Op hogere niveaus fianchetteert de overgrote meerderheid de koningsloper tegen het Hollands. Maar waarom is dat eigenlijk zo vanzelfsprekend? Wit wil immers nogal eens e2-(e3)-e4 doorzetten en dan staat de loper op d3 niet verkeerd, zo vond ook Rubinstein.
We krijgen dan 1.d4 e6 2.c4 f5 3.Pc3 Pf6 4.e3
a) 4...d6 5.Pf3 Le7 6.Ld3 is de partij Van den Berg-Burstein, Haifa/Tel Aviv 1958, die ik in aflevering 1 gaf. Ik heb geen overtuigende verbeteringen voor zwart kunnen vinden en moest concluderen dat de Ilyin-Zhenevsky in dit geval af te raden is.
b) 4...d5 (want wit kan de dameloper niet meer naar f4 spelen, wat vrijwel een weerlegging is van de Stonewall) 5.Ld3 c6 6.Pge2 Ld6 7.Dc2 O-O 8.f3 is een aanbeveling van Bronznik in Beating the Guerillas. Wit scoort prima en diens controle van veld e4 lijkt mij pijnlijk voor zwart. Dat zegt natuurlijk lang niet alles, maar ik heb dit nooit grondig onderzocht.
c) 4...Lb4 5.Dc2 b6 en d6 zijn aanbevelingen van Williams, maar hij moet toch een blijvend voordeeltje voor wit toegeven als die weer een opstelling met f2-f3 kiest.
d) Al met al stel ik dat 4...b6 de aangewezen weg is.
Helaas houden de grote kanonnen zich maar zelden bezig met het Hollands, laat staan met de Rubinsteinvariant. Ook ik heb hier geen ervaring mee, dus ik heb geen uitgesproken oordeel. Ik volsta met het lamlendige onduidelijk. Ter rechtvaardiging: voor zover ik weet zijn er nauwelijks relevante partijen met deze opzet. Dat betekent wel dat deze variant zowel vanuit wits als vanuit zwarts perspectief onderzocht moet worden en dat dergelijk onderzoek punten kan opleveren. Het is eveneens zaak in de gaten te houden of de variant 4.e3 b6 in lagere regionen (IM, FM) aan de orde komt en wat dan de bevindingen zijn.
Aardig is nog dat liefhebbers van de onschuldige Colle hier iets aan hebben: 1.d4 e6 2.Pf3 f5 3.e3 Pf6 4.Ld3 enzovoort vermijdt de varianten met ...Lb4. Ook daar moet zwart aandacht aan besteden. Vroeger speelde ik altijd zoiets als 4...d6 5.O-O Le7 6.c4 O-O 7.Pc3. Maar daarmee krijgt wit weer de kans om a la Van den Berg-Burstein te spelen, dus dat voldoet niet.
Opgemerkt zij dat 4.e3 bepaald niet wits enige mogelijkheid is, al denk ik dat het de meest flexibele zet is. Wit kan ook 4.Dc2 of 4.f3 proberen; beide zetten passen uitstekend in Rubinstein's opstelling. Alleen vind ik het dan jammer dat wit niet meer a la Van den Berg kan spelen. In Gupta-Gleizerov, Visakhapatnam 2011 had wit succes met 4.Dc2 Le7 5.Pf3 O-O 6.h3!? b6 7.g4 Lb7 8.gxf5 en de vraag is wat wit heeft na 8...exf5. Brabo heeft het al eens over 4.Dc2/4.f3 b6 gehad.
De problemen rond zettenvolgordes zijn hiermee nog niet afgelopen. Er is ook 1.d4 f5 2.c4 Pf6 3.Pc3 d6 en hier houden mijn kennis en begrip op. Voorlopig is mijn conclusie dat de Rubinsteinvariant een prima aanvulling is op 1.d4 f5 2.Pc3 en 2.Lg5.
Mark Nieuweboer
Als ik kijk naar de partij Berresheim - Roeder dan speelt zwart zowel c5 als Ld6. Bovendien valt 10.d5 of later zeker ook te overwegen voor wit. Ik zie bijgevolg niet echt een winst voor 6...Le7 tegenover 6...c5 wat ik al eerder eens speelde tegen Dambacher. Meer zelfs met c5 kan je de zet Ld6 in 1 keer spelen.
BeantwoordenVerwijderenDat klinkt logisch. Het idee van 6...Le7 is echter vooral om de loper pas naar d6 te spelen als veld b8 vrij is (dwz Pc6 en Tc8 zijn gespeeld). Ik heb op dit moment niet echt een idee of dat voordeel opweegt tegen het tempoverlies.
BeantwoordenVerwijderenHetzelfde idee heb ik ook met 6...c5. Echter in beide varianten kan wit onmiddellijk met d5 antwoorden op c5 dus het plan Pc6-Tc8 dwarsbomen. Net daarom zie ik niet echt de meerwaarde van te wachten met c5.
BeantwoordenVerwijderen