donderdag 18 april 2013

Copycats

Minder ervaren spelers vond ik in mijn blogartikeltje ambities een respectvolle en eerlijke woordkeuze. De stelregel dat het 10.000 uren duurt om een bepaalde materie op een zeker meesterniveau te beheersen is wel bekend. De reden waarom het zo lang duurt, moet gezocht worden in het feit dat er heel veel te leren valt in het schaken. Er bestaan talloze mogelijke combinaties, eindspelen, positonele en strategische thema's en uiteraard openingszetten. Hoe deze kennis wordt aangeleerd is grotendeels afhankelijk van de persoon en de omstandigheden. Sommige spelers spelen erg veel zoals de regerende Belgisch kampioen Tanguy Ringoir anderen zoals mijzelf steken dan veel tijd in studie thuis. Uiteindelijk hoe je het ook draait of keert, er moet veel tijd worden gestoken in het schaken om alles aan te leren zodat we die kennis kunnen toepassen/ kopieren in onze partijen.

Uit deze inleiding zouden we kunnen afleiden dat iedereen die 10.000 uren spendeert aan het schaken zeker ook een meesterniveau moet kunnen behalen. Echter de praktijk toont aan dat de 10.000 uren een nodige maar geen voldoende voorwaarde is. Ik ken wel enkele spelers waarvan ik uit respect niet de namen zal vernoemen die deze hoeveelheid aan uren gespendeerd hebben aan het schaken maar zelfs niet in de buurt zijn gekomen van een zeker meesterniveau. Trouwens tussen de meesters zijn er ook grote niveauverschillen wat o.a. nog werd getoond in mijn vorig blogartikeltje met een kanon op een mug schieten. We moeten hieruit concluderen dat er nog iets anders is en dat heten we talent. Talent is niet iets wat je kan aanleren en geeft aan hoe efficiënt je aangeleerde kennis gebruikt. 

Een schaakpartij is voor de meeste spelers een strijd tussen 2 individuen die een krachtmeting willen doen om te bepalen wie van hen nu sterker is ofwel anders genoemd talentvoller. Ons elosysteem meet de resultaten van die krachtmetingen en geeft dus met grote nauwkeurigheid weer hoeveel talent men heeft. Nu mensen zijn van nature zo dat men zich altijd beter op de sociale ladder wil voordoen dan men in werkelijkheid is dus wordt er veelvuldig op legale wijze bedrog gepleegd. Ik spreek uiteraard over openingstheorie die soms tot op extreme diepte wordt gecopieerd om een beter resultaat te halen dan wat men anders volgens zijn puur talent zou behalen. Ik ben hier geen uitzondering op. Als ik denk een makkelijk punt te behalen met een voorbereiding of openingsanalyse dan zal ik het niet nalaten.

Persoonlijk denk ik dat mijn record betreffende copieren van (openings)zetten op 26 ligt. Dit haalde ik in mijn partij tegen Steven Geirnaert. Een eigenaardigheidje van deze sequentie zetten is dat ik ze gedetecteerd en ingestudeerd had in een half uurtje voorbereiding. In die periode had ik mijn toekomstige vrouw leren kennen en voorbereiden was toen niet iets waar ik de normale prioriteit aan gaf. Echter omdat ik Stevens repertoire vrij goed kende, kon ik toch heel gericht voorbereiden. Veel tijd heb je dus soms niet nodig om succesvol een lange ingestudeerde lijn op het bord te krijgen.
26 zetten lijkt misschien waanzinnig veel maar er bestaan heel wat voorbeelden die nog een heel stuk verder gaan. Zo werd bv. in 2009 zelfs een nieuwtje op zet 34 gekroond door NIC als 1 van de 10 beste van de Chess informant 105.
Voorbeelden van voorbij zet 40 bestaan ook maar ik kon ze niet direct traceren. Nu ik geloof met de 2 voorbeelden dat ik mijn punt duidelijk gemaakt heb. Spelers kopiëren naar hartelust zetten van andere spelers om zo betere zetten te kunnen spelen en dus beter te kunnen scoren. Terloops wil ik ook even aangeven dat het onbeperkt kopiëren van sterke zetten, gespeeld door iemand anders niet perse altijd betere resultaten oplevert. Dit werd o.a. opgegeven in mijn blogartikeltje de wetenschappelijke aanpak. Verrassen kan vaak efficiënter zijn.

Kopieren van zetten, zelfs hele partijen is dus common practice en uiteraard compleet legaal tenminste als je hiermee als individu tracht een optimaal resultaat te behalen. Een totaal ander verhaal wordt het wanneer je met je tegenstander op voorhand overeenkomt om een partij te kopiëren. Dit is matchfixing wat door meerdere fidereglementen wordt verboden. Wellicht het meest duidelijk reglement is artikel 8f "Where it is clear games have been pre-arranged, the CA shall impose suitable penalties." Toch zijn heel wat schakers vandaag nog steeds overtuigd dat dit reglement blijkbaar niet voor hen telt. Een zeer recent voorbeeldje zagen we in de partij Quentin Fontaine - Natacha Mabille gespeeld in de laatste ronde van de 18-20 Belgisch jeugdkampioenschap.
Achteraf kwam Quentin op Schaakfabriek nog tekst en uitleg geven waarom er niets mis was met die afspraak, hierbij niet beseffend dat hij een schriftelijke verklaring neerlegde van zijn bedrog. De spelers zijn nog jong dus we moeten hiermee rekening houden maar het is m.i. noodzakelijk dat we hun toch corrigeren. Men moet beseffen dat een partij meer is dan een zaak tussen 2 spelers. Een partij wordt normaal gespeeld in de frame van een tornooi. Om een succesvol tornooi te verkrijgen, is het daarom prioritair om steeds de belangen van het tornooi voorop te stellen t.o.v. de individuele. Je schrijft jezelf op voorhand in om x-aantal ronden te spelen dus als je niet door force majeure afwezig bent dan heb je ook geen serieuze reden om de laatste ronde op een normale wijze niet te spelen. Velen hechten blijkbaar nog weinig belang aan een gegeven woord.

Erger wordt het wanneer de afspraak ervoor zorgt dat hiermee de kansen op prijzengeld, titels, kwalificatie,... van anderen worden geëlimineerd of gehypothekeerd. De betrokken spelers zijn dan niet alleen onverschillig t.o.v. de verplichtingen maar bovendien generen zich niet om eigen profijt te forceren ten nadele van anderen. Het zal de lezer dan ook niet verwonderen dat ik pleit voor een kordaat optreden door de wedstrijdleiding als de bewijslast voldoende is.

In bovenstaand voorbeeld is de bewijslast uiteraard voldoende want we hebben een geschreven verklaring van 1 van de spelers. Echter ik meen dat we ook zonder zulke verklaringen voldoende bewijzen kunnen hebben. Ik zeg kunnen want in sommige gevallen is het volstrekt onmogelijk om te weten of er afgesproken is of niet. Bepaalde remisepartijtjes zijn erg bekend en wijdverspreid in het repertoire van velen. 1 voorbeeldje gaf ik in mijn blogartikeltje wit kiest al in de opening een remisevariant. Wanneer zeldzame en vooral langere remisepartijen worden gekopieerd dan is het wel mogelijk om research te doen. Via de databases is snel terug te vinden of de remisepartij in het repertoire past van beide spelers en indien niet dan zullen de spelers toch met een heel goede uitleg moeten komen om te verkaren hoe ze die partij op een legale wijze hebben kunnen construeren.

De spijtige conclusie van foute copycats is dat we ze eigenlijk maar kunnen pakken als ze zelf geen rekening hebben gehouden met de pakkans. De enige mogelijkheid die ik zie om afspraken op voorhand te vermijden is ervoor te zorgen dat de paringen slechts 1 minuut voor aanvang bekend worden gemaakt, bovendien communicatie strikt verboden is en alles met het nodige toezicht kan worden gecontroleerd. Absoluut geen prettige maatregelen maar misschien toch te overwegen voor een laatste ronde waar zo vaak onfrisse zaken gebeuren  (zie blogartikel Afgesproken resultaat in open Gent of niet).

Brabo

zondag 14 april 2013

Met een kanon op een mug schieten

Recent kreeg ik op mijn blogartikeltje de favoriet heeft honderden punten meer de vraag waarom een sterkere speler een clubkampioenschap zou meespelen waarin de tegenstanders 300 punten minder hebben. Voor mijzelf heb ik die vraag al beantwoord in het artikeltje. Hierin gaf ik o.a. aan dat competitieritme 1 van de belangrijkste redenen was om mee te spelen. Zoiets lijkt misschien vreemd maar ik ben ervan overtuigd dat zelfs spelen tegen spelers 300 punten lager gekwoteerd nog steeds veel beter is dan helemaal niet te spelen voor de vorm. Daniel Sadkowski, mijn ploeggenoot kwam dit seizoen in het gros van zijn interclubpartijen in tijdnood en verloor vaak gewonnen punten. M.i. moet de reden voornamelijk worden gezocht in het feit dat hij dit jaar niet het clubkampioenschap van Oude God speelde (wat hij het jaar voordien nog had gewonnen met de perfecte score van 16/16) of andere competities en hierdoor duidelijk ritme tekort kwam.

Ik kan mij best voorstellen dat er nog andere redenen zijn om als amateur toch een klubkampioenschap mee te spelen waarbij je honderden punten meer hebt dan de tegenstanders. Sommige spelers zijn opgegroeid in een club, hebben er een sterke band mee en verkiezen om de clubavonden daar door te brengen. De clubavonden bestaan tenslotte uit meer dan de partij te spelen. Misschien wordt een aantrekkelijke prijs aangeboden aan de winnaar van het klubkampioenschap. De clubavond valt op een aantrekkelijke weekdag wat niet het geval is bij andere clubs uit de omgeving. De speler is niet ambitieus meer en wil gewoon rustig en relax kunnen spelen met een remise steeds in de hand. .... Er zullen wel nog andere serieuze en minder serieuze redenen zijn maar ik kan in elk geval begrijpen dat iemand uiteindelijk beslist om als torenhoge elofavoriet toch mee te spelen.

Toevallig stond ik dit seizoen eens 2 keer aan de andere kant van de lijn. In 2 opeenvolgende ronden interclub werden mij totaal onverwacht 2 sterke grootmeesters met meer dan 2600 elo voorgeschoteld, dus dik 300 punten meer dan mijzelf. Het spreekt voor zich dat zulke grootmeesters enkel spelen tegen betaling . Het is crisis voor iedereen dus te kieskeurig bij het accepteren van opdrachten kunnen zelfs zulke sterke grootmeesters tegenwoordig niet zijn. 

In de eerste partij kreeg ik de sterke Roemeense grootmeester Istratescu met een rating van 2645 elo tegen. In 2004 had ik in Plancoet (Bretagne) al eens tegen hem met wit gespeeld (opmerkelijk feitje was dat ik toen meer elo had en hij 40 elo minder dan vandaag waardoor het verschil minder dan 300 elo was). Ik verloor toen pas in het verre eindspel. Deze keer liep het anders want een vroege fout in de opening die ik wijt aan een gebrek aan ervaring/ voorbereiding in de opening liet mij onmiddellijk in een penibele situatie belanden.
De tweede interclubpartij was tegen de Indiër Negi Parimarjan met een rating van 2658 elo. Mijn ploegkapitein fluisterde mij nog op voorhand dat de tegenstanders verzwakt waren maar ik vermoed dat hij mijn jonge tegenstander niet kende.  Ik daarentegen herkende hem uiteraard want ik volg de schaakactualiteit via het internet op de voet. Negi was de 2de jongste grootmeester ooit (13 jaar) na Sergey Karjakin en het is een beetje verwonderlijk dat hij vandaag (bijna 7 jaren later) nog geen 2700 speler is terwijl 2 van zijn leeftijdsgenoten hier wel zijn in geslaagd. Nu iedere speler heeft zijn eigen specifieke groeicurve en het zou best eens kunnen zijn dat Negi tegenwoordig weer in de lift zit. Hij is de regerende kampioen van Azie, behaalde een gedeeld eerste plaats in het voorbije Cappelle La Grande, 1ste plaats paar weken geleden op UTD GM Invitational in Texas,... Persoonlijk vond ik deze interclubpartij van mijzelf beter gespeeld als de 1ste maar mijn tegenstander speelde vlekkeloos en zette mij al vanuit de opening onder druk met een systeempje waarin ik opnieuw helemaal geen ervaring had. Ik weet niet in hoeverre het systeempje voorbereiding was voor Negi maar feit was dat ik vooraf de toch niet-evidente schrijfwijze van mijn familienaam niet hoefde te tonen want mijn aanbod om het notatieformulier te tonen werd afgewimpeld. Mijn tegenstander was perfect op de hoogte hoe de schrijfwijze moest wat voor mij een duidelijke indicatie was dat hij zichzelf goed had voorbereid in tegenstelling tot mijzelf die op compleet andere spelers had voorbereid (het was de eerste keer dat Negi op bord 1 speelde dit seizoen maar ik zal zeker niet beweren dat het een verschil zou gemaakt hebben in het uiteindelijke resultaat) . Een suboptimale zet/plan in de opening zorgde ook hier al snel voor averij.
Beide partijen waren dus al beslist op zet 20 dus van een echte wedstrijd kan je niet spreken. Ik geef grif toe dat dit niveau gewoon te hoog is voor mij om serieuze tegenstand te leveren. Onder de 2600 elo kan ik nog wel iets doen maar eenmaal het ratingverschil oploopt tot meer dan 300 punten dan word ik op alle vlakken : opening, middenspel en wellicht ook eindspel (want daar geraakt ik zelfs niet) overklast.

Nu kan je jezelf wel afvragen wie er geïnteresseerd is om voor dit soort partijen geld te betalen. Een leuke partij voor je geld krijg je niet te zien dus het enige wat blijkbaar de sponsor interesseert is het punt binnenhalen. Volgens mij zou een 2500 elopunter dit ook moeten kunnen maar er is geld genoeg om met een kanon op de mug te schieten. Nu ik vermoed dat een +2600 elopunter ook niet meer zo duur is in vergelijking met 20 jaar geleden. Enerzijds is er de crisis waardoor minder sponsors zullen leiden tot lagere vergoedingen. Anderzijds zijn er vandaag veel meer +2600 spelers dan 20 jaar geleden waardoor naar alle waarschijnlijkheid door concurrentie de prijzen ook gedaald zullen zijn.

We zien dus een duidelijke keerzijde van de medaille die profschaak teweeg brengt. Schaken staat niet meer centraal maar individuele machtsbelangen primeren. Wellicht zullen sommigen zeggen dat ik niet zo negatief mag zijn en eigenlijk blij moet zijn om tegen zulke beroemde spelers uberhaupt een kans te krijgen. Vele amateurs zijn bereid geld te spenderen aan een simpel simultaanpartijtje tegen die grootheden en ik zit te mekkeren terwijl ik een exclusieve partij tegen hen kan spelen.

Alhoewel ik wel bepaalde topspelers volg omwille van hun repertoire of speelstijl, heb ik nooit topspelers geidoliseerd dus maakt het voor mij niets uit wie de tegenstander als persoon is. Daarentegen beschouw ik die wedstrijden toch voor mijzelf als positief maar omwille van een compleet andere reden. Elke wedstrijd ondanks het beperkt aantal zetten is gegarandeerd minstens een openingsles en als je wat geluk hebt zelfs meer. Die lessen kosten mij welgeteld 1 elopunt dus verwaarloosbaar in vergelijking met de informatie die je krijgt. Ik durf zelfs te stellen dat ik persoonlijk geen problemen ermee zou hebben om alle 11 ronden tegen zulke tegenstanders te spelen. Een score van 0/11 zou wellicht mijn deel zijn maar de score is voor mij nooit de enige drijfveer geweest om te schaken.

Brabo

zaterdag 30 maart 2013

Grootmeesternorm voor Stefan Docx

Terwijl we aan het wachten zijn op de 3de grootmeesternorm van Bart Michiels, was het Stefan Docx die ons in de voorbije Belgische interclubs verraste met een 1ste grootmeesternorm. Na de 10de ronde klokte hij af op een fenomenale 7/9 en TPR 2694. De IM-titel was vorig jaar nog maar pas binnengehaald en nu op 39 jarige leeftijd deze doorbraak.

Je ziet wel vaker spelers die enkele jaren op een plateau hangen en dan terug een stap voorwaarts zetten maar Stefan heeft wel 20 jaar moeten wachten op die doorbraak wat zeer uitzonderlijk is. Ik vermoed dat zijn volgend fideklassement wel eens de 2500 zal passeren wat bijna 200 punten hoger is dan een kleine 2 jaren geleden. De vraag die je uiteraard stelt bij zulke prestaties is waarom nu pas en niet eerder. Kan zijn recept makkelijk gecopieerd worden bij andere talentvolle spelers?

Recent op Schaakfabriek werd geopperd dat je in België geen echt hoog niveau kunt halen omdat er te weinig grootmeesters zijn waar je tegen kunt spelen. Dat klopt m.i. niet en o.a. Stefan is het levende bewijs hiervan. Het helpt uiteraard als er veel grootmeesters zijn maar je mag jezelf hierop niet blindstaren. Vooreerst kan je al heel wat zelf doen. Stefan gaf eerder aan dat hij een fysieke en psychologische aanpassing heeft gemaakt. Door fysieke trainingen zit hij beter in zijn vel en kan hij ook veel gemakkelijker en langer zijn concentratie behouden. Daarnaast heeft hij ook aanpassingen psychologisch gemaakt door meer economisch te spelen. Het is mij onduidelijk of die klik er is gekomen met hulp van buitenaf of compleet op eigen kracht. Belangrijk is om te beseffen dat je je eigen speelstijl in vraag moet durven stellen en aanpassen indien nodig.

Desalniettemin ben ik ervan overtuigd dat dit niet de enige redenen zijn van Stefans progressie. Ik zie bv. sinds 2009 dat er bij elke fideklassement nieuwe partijen zijn toegevoegd wat vooraf niet het geval was. Ik zie recent ook meer stappen naar het buitenland om competitie te spelen. Vervolgens is Stefans openingsrepertoire de laatste jaren enorm verbreed en uitgediept. Dit zorgt ervoor dat het voor de tegenstanders erg moeilijk is geworden om te raden wat er op het bord kan komen.

We kunnen spreken van een metamorfose en deze cocktail zorgt m.i. nu de explosie in groei. Vorig jaar toen Stefan het Vlaams kampioenschap won dacht ik zoals de meesten wellicht dat de TPR = 2562 toeval moest zijn maar de resultaten van het afgelopen jaar bewijzen het tegendeel: ratingwinst (vaak fors) in Belgisch kampioenschap, Belgische en Nederlandse interclub, Open Brasschaat, Open Gibraltar en Zilveren Toren.

Zijn meest indrukwekkende overwinning in de Belgische interclub vond ik met zwart tegen de sterke Ukrainsche grootmeester Andrey Sumets. Het is een rechtlijnige overwinning gebaseerd op vlijtig huiswerk en vervolgens een mooie technische afwerking.

Zelf speelde ik ook tegen Stefan in de interclub en werd net als de grootmeester in de vorige gepubliceerde partij getrakteerd op een nul. Echter het had op dramatische wijze anders kunnen aflopen waardoor op schaakfabriek uiteraard al aandacht werd geschonken aan deze partij. De opening verliep erg gunstig voor Stefan want ik kende zijn 11...,Pg4 helemaal niet en stond al snel minder. Dit lokte net na de partij een erg pijnlijke (wellicht onbedoelde) uitspraak van 1 van mijn ploeggenoten uit dat ik die opening toch wel had kunnen verwachten want Stefan had dit niet lang geleden al gespeeld. Je spendeert 10 uur aan een voorbereiding en dan komt zulke uitspraak hard aan van een speler die nauwelijks of niets voorbereid.

Het vervolg speelt Stefan ijzersterk. Ik denk even met het winnen van de pion op d5 dat ik er goed uitkom maar Stefan heeft beter getaxeerd. Mijn positie wordt steeds moeilijker te verdedidigen en de opkomende tijdnood doet de rest. Echter dan gebeurt iets vreemds maar laat ons eerst de partij eens van bij het begin doornemen.
2 ongelooflijke blunders van beide zijden. Van mijn kant zijn die vrij makkelijk te verklaren want ik had minder dan een minuut op de klok dus ik hield mijzelf enkel nog bezig met het pareren van de dreigingen en de tijd in het oog te houden. Geen haar op mijn hoofd dat er aan dacht om extra tijd te spenderen voor winst. Van Stefans zijde moet het te wijten zijn aan concentratiegebrek. Je hebt een zee van tijd extra op de klok, 2 pionnen meer en de aanval. Interessant is het niet meer dus wil je er eind aan maken. Je ziet 2 valletjes en speelt ze zonder na te denken want er kan jezelf niets meer overkomen. Tja en dan is er toevallig wel iets, nee zelfs 2 keer iets. Uiteraard wil je partijen winnen maar ik ben blij voor Stefan dat ik die partij niet gewonnen heb. Als ik de TPR in de Belgische interclub uitreken met de nederlaag i.p.v. de overwinning dan kom ik een paar elo tekort voor de GM-norm en dat zou echt jammer geweest zijn.

Dit relaxen bij de eindmeet is een zeer menselijke reactie. Ik herinner mij zo dat Kasparov in het wereldkampioenschap van Lyon 1990 meerdere malen erg gunstige stellingen zowel op tijd als op de klok weggaf door slordigheden veroorzaakt door eenzelfde type concentratieverlies. Een voorbeeldje zie je hieronder waar Kasparov uiteindelijk nog een halfje kan redden dankzij doorgedreven analyseren tijdens het afbreken.
Zelf heb ik weinig of geen last van dit type concentratieverlies en ik vermoed dan ook dat het met temperament te maken heeft. In elk geval een verwittigd man is er 2 waard en ik moet toegeven dat ik na deze kritieke partij, Stefan niet meer heb kunnen betrappen op zulke black-out. Vorige maal gaf ik aan dat een IM-titel voor Stefan zeker in de mogelijkheden ligt. Deze keer stel ik dat een GM-titel in de mogelijkheden ligt als hij de tijd en energie kan blijven vinden zoals vandaag.

Brabo

woensdag 20 maart 2013

Voortgang van schaakprogramma's deel 2

Het heeft wat tijd gekost, maar tijdnood komt ook voor in het dagelijkse leven. Jammer genoeg. Had ik het een vorige keer over wat de computers allemaal al kunnen, dan gaat het deze keer over wat ze nog niet kunnen. De huidige stand van zaken laat bijna niet meer toe om de sterkte te testen aan de hand van teststellingen, want de programma's vinden vaak nog verrassende resources, die het nut van dergelijke stellingen in twijfel trekken. Het blijft zeer moeilijk om "correcte" stellingen te vinden. Onder de groep posities die nog niet helemaal ontsloten zijn, behoren zeker de vestingen. Zelfs met enorme zoekdieptes komen programma's er niet toe om "in te zien" dat een voordeel in een bepaalde stelling niet verder uitgebouwd kan worden naar winst. De simpelste vesting is koning tegen verkeerde loper en randpion (bv Ke1, Lf1, h2 tegen Ke8). Dat hoeft een programma zelfs niet meer uit te rekenen, want het zit in tablebases al helemaal uitgewerkt. Verwant aan een vesting is het omgekeerde: een opgesloten stuk. Een dynamische stellingsbeoordeling is bij mijn weten nog niet zo ver dat een opgesloten stuk effectief voor minder waard wordt meegeteld in de evaluatie. Een eerste voorbeeld (de eerste drie voorbeelden komen overigens uit een artikel dat in Chess een tijdje terug is verschenen) dat nog "half" stand houdt is het volgende:
Zwart aan zet speelt gewoon Kb8 en op Dg/h8+ volgt Kc7 Dxa8? Lb8 en wat wit ook nog probeert, hij komt niet verder. Zwart speelt gewoon altijd Kc8-c7-c8. Houdini ziet dit wel (het wordt snel aangegeven in de analyse), maar de evaluatie blijft op meer dan +4 staan. Met andere woorden, de toren wordt geslagen en het programma rekent er (letterlijk) op dat er nog een winst ligt voorbij de horizon. Immers, what else? Voor mensen is dit concept relatief makkelijk uit te leggen; wij hoeven niet te zien dat het ook niet lukt met een koning op a1 of h1 - een computer moet het allemaal uitrekenen.
Een tweede voorbeeld:
Deze stelling speelt eveneens op een opgesloten dame. Geef dit aan bv Houdini en hij blijft lang bij 1.Dxh8, wat verliest, omdat zwart dan 1..c5 speelt en zo de dame opsluit. Ook hier blijft 1.Dxh8 bij gebrek aan beter de beste zet, al zakt de evaluatie relatief snel naar slechts +1.13 en nog later onder +1. Pas op ply 35 geeft Houdini aan dat de stelling niet wint na 1.Dxh8 - een verlies geeft hij nog niet aan. De "oplossing" voor wit is om zelf 1.c5 te spelen (iets wat Stockfish vindt op ply 50), maar dan komen de zwarte stukken los. De winst voor zwart na 1.Dxh8 is voor een mens weer gemakkelijk om uit te rekenen; het paard gaat de dame gaan veroveren.
In de volgende stelling:
staat zwart beter, maar als wit het slim speelt en zwart niet oplet, kan wit nog wegkomen met remise na 1.Pd3! Kxd3? 2.Ke1 en wit ontsnapt naar een vesting. Maar als zwart 1...La5 speelt, wint hij toch. Dit vinden de meeste programma's nu al wel (toen het artikel in Chess verscheen, was dit voor veel programma's nog een kluif).
Iets gelijkaardigs kwam ik onlangs tegen bij een analyse van het eindspel uit de eerste partij van het WK 1972 Spassky-Fischer, dat in Schach zeer uitvoerig geanalyseerd werd. De stelling leidt naar een verdediging die Cozio al gevonden had:

Deze stelling is remise. Eenmaal de witte pion op a5, hoeft zwart gewoon naar c8 te lopen (hij hoeft zelfs niet de diagonaal h2-b8 te overschrijden om een pat te proberen op a8), vanwaar hij nooit meer verjaagd kan worden (de zwarte g-pion speelt geen rol). Houdini geeft na lang nadenken nog altijd +3,83 (alhoewel hij wel degelijk de juiste verdediging voor zwart aangeeft). In datzelfde eindspel komt nog een interessant moment voor. Eigenlijk maakt Fischer de allerlaatste fout op zet 40, met 40...f4?. Had hij hier 40...Kd5! gespeeld, dan had Spassky wel 41.Lb4! moeten vinden (Bastian geeft dit aan in Schach). De programma's geven in deze stelling allemaal 41.Lf8 aan, maar dit leidt na 41...Ke4 ook slechts naar de Cozio-stelling. Moraal van het verhaal: je blindstaren op de score die de computer geeft is nog steeds riskant. Een beetje menselijk begrip van de getoonde analyse is nog altijd op zijn plaats, zelfs met programma's die op +3000 elo gewaardeerd worden. In het praktische schaak en voor de analyse van je eigen partijen kom je nog zelden uitzonderingen tegen die problemen stellen voor de evaluatiefunctie van programma's, maar voor topschaak en correspondentie, moet de computer hier en daar nog altijd een handje geholpen worden. Tot slot nog een bijna pionneneindspel, dat de computer zeer lang (en onterecht) als niet-winnend ziet.In de partij spelen beide spelers het elk één zet mis, maar wit zal wel vanaf het begin achter het bord gezeten hebben met het idee dit te winnen. Houdini 1.5 vindt pas na een halve minuut op zet 9 - wanneer 9.Kh5 gevonden moet worden - dat deze zet wint. De zetten ervoor is het steeds 0.00 ...


HK5000

zondag 17 maart 2013

Sitzfleisch

Een clubschaker beseft dat schaken meer is dan de houtjes tellen op het bord. Hoe sterker de speler, hoe gemiddeld meer en nauwkeuriger de juiste waarde wordt gegeven aan ruimte, dynamiek, initiatief.... We selecteren onze zetten deels op basis van concrete berekeningen maar evenzo door het afwegen van de voor-en nadelen. Coaches, schaakboeken,... trachten de minder ervaren spelers te helpen om dit proces sneller aan te leren en succesvoller te zijn.

Deze maximaliserende methode is in de meeste gevallen inderdaad de beste want enkele tempi verliezen, kan al snel leiden naar een bittere nederlaag. Nochtans wil dit niet zeggen dat er geen uitzonderingen op deze regel bestaan. Sommige voordelige eindspelen zijn ondanks een maximaliseren van de mogelijkheden niet te winnen tegen een correcte verdediging. In zulk scenario is het soms beter om op je Sitzfleisch te zitten en gewoon te wachten tot de tegenstander in tijdnood komt en onvermijdelijk fouten maakt. Sympathiek maak je jezelf hiermee niet maar het is wel erg doeltreffend zoals ik eerder al aantoonde in mijn blogartikeltjes: eindspelen loper tegen paardeindspelen met een kwaliteit meerde boemerangeindspelen met ongelijke lopers.

Marking time in het middenspel is zelden een bewuste keuze. Er bestaan wel bepaalde type stellingen (bv. gesloten stellingen) waarin beide partijen zonder buitensporige risico's te nemen, weinig of niets constructiefs nog kunnen bedenken maar meestal is het een gedwongen passiviteit die veroorzaakt werd door een falende strategie. In het middenspel geldt dan ook de regel dat het beter is een plan te hebben dan geen plan. De tegenstander een vrije hand geven om naar hartelust aan te vallen kan onmogelijk worden aanbevolen. Toch is dit net wat ik deed in mijn interclubpartij tegen de Litouwse grootmeester Kveiyns.

Ik kwam redelijk uit de opening en bouwde een solide stelling op. Het was een stelling waar heel wat mogelijkheden waren voor beiden waardoor je bij elke zet opnieuw tijd moest investeren om alles goed af te wegen. Dit zijn het soort stellingen waardoor iemand makkelijk in tijdnood kan geraken. Ik besefte dat mijn tegenstander vooral zijn extra sterkte en ervaring zou kunnen etaleren in wederzijdse tijdnood dus zocht ik naar een oplossing om die te vermijden. Ik koos voor de strategie om af te wachten met zetjes zonder veel nadenken en af en toe iets af te ruilen wanneer het witte stuk mij te dominant leek. Geen enkele pionzet speelde ik meer tussen zetten 12 en 34.
Mijn tegenstander stond zeker iets beter maar slaagde er niet in om ondanks een ruim tijdsverbruik een gaatje te prikken in de verdediging. Uiteindelijk begon de tijdnood roet in het eten te strooien en kon zwart profiteren. Wit als ervaren professional liet zich niet vermurwen tot een roekeloze aanval en alhoewel teleurgesteld, stelde zich tevreden met de remise.

Het toppunt van deze toch wel uitdagende strategie van passief spel is m.i. een oude partij tussen de Zweedse grootmeester Ulf Andersson en de Engelse IM Michael Basman. Basman is uiteraard bekend van de vele onorthodoxe openingen die hij testte en zelfs propagandeerde maar ook in het middenspel deed hij vaak gekke dingen. In deze beroemde partij staan de zwarte stukken op zet 12 en zet 24 precies op dezelfde plaats. Wit kreeg dus 12 tempi cadeau en toch gaat hij de boot in.
Het is hoogst eigenaardig uiteraard dat een toen nog jonge sterke grootmeester met 12 extra tempi kan verliezen tegen een speler die toen zelfs nog geen IM was. Echter als je rekening houdt met het feit dat Ulf voornamelijk een positionele speler is en geen aanvalsspeler dan wordt het wel een stukje duidelijker. Zwart heeft wit verleid om tijd te verbruiken en zichzelf in complicaties te storten die hij normaal liever vermijdt. We kunnen spreken van een soort creatieve passiviteit zoals de schaakauteur Sverre dit enkele jaren eerder op zijn blog al benoemde.

Het psychologische aspect in het schaken wordt vaak weggewuifd. Ik ken heel weinig schaakliteratuur die hierover durft te spreken. Misschien is het bewierookte boek van Willy Hendriks move first think later wel een uitzondering. Ik speel al een tijdje met het idee dat dit boek wel iets voor mij zou kunnen zijn dus ik moet dringend eens tijd vrijmaken om er eens in te snuisteren.

Sitzfleisch komt dus van pas in het schaken maar overal en altijd zou ik het zeker niet aanraden. Ik zou het meer als een laatste strohalm bekijken wanneer andere strategieën weinig of geen succes meer garanderen. Bovendien stel ik mij serieus de vraag of het soort creatieve passiviteit tegen topgrootmeesters (+2700 elo) wel nuttig zou kunnen zijn want zelfs met heel weinig tijd op de klok zijn die spelers toch in staat om zelfs stellingen met weinig potentieel succesvol te exploiteren.

Brabo

maandag 11 maart 2013

Hollandse perikelen deel 3

Op hogere niveaus fianchetteert de overgrote meerderheid de koningsloper tegen het Hollands. Maar waarom is dat eigenlijk zo vanzelfsprekend? Wit wil immers nogal eens e2-(e3)-e4 doorzetten en dan staat de loper op d3 niet verkeerd, zo vond ook Rubinstein.

We krijgen dan 1.d4 e6 2.c4 f5 3.Pc3 Pf6 4.e3

a) 4...d6 5.Pf3 Le7 6.Ld3 is de partij Van den Berg-Burstein, Haifa/Tel Aviv 1958, die ik in aflevering 1 gaf. Ik heb geen overtuigende verbeteringen voor zwart kunnen vinden en moest concluderen dat de Ilyin-Zhenevsky in dit geval af te raden is.

b) 4...d5 (want wit kan de dameloper niet meer naar f4 spelen, wat vrijwel een weerlegging is van de Stonewall) 5.Ld3 c6 6.Pge2 Ld6 7.Dc2 O-O 8.f3 is een aanbeveling van Bronznik in Beating the Guerillas. Wit scoort prima en diens controle van veld e4 lijkt mij pijnlijk voor zwart. Dat zegt natuurlijk lang niet alles, maar ik heb dit nooit grondig onderzocht.

c) 4...Lb4 5.Dc2 b6 en d6 zijn aanbevelingen van Williams, maar hij moet toch een blijvend voordeeltje voor wit toegeven als die weer een opstelling met f2-f3 kiest.

d) Al met al stel ik dat 4...b6 de aangewezen weg is.
Een voorbeeldje uit de praktijk:
Het zwarte spel laat zich uiteraard gemakkelijk verbeteren met 12...Lb8 of met eerst 11...Tc8.

Helaas houden de grote kanonnen zich maar zelden bezig met het Hollands, laat staan met de Rubinsteinvariant. Ook ik heb hier geen ervaring mee, dus ik heb geen uitgesproken oordeel. Ik volsta met het lamlendige onduidelijk. Ter rechtvaardiging: voor zover ik weet zijn er nauwelijks relevante partijen met deze opzet. Dat betekent wel dat deze variant zowel vanuit wits als vanuit zwarts perspectief onderzocht moet worden en dat dergelijk onderzoek punten kan opleveren. Het is eveneens zaak in de gaten te houden of de variant 4.e3 b6 in lagere regionen (IM, FM) aan de orde komt en wat dan de bevindingen zijn.

Aardig is nog dat liefhebbers van de onschuldige Colle hier iets aan hebben: 1.d4 e6 2.Pf3 f5 3.e3 Pf6 4.Ld3 enzovoort vermijdt de varianten met ...Lb4. Ook daar moet zwart aandacht aan besteden. Vroeger speelde ik altijd zoiets als 4...d6 5.O-O Le7 6.c4 O-O 7.Pc3. Maar daarmee krijgt wit weer de kans om a la Van den Berg-Burstein te spelen, dus dat voldoet niet.

Opgemerkt zij dat 4.e3 bepaald niet wits enige mogelijkheid is, al denk ik dat het de meest flexibele zet is. Wit kan ook 4.Dc2 of 4.f3 proberen; beide zetten passen uitstekend in Rubinstein's opstelling. Alleen vind ik het dan jammer dat wit niet meer a la Van den Berg kan spelen. In Gupta-Gleizerov, Visakhapatnam 2011 had wit succes met 4.Dc2 Le7 5.Pf3 O-O 6.h3!? b6 7.g4 Lb7 8.gxf5 en de vraag is wat wit heeft na 8...exf5. Brabo heeft het al eens over 4.Dc2/4.f3 b6 gehad.

De problemen rond zettenvolgordes zijn hiermee nog niet afgelopen. Er is ook 1.d4 f5 2.c4 Pf6 3.Pc3 d6 en hier houden mijn kennis en begrip op. Voorlopig is mijn conclusie dat de Rubinsteinvariant een prima aanvulling is op 1.d4 f5 2.Pc3 en 2.Lg5.

Mark Nieuweboer

dinsdag 5 maart 2013

Lars Schandorff

Heel wat profschakers verdienen wat bij met het schrijven van schaakboeken. Vroeger zag je bijna uitsluitend schaakboeken die een bepaalde opening in detail bespreken maar tegenwoordig zie je heel wat openingsboeken die een veel ruimer palet bekijken. De klemtoon is verschoven van openingsmanuscripten naar gebruiksaanwijzingen in de opening die veel efficiënter zijn voor de bordpraktijk. Grootmeesters leggen uit aan de hand van hun eigen bordpraktijk/ studie welke keuzes ze in diverse openingen maken en waarom. Dit zijn de openingrepertoireboeken die door het hedendaagse publiek erg gesmaakt worden. Het is een win-win voor zowel de schrijver als de lezer. De schrijver kan op een relatief korte tijd een origineel degelijk werk afleveren dankzij het hergebruiken van eigen materiaal. De meeste lezers zijn actieve bordschakers. We mogen dus stellen dat de standaardlezer dankzij deze type boeken niet meer hoeft te zoeken in het labyrint van openingsvarianten want de grootmeester heeft dit al gedaan voor de lezer. Dit laat de lezer toe om op zeer korte tijd een serieus repertoire op te bouwen.

Zoals eerder vermeld in het blogartikeltje een uitgebreid zwartrepertoire koop ik nauwelijks openingsboeken. Illegaal downloaden of copieren doe ik evenmin. Om toch op de hoogte te blijven van wat er reilt en zeilt, lees ik de gratis reviews, uittreksels op chesscafe, chessvibes, chesspub, qualitychess blog, ...  Uiteraard is het gratis materiaal aangeboden op het internet vrij beperkt en/of oppervlakkig in tegenstelling met wat je kan vinden in de te betalen boeken/ software. Om te compenseren t.o.v. spelers die wel over meer beschikken, moet je thuis het nodige analysewerk zelf doen. Echter daar loopt het bij mij erg vaak fout door enerzijds een gebrek aan tijd maar anderzijds ook een gebrek aan motivatie. De nieuwe publicaties volgen elkaar in een sneltrein op en als amateur, vind ik de incentive niet hoog genoeg om al die nieuwe ideeën thuis vooraf te analyseren. Dit jaar speel ik wellicht slechts 11 partijen voor fiderating dus de kans om effectief iets wat je vooraf bestudeerd hebt, te kunnen gebruiken, is bijzonder klein. Ik kan niet zeggen dat ik helemaal niets bekijk maar meer dan wat aanmodderen is het zeker niet.

De Deense GM Lars Schandorff bracht recent (2012) een nieuw repertoireboek op de markt: Playing 1.d4 - The Indian Defences. De titel is een beetje misleidend want het boek gaat over veel meer dan enkel de Indische openingen want o.a. ook de Benko, Benoni en het Hollands worden er besproken.

Mijn interesse ging uiteraard vooral naar het stukje over het Hollands waar Lars voor een anti-systeem koos met 2.Lg5. Dit is zeker geen tweederangskeuze want ik heb het niemand minder dan Garry Kasparov zien spelen in het verleden. Een andere plus met dit systeempje is dat de theorie beperkt is om aan te leren. Het Hollands krijg je als witspeler niet geregeld tegen en dan is het handig om iets wat gemakkelijk op te frissen is, achter de hand te hebben met de nodige punch. Heel wat verrassender vond ik Lars keuze voor 4.e4 in de 2...h6 variant in tegenstelling tot het meer gangbare 4.e3 (tevens Kasparovs keuze). In het verleden heb ik deze eigenzinnige keuze al 2 keer eerder in een officiële partij op het bord gehad van Peter Mangelschots. Beide partijen won ik vrij vlot. Hieronder vind je ons laatste treffen.
10 jaar geleden verdween deze variant van het toneel maar recent dook het opnieuw op wellicht dankzij Lars aanbevelingen in zijn laatste repertoireboek. Recent verrastte Rene Beniest mij in het clubkampioenschap van Deurne met dit systeem. Ik had een sterk (achteraf correct) vermoeden dat hij Lars boek volgde en besloot daarom af te wijken met 8...Df7 i.p.v het besproken 8...Kd8. Op chesspub en quality chess werd vermeld dat 8...Df7 goed was voor zwart en enkele vluchtige analyses met de computer bevestigden dit wat voor mij voldoende was om het in de praktijk eens te proberen. Echter tijdens de partij liep het helemaal niet van een leien dakje en kon Rene mij snel onder zware druk zetten.

Zonder twijfel stelde Rene te snel remise voor. Met een half uur meer op de klok en een zeer rooskleurige positie moet je dit soort stellingen uitspelen. Het zou wel eens kunnen zijn dat dit cadeautje beslissend is voor  wie kampioen wordt. Het is een typisch Belgisch fenomeen wanneer je beter staat tegen een (veel) hoger gekwoteerde tegenstander om remise voor te stellen. Dit soort onnodig respect/ schrik kom je veel minder tegen in het buitenland. Ik geef toe dat ik er in het verleden ook last van had en pas na jaren naast Robert Schuermans gespeeld te hebben, geleerd heb dat je moet doorspelen in zulke situaties.

Het is op zich bewonderingswaardig dat Rene met zulk gemak deze dominante positie heeft opgebouwd. We zien nogmaals een voorbeeld om de +60 jarige spelers zeker niet te onderschatten. Sommigen zijn zelfs op de hoogte van de laatste theoretische ontwikkelingen en zijn best nog voldoende gemotiveerd om zich voor te bereiden op een partij.

Ik had het dus erg moeilijk met deze opening in deze partij dus mogen we hieruit concluderen dat Lars inderdaad een goede antidota tegen het Hollands heeft gevonden? Zo eenvoudig is het niet want in de partijanalyses kan je lezen dat zwart zichzelf zeker kan verbeteren. Diepgaande analyses bevelen een aantal ideeën aan die m.i. goed speelbaar zijn voor zwart terwijl die helemaal niet worden besproken in het repertoireboek. Dit vind ik wel verwonderlijk want alle aanbevelingen zijn topkeuzes van de computerprogramma's Houdini en Fritz waardoor ik het gevoel krijg dat Lars nogal snel en oppervlakkig te werk is gegaan met het schrijven van dit hoofstuk. Enerzijds begrijpelijk want het Hollands is in een boek over Indische openingen zeker slechts bijzaak maar anderzijds opnieuw een mooi voorbeeld om altijd als lezer kritisch te blijven t.o.v. van wat auteurs (zelfs grootmeesters) schrijven.

Brabo