hij kwam toch binnen de top 100 op de eerste elolijsten. In 1970 was hij scheidsrechter in het IZT van Palma de Mallorca. Het is Hübners eerste deelname aan dit niveau van de WK-cyclus (hij houdt zijn partij tegen Fischer nipt remise tegen een te snel spelende Fischer) en het valt hem op hoe scheidsrechter O’Kelly Fischer poeslief behandelt. Tijdens hun partij (in de eerste ronde) gaat O’Kelly zo ver dat hij spontaan Fischer (maar niet Hübner) voorstelt om broodjes en sinaasappelsap te komen brengen. Zijn partijdige gedrag gaat zo ver, dat de Amerikaan William Addison een petitie opstart om de positie van O’Kelly – die door zijn goede relaties met de schaaktop alle grote tornooien mag leiden – in vraag te stellen. O’Kelly wordt later inderdaad vervangen door een nieuwe generatie scheidsrechters. Addison ontgoochelde zichzelf in dit tornooi en keerde hierna het schaken de rug toe.

O’Kelly was in 1980 trainer van het Mexicaanse team dat zich voorbereidde op de olympiades van Malta, tot hij er plots ziek werd en in allerijl naar België terugvloog voor medische zorgen. Hij stierf even later aan de gevolgen van leukemie in een Brussels ziekenhuis. Hij weet de kwaal aan een behandeling met besmet bloed die hij ooit in Roemenië zou gekregen hebben. O’Kelly was auteur van vele boeken, schrijver van columns voor kranten en medewerker aan o.a. Europe Echecs. Hier verzorgde hij de combinatiepagina “Faites vous la main”, die na zijn dood door Sylvain Zinser zou voortgezet worden. De site van de ICCF vermeldt nog altijd zijn naam en met 2529 elo na 40 partijen is hij nog altijd tweede beste Belg in cr aller tijden (achter de inactieve Marc Geenen met 2620).

Een cr-partij zou niet mogen ontbreken in dit overzicht, maar ik wil toch even een verliespartij van O’Kelly aanhalen, die voor spelers van het Frans zeker op het analysebord moet staan: Spassky-O’Kelly, San Juan 1969, waarin een openingsvariant voorkomt, die nu de Fort Knox-variant heet (het is wat met die naamgeving van openingsvarianten – straks komen ze nog af met een pizza barbecue chicken variant). Ik moest aan die variant denken, omdat er eens een speler in onze club heilig geloofde in de voordelen van de variant, maar toen Brabo met deze partij kwam aanzetten, verloor de betreffende speler partij na partij. Wit heeft gewoon teveel mogelijkheden op het bord, dankzij zijn ruimtevoordeel en zijn twee lopers.


HK5000

zondag 2 september 2018

Jubileum

Op 17 jarige leeftijd begon ik met competitief schaken. Daarvoor was het uitsluitend muziek waaraan ik mijn vrije tijd spendeerde. In 1985 op 9 jarige leeftijd startte ik met notenleer op de muziekschool. Het jaar daarna begon ik met het beoefenen van het muziekinstrument de schuiftrombone.  Nog 2 jaar later werd ik lid van het Gildemuziek te Roeselare. Daar begon ik als jonge onervaren muzikant in de jeugdharmonie op zondagochtend. Na enkele jaren er te musiceren, werd ik toegelaten tot de volwassenen die vrijdagavond repeteerden. Het was een interessante en leuke tijd met tal van optredens in binnenland en buitenland. Zo herinner ik mij eens als 18 jarige een beruchte stoet in Frankrijk waar we vooraf bij de lunch onbeperkt gratis martini kregen. Ik moet geen tekening maken over hoe het musiceren daarna verliep.

De leden werden er goed in de watten gelegd. De harmonie kreeg heel wat inkomsten van de optredens en daar liet men de leden ook van genieten. Kledij, lidmaatschap, drank, eten, muziekinstrumenten, partituren, vervoer, kampen... was grotendeels of zelfs helemaal gratis. Daarnaast werden de trouwste leden nog eens extra in de bloemetjes gezet wanneer een 10-jarig jubileum werd behaald. Zelf heb ik 1 zulk jubileum meegemaakt. De hele harmonie kwam een serenade aan mijn (ouderlijk) huis geven. Als herinnering kreeg je op zulke gelegenheid een gouden ster op je kepie gespeld die vanaf dan er definitief op mocht blijven.

Aan deze episode kwam een einde kort na mijn verhuis op 22 jarige leeftijd naar Antwerpen. Het werd praktisch zeer lastig om vrijdagavonden op tijd voor de repetities in Roeselare te geraken. Bovendien had ik toen al mijn hart verloren aan het schaken en dus ging ik ook veel liever naar de schaakclub in Deurne dan te repeteren. Hier in de buurt heb ik nog even gekeken naar een andere harmonie of fanfare maar de grote schaakambities lieten mij hiervoor geen ruimte meer. Ik heb vandaag nog steeds mijn instrument in huis ergens opgeborgen. Toen de kinderen een paar jaar oud waren, heb ik er nog eens op gespeeld maar ondertussen heeft het weer al meerdere jaren stof vergaard.

Het is weeral een speciale introductie maar ik denk waar we wel een les kunnen uittrekken voor het schaken. Vele schaakclubs zitten vandaag in nauwe schoentjes. Vorig jaar hield de schaakclub van Schoten zelfs op met te bestaan. Zonder leden stopt het. Het is dus heel belangrijk om als club leden bij te houden en te zoeken. Het Gildemuziek met meer dan 90 leden is een succesformule die al 95 jaar werkt. Natuurlijk beschikken we in het schaken over veel minder financiële middelen maar een jubileum voor onze trouwste leden hoeft echt niet veel te kosten. Zoiets kan je makkelijk doen op het jaarlijks clubfeest met een cadeautje. Misschien kan hierbij ook gedacht worden aan een schaaktruitje met het clubembleem (zoiets heeft kmsk al) waarbij een bepaald stuk erbij wordt geplaatst afhankelijk van het soort jubileum.

De club KSK Deurne waarvoor ik vandaag speel, is ook in zwaar weer. Als je de homepagina van de website bekijkt dan zie je 6 kaarsjes. Elk kaarsje staat voor iemand die voor de club belangrijk was maar ons afgelopen jaar heeft verlaten. Bovendien zien we dat er uit de jeugdwerking geen enkele doorstroming gebeurt naar het volwassenschaak en ondertussen is men toch al een decennium ermee bezig. Dit jaar viert de club zijn 60 jarig bestaan met een kwis. Zelf hou ik niet van quizzen maar het jubileum is wel een goede gelegenheid om eens over de toekomst te denken.

Jubileums voor de schakers bestaan er dus niet maar dat wil niet zeggen dat ik dit jaar niet zelf kan bekijken als een jubileum. Zo was het in 1993 dat ik voor het eerst deelnam in een groot open internationaal schaaktornooi toen nog als ongekwoteerde speler. Groot mag zelfs gigantisch worden genoemd want toen was er een recordaantal deelnemers op de Open Gent, namelijk 539 zie palmares. Ik behaalde toen een bescheiden 3,5/9. Ik heb de partijen nog wellicht ergens liggen op papier in een vergeten doos (computer had ik toen nog niet en achteraf heb ik ze nooit gedigitaliseerd) maar ik zal daar geen van publiceren daar ik ze zelf te beschamend vind betreffende speelniveau.

25 jaar later dus nu 2018 speelde ik opnieuw mee de Open Gent. Ik vermoed dat de organisatoren het niet opgemerkt hebben. Sommige tornooien letten wel op dit soort details. Zo zorgden de organisatoren van  Open Brasschaat voor een cadeautje door een simultaan te organiseren voor de trouwste deelnemers. Tja hiermee had ik weinig mee kunnen doen maar het is het gebaar dat telt uiteraard. Uiteindelijk bezorgde ik mezelf misschien wel het mooiste cadeau voor het jubileum door enkele interessante tegenstanders te mogen bekampen tijdens Open Gent. In ronde 5 speelde ik tegen de flamboyante Amerikaanse grootmeester van Iraanse afkomst Eshan Moradiabadi die later ook het tornooi op zijn naam schreef. Echter in ronde 7 kreeg ik een nog een meer tot de verbeelding sprekende tegenstander: de Russische grootmeester Vladimir Epishin.

Vladimir was ooit nummer 10 van de wereld , secondant van Karpov in wk wedstrijden en had een piekrating van 2670. Elke echte schaakliefhebber droomt van zulke kans dus was ik gebrand om hem een goede partij te geven. Echter ’s morgens in de voorbereiding zag ik al snel hoe moeilijk de opdracht zou zijn. Hij heeft 3441 partijen in mijn database (zelf heb ik er slechts 287) waarvan alleen al 781 met zwart op 1.e4 (ik slechts 63). Bovendien verraste zijn arsenaal aan openingen mij compleet. Met mijn vast repertoire (dus ik varieer niet mijn openingen) zou ik alleen al volgens de database moeten rekening houden met 72 mogelijke opstellingen (waarbij ik zeker ben dat dit bijlange niet alles bevat wat Vladimir ooit gespeeld heeft daar niet alles in de database terecht komt). Voor dit blogartikel heb ik dit eens samengevat (dus een maand na het spelen van de partij) want het is nauwelijks voor te stellen zonder de details gezien te hebben. Ik heb het zelf nooit eerder vastgesteld van een andere speler maar ik vermoed dat de Oekraïense topgrootmeester Vassily Ivanchuk dit record makkelijk breekt.
Vladmir Epishins arsenaal aan openingen die ik kon tegenkrijgen
Ter vergelijking heb ik eens dezelfde oefening gedaan op mezelf. Dus het klinkt gek maar hoeveel openingen zou ik bekijken indien ik op mezelf met behulp van dezelfde database zou voorbereiden.

Dus het zijn er slechts 3 of 24 keer minder dan Vladimir. De meeste amateurs stellen zich vragen over wat het vergt om aan de top te komen wel je ziet dat er nog een enorm verschil is tussen wat een FM kent en wat een (ex-)wereldtopper kent. Trouwens geloof niet dat Vladimir zomaar iets speelt want de meeste zoniet alle systemen die hij speelt, kent hij heel goed wat o.a. ook in onze onderlinge partij werd bewezen.

Voorbereiden tijdens een Open Tornooi op zulk enorm aantal openingen is onbegonnen werk. Om 6 uur ’s ochtends was ik al bezig aan de voorbereiding. Erg veel slaap heb ik sowieso niet nodig tijdens een schaaktornooi door de adrenaline op voorwaarde dat er geen druppel alcohol wordt aangeraakt. Om 11 uur stopte ik noodgedwongen met de voorbereiding om op tijd van Kontich te vertrekken naar Gent en onderweg nog 2 spelers met vervoersperikelen te kunnen oppikken. Het was alsof je naar een examen gaat en je slechts een deel van de cursus had bekeken want vele systemen die Vladimir speelde, had ik nog nooit gezien noch bestudeerd. In oranje heb ik aangeduid wat ik vluchtig had bekeken van de 72 mogelijkheden. Dit blijken er 24 te zijn dus 1/3.

In de partij had ik geluk want Vladimir koos nummer 68. Anderzijds was mijn geluk van korte duur. Ik had geen partijen van hem gevonden voorbij zet 5 dus viel er nog veel te gissen wat er daarna zou gebeuren. Uiteindelijk kon ik in de partij evenmin de zeer vluchtig gemaakte analyses goed herinneren. Door maximaal aantal zaken te willen bekijken in de voorbereiding, verlies je automatisch op stabiliteit. Herhalen is noodzakelijk om alles te kunnen onthouden. Desalniettemin werd het een groots gevecht. In onderstaande hyperscherpe partij werden beide spelers tot en over hun limieten geduwd.

Dit zijn het soort partijen waarvoor je als schaker graag schaakt. Mijn 25 jarig jubileum zit erop maar ik hoop nog vele jaren te mogen meedraaien in het gekke schaakwereldje. Geniet van elke partij want aan alles komt ooit een einde.

Brabo

zondag 26 augustus 2018

Pionstructuren deel 2

Mijn leerlingen hebben allemaal talent maar spijtig moet ik de eerste nog tegenkomen die bereid is om ook thuis hard te werken. Slechts enkele spelers in België studeren naast het spelen. Ik ben het ondertussen gewoon geworden dat geen enkele leerling zijn partijen achteraf onderwerpt aan een serieuze analyse. Ik heb vorig jaar zie vakantie deel 3 bepaalde eisen gekoppeld aan mijn lessen maar ik zal die niet meer herhalen. Dat is niet omdat ik hoor van sommigen bekend te staan als strenge leraar. Nee zulke opmerkingen raken mij niet. De reden is dat ik geen energie wil spenderen aan zinloze discussies. Trouwens ik heb al beslist om sowieso nog een jaartje verder les te geven dus ongeacht de inzet van de leerlingen.

Dit schooljaar start mijn zoon Hugo in stap 4. Dat is de laatste stap die hij zonder mij kan doen in de club KMSK. Indien Hugo tijdens deze stap niet vrijwillig zelfstandig begint te leren werken aan het schaken dan hou ik mijn lessen daarna voor bekeken. Eenmaal stap 4 behaald, heb je voldoende basis om van competitieschaak te genieten. Stappen 5,6 en meer zijn er voor de ambitieuze leerlingen. Natuurlijk iedereen heeft ambities maar in deze hoogste stappen hangt het rendement van schaaklessen af van intensief thuiswerken (mijn leerling Sterre is hierop een uitzondering). Ik heb het lesgeven gekoppeld aan Hugo lesvolgen. Van zodra ik zie dat Hugo er dus nauwelijks nog iets leert, dan trek ik de stekker eruit. Met het advies dat ik Hugo geef na het spelen van zijn partijen, kan/zal hij nog steeds veel kunnen leren. Dit kost mij geen moeite in tegenstelling tot de lessen waarin ik vaak per uur les meerdere uren aan voorbereid.

Op deze blog heb ik het nut van studeren aan het schaken al talloze malen aangetoond. Echter ik kan het nooit genoeg benadrukken dus in dit artikel breng ik enkele nieuwe voorbeelden aan uit mijn recente bordpraktijk. Vorig jaar schreef ik dat het nuttig is om ook partijen te bekijken buiten je repertoire omdat diverse concepten gebruikt kunnen worden in meerdere openingen tezelfdertijd zie pionstructuren deel 1. In dit artikel wil ik nog een stapje verder gaan door zelfs binnen een repertoire zulke verbanden aan te tonen.

Vooreerst begin ik op microschaal. Binnen een bepaalde variant van een opening zien we dat eenzelfde concept meerdere keren kan verschijnen. De eerste stelling komt uit een partijvoorbereiding die ik maakte voor de  Belgische interclub. In de ronde tegen Wetteren zou mogelijks de Belgische expert Galeh Khonghaloos mijn tegenstander worden dus bestudeerde ik zijn partijen in de database waaronder deze hieronder.
Ik moest tegen iemand anders spelen maar in de 2de ronde van het voorbije Open Gent kon ik alsnog het aangeleerde concept gebruiken. De stelling is bijna identiek (vergelijk stelling na zet 10 in vorige partij met stelling na zet 11 in volgende partij) maar het verschil in de details zorgt voor een kettingreactie aan veranderingen.
Het andere voorbeeld komt eveneens uit de voorbije Open Gent namelijk mijn partij uit ronde 6 tegen de Duitse expert Taylan Guelsen. Deze keer kijken we op macro-schaal en is er zelfs sprake van een kruisbestuiving tussen 3 openingen. Ik begin met mijn partij tegen de Nederlandse FM Frank Wuts, gespeeld in de Open van Avoine te 2000. Toen kwam een Philidor op het bord waarin ik een interessant concept voor het eerst testte.
Ik herinnerde mij dit debacle nog 18 jaar later. Hetzelfde concept kan in de Spaanse Breyervariant maar daar had ik duidelijk weinig zin in. De computer toont ook aan dat zwart goed tegenspel heeft ondanks de kleine materiële achterstand.
Een 2de link is er met een stelling van mijn partij tegen Stefan Beukema gespeeld in de Belgische interclub van 2014. Toen miste ik het spectaculair winnende Lxf7 zie mijn artikel achilles. Dit concept verscheen toen in een Spaanse Chigorinvariant.
Lxf7 was deze keer hier niet winnend maar praktisch was het zeker de moeite waard geweest om het te proberen. Hierbij dus een waarschuwing dat we niet blindelings bepaalde concepten mogen kopiëren. Het analyseren of voorbereiden van partijen levert veel bruikbare kennis op. Sommige van die concepten kunnen we zelf vinden aan het bord maar zelfs dan zal voorkennis veel tijdwinst betekenen. In andere gevallen zullen bepaalde mogelijkheden nooit worden ontdekt en worden dus kansen gemist.

Brabo

zondag 12 augustus 2018

De grootste schaakbelg

Een tijdje geleden (eerste helft 2018) rondde de Nederlandse schaakjournalist Johan Hut een interessante reeks af op schaaksite.nl: een top veertig van de Nederlandse schakers (aller tijden). Zie Top 40 nederlandse schakers 1 Max Euwe.  Niet verwonderlijk was Euwe (WK tenslotte) nummer één, en Jan Timman nummer twee. Drie was Giri, vier Van Wely en vijf Donner. Een redelijk correcte top vijf lijkt me.

Enkele jaren terug was het de “mode” om de grootste Belg / Nederlander / Duitser / … te verkiezen in een TV-format. Dat werd in elk land anders gedaan en natuurlijk was ook deze verkiezing een momentopname. In België won Pater Damiaan (voor de niet-Belgen: een pater die in de tweede helft van de 19de eeuw op Molokai (Hawaii) voor melaatsen ging zorgen en er uiteindelijk ook zelf aan melaatsheid overleed), met sterke ruggensteun van de bekende Belgische strafpleiter (en mediafiguur) Jef Vermassen. Tweede (en die had mogen winnen vond ik) was Paul Janssen, een geniaal arts en farmacoloog (en goed amateurschaker), die de wereld een reeks nuttige (denk aan Immodium) geneesmiddelen schonk, en Janssen Pharma uitbouwde tot het uiteindelijk werd overgenomen door Johnson & Johnson.

Maar dit terzijde. De top-40 van Nederlandse schakers deed me nadenken over wat een top-30 zou zijn voor Belgische schakers. Een top-40 heeft weinig zin, omdat het dan een veel subjectievere keuze tussen min of meer gelijkwaardige spelers zou worden. Kijk maar eens naar de lijst van Belgische kampioenen en vooral de periode tussen 1960 (na de suprematie van O’Kelly) en 1980 (toen we met Meulders en Jadoul terug een paar “veelwinnaars” kregen). In die “tussenperiode” slaagde niemand erin om het NK te domineren. België was toen een land met spelers die dicht tegen IM-niveau aan zaten, maar had een brede top en nog geen schaakcultuur. Daarnaast mogen we niet vergeten dat slechts enkele van onze topspelers kans maken op een plaats in de top 20 van Nederland. Een top-50 of top-40 van Belgen zou daarom een beetje belachelijk zijn tegenover een top-40 van Nederlanders.

Hoe stel je zo’n top samen? Vooreerst zijn er de “usual suspects”: mensen met (veel) titels of zeer aansprekende resultaten aan of naast het bord. We denken aan O’Kelly (WK cr), Boey (zilver in WK cr en expert in twee openingen), Colle en Koltanowski, Dunkelblum. Ook Winants en Michiels (OTB grootmeesters) en OK, neem Gurevich, Chuchelov en Dgebuadze er dan ook maar bij. Dan (ik ga er snel door) de (recente) subtoppers: goede IM’s (of gelijkwaardig) zoals Meulders, Jadoul, Cekro, Hovhanisian, Van der Stricht, Ringoir, Dutreeuw. Dan enkele oude namen die zeker niet overwogen moeten worden: Limbos, Gobert, Devos, Dyner of Ambuhl.

En wat met Rubinstein: telt die mee? – hij heeft nauwelijks “voor België” gespeeld (en nu we toch op die piste zitten, netzomin als kapitein Evans, die ooit in Oostende begraven lag). Laten we die er maar uitlaten, het moeten minstens schaakbelgen zijn. Gewoond hebben in België, of over een Belgische rating beschikken, omdat je enkele partijen in IC hebt meegespeeld, is niet genoeg. Je moet minstens onder Belgische vlag hebben gespeeld.

Scope en boundaries zijn één ding – wat met het evaluatiecriterium: wat bepaalt “grootsheid”? Mijn voorstel is: een mix van 1) goede resultaten gedurende langere tijd, en 2) een zekere uitstraling / reputatie naast het bord, hetzij door bestuurlijke functies, hetzij door publicaties, hetzij door andere acties die een positieve uitstraling hebben op de Belgische schaakwereld. Een klein probleem is dat er vroeger naast het NK (enkel voor Belgen), ook een kampioenschap van de Belgische schaak-federatie was, dat open stond voor buitenlanders. En om het helemaal leuk te maken: beide kampioenschappen hadden onderbrekingen, zodat het tellen van titels (als criterium) niet eenvoudig is. Voor de eenvoud beschouw ik beide titels als min of meer gelijkwaardig.

Dus we zitten met een korf leuke namen. Omdat het in één artikel wat te uitgebreid zou worden, geef ik alvast mijn (voorlopige) top-10, op het gevaar af meteen correcties of aanvullingen te krijgen. Mocht dit een “thread” worden, dan ga ik er graag dieper op in (al dan niet met een andere volgorde volgens input van reacties – zelfs ik (ahum) heb de waarheid niet in pacht  ).

1) Alberic O’Kelly de Galway: wie doet beter dan een grootmeestertitel, goud op een WK cr, en arbiter zijn bij een hele reeks toptornooien en matchen, nog los van 12 nationale titels en goede prestaties in tal van tornooien? En dan nog eens schaakauteur, trainer en een eigen openingsvariant. Volgens Chessmetrics 2644 in januari 1957 en 27ste in de wereld begin jaren vijftig.

2) Edgar Colle: was hij nu wereldtop of niet? Zes nationale titels in een veel te kort leven, een eigen opening, winst in internationale tornooien, vóór wereldtoppers; individuele overwinningen op Euwe, Grunfeld, Bogoljubow, Stoltz, en zijn “onsterfelijke” aanvalspartij op O’Hanlon, het draagt allemaal bij tot de mythe van Colle, net als – jammer genoeg – zijn veel te vroeg overlijden. Chessmetrics geeft hem 2619 in december 1930 en een 14de plaats in de wereld.

3) Jozef Boey: zilver op een WK cr, openingsexpert in Jänisch/Schliemann en de Chigorin, vier nationale titels en dat alles als pure amateur naast een voltijdse job. Chessmetrics orakelt: 2584 in 1970 en een 163ste plaats begin 1971.

Dit lijkt een top drie niet niet makkelijk doorbroken gaat worden. Ter indicatie: naar alle drie zijn schaakclubs vernoemd, nog een indicatie van de impact die ze hebben nagelaten.

4) Luc Winants: lange tijd onze enige grootmeester, die dankzij een sterk schakende vader en enkele mooie tornooi-uitnodigingen, lange tijd als schaakprofessional top was van België, en zelfs eventjes de hoogst gerangschikte francofone schaker ter wereld. Ook nog auteur van één van de beste Belgische schaakboeken (Histoire des maitres belges). Alleen jammer dat hier slechts één nationale titel tegenover staat. Chessmetrics: 2593 en 155ste in de wereld in juli 1987.

5) Georges Koltanowski: de showman van het schaken, met een korte carrière in België, maar een grote in de USA – naast het bord wel te verstaan. Schreef 19.000 artikelen voor de San Francisco Chronicle, introduceerde het Zwitsers systeem in de US Open, werd voorzitter van de Amerikaanse schaakbond en uiteindelijk ook “Dean of American Chess”, de hoogste onderscheiding van de USCF. Chessmetrics geeft hem 2628 in maart 1936 en een 18de(!) plaats in april 1936 – dat is bij manier van spreken net onder het deelnemersveld van AVRO 1938!

6) Bart Michiels: van jeugdtalent naar grootmeester met een deelname aan Wijk aan Zee (het B-tornooi) en twee nationale titels, en dat allemaal naast zware studies en een full-time job. In deze moderne tijden is het moeilijk beter te doen, maar met wat extra nationale titels en / of tornooi-overwinningen zou hij nog op de lijst kunnen stijgen.

7) Richard Meulders: IM en acht nationale titels tussen 1978 en 1991. Jammer dat hij al in 2002 gestopt is (amper 51 jaar oud), er was nog “marge”.

Vanaf plaats 8 wordt het moeilijker, wegens keuze tussen een aantal gelijkwaardige spelers:  we hebben de ingeweken toppers Gurevich, Cekro, Dgebuadze, Hovhanisian, Chuchelov, en eerder nog van Seters en Soultanbeieff. 

8) Mikhail Gurevich: wereldtopper, één nationale titel, maar “te groot” voor de Belgische schaakscène, ondertussen uitgeweken naar de nieuwe schaakgrootmacht Turkije en occasioneel terug in België als schaaktoerist. Ooit nummer drie op de wereldranglijst, en zijn internationaal palmares is indrukwekkend, maar zijn impact op het Belgische schaakleven is te beperkt (hij was “slechts” 14 jaar schaakbelg). Niettemin, als we het enkel hebben over schaaksterkte, dan moet Gurevich altijd in de top tien staan. Moet hij hoger dan een achtste plaats? – misschien…

9) Michel Jadoul: lange tijd de nummer twee achter Winants, en zelf goed voor vier nationale titels; daarnaast ook bekend van enkele kleinere openingsvarianten, zoals het Portugees of een zijvariant in het Skandinavisch.

10) Victor Soultanbeieff: diverse nationale titels, maar een flitsende stijl en als amateur toch nog partijen afsnoepen van Europese toppers – je moet het maar doen; zijn boek “Guide pratique du jeu des combinaisons” is een prachtige bloemlezing van zijn combinatoir talent.

11) Alexandre Dgebuadze: drie titels, maar vooral een sterk speler die zijn plek gevonden heeft in België en trouw in België (en daarbuiten) actief blijft – vlak na de “periode Cekro” heeft hij het Belgische schaken nog verder versterkt, en daar mogen we hem dankbaar voor zijn.

12) Mher Hovhanisian: een natuurtalent – een natuurkracht; allervriendelijkst man met een scherpe, taktische stijl, die het de tegenstander continu moeilijk maakt. Dat hij net met zo’n aantrekkelijke stijl toch vijf nationale titels heeft veroverd, maakt het nog interessanter. Moest hij nu eens zo’n boek met eigen partijen neerpennen als Soultanbeieff, dan zet ik hem meteen in de top tien. Welke uitgever durft het aan?

13) Ekrem Cekro: vier nationale titels, en misschien de man die “het pad effende” voor andere allochtone schakers in België. Hij trok door zijn deelnames aan tal van tornooien en competities het spelpeil in België op, en de lokale toppers hadden een nieuw ijkpunt om zich op te richten.

14) Geert Van der Stricht: twee landstitels, waarbij zijn tweede titel in 2014 een mooie bevestiging was van zijn succes in 2003. Een onvermoeibaar schaker, met ook al publicaties bij New in Chess achter zijn naam.

15) Tanguy Ringoir: jeugdtalent, maar geeft nu de voorkeur aan zijn studies. Actueel top vijf in België met meer dan 2500 elo en drie nationale titels achter zijn naam. Nog altijd een grote belofte, maar er moeten wat meer schaakkilometers op zijn teller komen om de top tien binnen te komen.

16) Arthur Dunkelblum: IM, slechts éénmaal NK, maar desondanks een grote naam en maar liefst elf deelnames aan olympiaden.

17) Vadim Malakatko: zeer sterk speler, maar met een relatief lage impact op het Belgische schaakleven. Was wel een grote factor in de nationale interclubtitel voor Bredene enkele jaren terug. Maar hij moet wel enkele nationale titels veroveren om te stijgen in deze lijst.

18) Ronny Weemaes: Belgische schaaklegende met een indrukwekkend Belgisch palmares (hij had/heeft een website met al zijn titels in diverse categorieën en dat zijn er nogal wat), maar ook met bekendheid tot ver buiten de grenzen, want hij ging vaak naar het buitenland om tornooien te spelen.

19) Robert Willaert: vijf titels, maar vooral een landelijke reus – internationaal kon hij zich niet manifesteren / vrijmaken (?)

20) Jef Coolen: sterk speler, maar vooral een zeer sterk correspondentiespeler – na O’Kelly en Boey misschien de derde Belg aller tijden op dit vlak.  Limburgse grootheid, jammer genoeg veel te vroeg overleden.

Dat is een top-20 waarmee we kunnen leven, niet? Of ontbreken er namen – namen die ik misschien wel tussen 20 en 30 heb gezet – of zelfs daar niet?

21) Paul Devos: vocht diverse NK’s uit met O’Kelly, en kwam er lang niet altijd als verliezer uit. 

22) Frits van Seters: domineerde het kampioenschap van de Belgische Schaakbond tussen 1960 en 1970, schreef ook een boek, en was een tijdlang top drie in België.

23) Paul Limbos: vooral bekend van zijn winstpartijen tegen Humphrey Bogart, maar zijn werk in Congo hield hem lang buiten België en inactief op schaakvlak. Wanneer hij dan toch eens in België terug was, bleek meteen hoe sterk hij wel was.

24) Jos Gobert: twee nationale titels in het O’Kelly tijdperk – dan ben je geen kleine jongen meer. 

25) Stefaan Docx: topper, die door hard werken nog een goede 100 elo heeft weten te winnen op “latere leeftijd” en zo de “2300-muur” heeft weten te passeren (ik merk dat talrijke jonge spelers puur op talent relatief gemakkelijk tot 2300 elo halen, maar dan stagneren, wegens gebrek aan tijd, goed studiemateriaal, een goede coach of gewoon te weinig wil om verder te groeien.

26) Steven Geirnaert: toptalent uit Brugge, die zich geleidelijk aan heeft weten naar boven te werken uit die talentvolle groep aldaar. Openingsexpert en harde werker – kan zeker nog stijgen op deze lijst.

27) Robert Lemaire: topper uit de naoorlogse periode, ex-aequo eerste met O’Kelly in het NK van 1946 (hij verloor de play-off wel met 4-0). Speelde 1-1 gelijk op bord 2 tegen Prins in een interland tegen Nederland in 1947. Nog in 1979 speelde hij mee in het NK (in Gent) – dat is dus een verblijf van meer dan dertig jaar in de Belgische top. 

28) Bernard De Bruycker: goed, misschien geen absolute topper, maar toch één van de eerste Belgische schaakprofessionals. Schaker in hart en nieren, boegbeeld van de KGSRL, levend schaakgeheugen van België, eigenzinnig schaker, met enkele “Prins-achtige” openingsvarianten op zijn naam. Wat hij aan schaaksterkte misschien tekort komt tegenover anderen in dit lijstje, maakt hij ruimschoots goed op vlak van impact – levende legende.

29) Pieter Claesen: het leek eer even op dat de opvolging voor Winants eraan zat te komen met de Claesen-broers, maar hoewel Pieter door de 2400-grens ging, kon hij niet verder doorzetten zoals Bart Michiels en Tanguy Ringoir later.

30) Robert Schuermans: misschien de Antwerpse tegenpool van Bernard De Bruycker. Onvervalst aanvalsspeler, zet altijd het bord in vuur en vlam en is hiermee misschien ook de geestelijke broer van Luc Henris, die ik hier (onterecht?) niet heb opgenomen.

Ik heb zeker namen vergeten, dus aanvullingen mogen zeker komen. Van sommigen kon ik de impact moeilijk inschatten, zoals Beyen en andere figuren uit het naoorlogse tijdperk. Iemand als de onlangs overleden eindspelcomponist Roger Missiaen kon ik ook moeilijk inschatten – zelfs de uitstekende site van Nikolaas Verhulst (belgianchesshistory) bevat ook niet alles. Daarnaast is deze top Vlaams gekleurd – ik heb te weinig zicht op het schaakleven in Brussel, Luik of Wallonië tout-court, dus namen als die van Pascal Vandevoort, Luc Henris, of spelers uit het kruim van de francofone top in de jaren 30-60 moeten misschien opgewaardeerd worden. Dan denk ik aan spelers als Ambuhl, Barzin, Dyner, Gustaaf Somers, Schumacher, Pergericht, Sammy Rubinstein, Raymond Soly, Frits Van Lennep, Gustave Pepers, Jozef Mollekens, Hendrik Wostyn, Alain Defize … Wie ik er doelbewust niet ingezet heb, is de heel jonge generatie – die moeten zich ook nog bewijzen “naast hun elo”: het volstaat niet om (even) meer dan 2300-2350 elo te hebben, om een plaats in deze top te krijgen. Dit is tenslotte een top aller tijden, en op basis van tien goede jaren kom je er niet in - tenzij je Colle of Gurevich heet.

Zoals gezegd, ik ben een lijstjesfan, dus ideeën voor andere lijstjes mogen gerust (beste Belgische partij, beste vrouwelijke schaker, beste Belgische schaakboek, … ).

Ter ere van de onlangs overleden Ronny Weemaes, volgend partijtje dat volgens mij niet in databanken zit. Ik heb de partij uit een oude Europe Echecs.
HK5000

donderdag 2 augustus 2018

Tactiek deel 3

Op de blog heb ik meerdere malen geschreven over de inspanningen die ik maak om mijn zoon te laten schaken. Hierdoor blijft er weinig vrije tijd over om zelf serieus te schaken. Het is een investering in de toekomst want ik schat binnen 2-3 jaar dat er voor mij beterschap zal zijn. Trouwens vandaag ontvang ik al de eerste dividenden. Hugo snapt steeds meer over het schaken waardoor ook onze gesprekken interessanter worden. Zo toont hij oprechte nieuwsgierigheid naar mijn gespeelde partijen waarbij hij met eigen ideeën op de proppen komt of enkele markante opmerkingen heeft over bepaalde zetten.

Zo was hij het laatst oneens over mijn gekozen strategie in een cruciale stelling van ronde 2 in Open Gent. Ik was volgens hem een angsthaas door niet de winnende zet te kiezen wanneer je de variant net niet helemaal kunt doorrekenen. Zijn logica is dat je er gewoon op moet vertrouwen dat je na enkele zetten spelen wel alles zult kunnen doorrekenen. Hij heeft een punt natuurlijk als we kijken naar onderstaande variant die ik in de partij uitrekende. In de slotstelling is de winst makkelijk te zien.
Hugo staat zeker niet alleen met deze visie zie commentaren van enkele sterke schakers op mijn artikel tactiek deel 1. Ook zij zijn van mening dat je niet alles op voorhand hoeft te zien. Een beetje rekenen en gezond verstand hadden mij moeten overtuigen om de winnende voortzetting te kiezen. Echter ik ben niet overtuigd want dit voelt eerder als ik wist het wel. Achteraf is het altijd makkelijk praten over hoe een andere zet tot betere resultaten had geleid. Trouwens ik kan hier uitzonderlijk zelfs bewijzen dat de winnende zet spelen nog geen enkele garantie had opgeleverd om effectief ook de winnende lijn te vinden. Puur toevallig vond ik een partij terug met exact dezelfde stelling in de megadatabase. In die partij speelde de Qatarees Mohammed Al-Sayed met wit de juiste zet maar week 2 zetten later alsnog af van de hoofdlijn.
Hij had toen een rating van 2486 elo. Vandaag is hij grootmeester dus zeker geen prutser. Ik bedoel als hij al de kritieke lijn niet vindt na het spelen van de beste zet dan is het wel erg kritisch om mijn gekozen voortzetting als laf te beschouwen. Ik denk mijn terughoudendheid was niet misplaatst. Daarnaast slaagt niemand erin om alles door te kunnen rekenen. Ik ben in goed gezelschap want vorige week vond Magnus ook niet dat er hem iets te verwijten viel toen hij zijn meesterwerk niet kon voltooien. Achteraf zei hij : "De hele stelling schreeuwt om 20.Lg5 maar als je geen mat ziet..."
Ik geloof vandaag rotsvast dat je eerst en vooral beslissingen moet maken op basis van concrete kennis. Dus ik ben een aanhanger van uren zwoegen aan het bord om talloze varianten uit te rekenen. Intuïtie is leuk maar competitieschaak laat weinig marge toe om te gokken. De beste stuurlui staan aan wal en dat is vandaag zeker het geval met alle beschikbare elektronica om onmiddellijk blunders te kunnen detecteren.

Natuurlijk zijn er uitzonderingen waarin een gokje zeker te overwegen valt. Zo denk ik aan slechte stellingen zonder perspectief. Een gok kan dan wel de kansen doen verbeteren. Of wanneer een half punt onvoldoende is gezien de omstandigheden. Solide spel kan dan minder winstkansen opleveren dan chaotische zetten spelen. Schaken is geen casino-spel dus gokken houd je best voor die enkele speciale situatie.

Brabo