In de Belgische interclub gespeeld op 20 maart 2022 tussen Brasschaat 2 en KSK Rochade 3 verscheen een bijzonder eindspel op het bord van de Nederlandse expert Marcel Schroer en de Duitser Danny Arns. De match was toen al gewonnen maar enkele omstaanders drumden rond het bord om het spektakelstuk te zien. HK5000 was er bij en vond het een mooi thema om er eens een artikeltje voor deze blog aan te wijden. Dit juich ik (Brabo) uiteraard alleen maar toe. Hieronder begint het schrijven van HK5000.
Vertrekken we bij het commentaar dat Brabo had bij deze stelling. “Dat eindspel correct uitrekenen, lijkt mij onmogelijk aan een bord. Zelfs als je stukken zou mogen verplaatsen, wordt het erg lastig zonder computer. Voor mij de hoofdlijn is 1.Ld3 Kf8! (de koning moet zo snel mogelijk de pionnen gaan helpen) 2.h4 (Stockfish, de snelste wijze alle pionnen op de koningsvleugel op te ruimen maar het kan ook anders) Ke8 3.hxg5 hxg5 4.Kg3 Kd8 5.Kg4 Kc7 6.Lc2 Kc6 7.Lb3 Kc5 8.Kxg5 a5 9.Kg6 a4 10.Lxa2 (Lxa4 verliest wegens Kc4) Kd4 11.Kf7 b3 12.Kxe7 bxa2 13.Kd7 Kd3 14.e7 c2 15.e8(D) c1(D) en nu enige zet die wint is Dg6+ met de bedoeling de witte dame naar d4 te maneuvreren en dan een 2de dame te halen met e6. Een andere belangrijke variant is ook nog 10...c2 11.Lb2 a3 en nu het verrassende maar niet heel moeilijke 12.Lb3.” (zie link naar Brabo's commentaar). Dat is één mogelijke lijn (in de partij ging het natuurlijk iets anders).
Een eerste grote afwijking van bovenstaande analyse, is wat in de partij gespeeld werd: 1.Ld3 a5 2.Lc2 en de stelling die nu op het bord staat is duidelijk: de zwarte pionnen zijn geblokkeerd, maar dat betekent ook dat wits lopers bijna niets waard meer zijn. Bijna, want wit heeft wel nog tempi met zijn witveldige loper. Zwart heeft nu twee goede zetten; de eerste is 2…Kf8 (dreigt via e8 om de pionnen te gaan ondersteunen. Wit kan niet zomaar de zwarte pionnen gaan aanvallen, want de zwarte koning is verrassend snel. Nog iets beter is misschien 2…h5, wat meteen de boel afsluit, en het wit nog moeilijker maakt om dit te winnen: veld f5 wordt dan de enige toegang tot de zwarte pionnen, en na een Kf5 g5-g4 ruilt zwart alles af op de koningsvleugel en dan heeft wit nog 7 zetten nodig om dame te halen.
Na bv 1.Ld3 a5 2.Lc2 h5 3.Kg3 Kf8 4.La4 staat de tempomachine op het bord. Zwart kan nu met zijn koning terug naar f5 gaan, om daar proberen binnen te dringen om zijn pionnen te laten promoveren, maar dat kost twee zetten (f8-g7-g6), en wit moet pas Lc2+ spelen als de koning op g6 staat (= één zet). Dus bij elke poging van zwart om hetzij via e8 of f5 te ontsnappen, kan wit counteren met La4+ of Lc2+, maar als de koning naar g7 speelt, heeft wit dus een extra tempo, waarmee hij de positie van zijn koning kan verbeteren. De vraag is nu of wit hier iets mee is? Geven we wit op die manier een handvol tempi, dan kan de witte naar e4 of e3 gespeeld worden. Zwart probeert op dat ogenblik dan wel op g6 te staan, maar wit heeft altijd een tempo met zijn witte loper, en kan altijd binnendringen op f5. Éénmaal het gevaar op de koningsvleugel geneutraliseerd, zijn wits zorgen voorbij.
Terug naar Brabo’s analyse. Na 1.Ld3 Kf8 2.h4 kan zwart g4 proberen, maar dan heeft wit h5 en heeft de pionnen voor het oprapen. Daarom lijkt 1.Ld3 h5 beter: na 2.h4 speelt zwart 2…g4 en heeft nu een gedekte vrijpion, wat me redelijk OK lijkt voor remise.
Ik heb de meerderheid van de analyses in de pgn (hierna naspeelbaar) gezet, en er zitten enkele opmerkelijke vaststellingen in, maar dat laat ik voor de lezer om hier lessen uit te trekken. Één opvallend feit is dat bv na 1.Ld3 a5 2.Lc2 h5 3.Kg3 Kf8 4.La4 Kg7 5.Kf3 Kg6 6.Lc2 Kg7 7.Ke4 Kg6 het lijkt alsof wit nu zijn droomstelling heeft en enkel nog een tempo moet spelen met zijn loper om de buit binnen te halen, maar als je hier niet oplet, kan dit zwaar tegenvallen. Na bv 8.Lb3? g4! is het remise!
Los daarvan lijkt de eenvoudigste winstweg (als wit de zwarte koning niet wil laten ontsnappen via e8) toch gewoon 1.Ld3 a5 2.Lc2 h5 3.Kg3 Kf8 4.La4 Kg7 5.h4 (gek dat wit net zwart een gedekte vrijpion moet geven om te winnen). Wit heeft de machine helemaal niet nodig.
Ik zag het mechanisme van de tempomachine voor het eerst in één van mijn eigen partijen, waarin een toren drie verbonden vrijpionnen kon aanvallen, die werden verdedigd door een paard. De toren had telkens twee zetten nodig om een andere pion aan te vallen, maar het paard kon die nieuwe dreiging telkens met één zet counteren. Het bleef een analysevariant, want de partij ging een andere weg uit. In de analyses hieronder heb ik van de tempomachine de hoofdlijn gemaakt, maar er zijn natuurlijk andere en soms betere zetten voor beide partijen.
Het thema is anderzijds wel bekend in de studie en componistenwereld, waarin stellingen met een oplossing van tientallen (soms zelfs meer dan 100) zetten beroep doen op dit mechanisme. Maar dat is een echte machine: zwart wordt gedwongen om een tempo te geven – in mijn voorbeeld verliest zwart enkel tempi als hij zelf iets actief probeert. In die studiestellingen speelt wit (vaak is het wit speelt en wint) een soort rotatiemechanisme, en wanneer het een rondje gelopen heeft, moet zwart een zet spelen. Na herhalen van dat mechanisme (soms zijn verschillende rondjes nodig), kan wit uiteindelijk met een slotcombinatie winnen. Zie vooral het probleem van Jorgensen in dit verband.
Het probleem van Elkies is iets “vrijer”. Wit moet wel proberen zijn pion te laten promoveren (hij is niet verplicht om bij zijn pion te blijven), maar van de pion weglopen is ook maar niets: dan kan hij even goed opgeven.
In mijn voorbeelden is het niet zo: zwart kan vrijelijk spelen, binnen de hem gegeven ruimte (in mijn partij was er zelfs geen beperking voor zwart op het bord). Alleen wint wit telkens een tempo als zwart de ene of andere voortzetting probeert. De zetten van zwart zijn dus helemaal niet gedwongen zoals in de probleemvoorbeelden. Die verdienen eigenlijk de naam tempomachine. Hoe ik dan mijn voorbeelden moet noemen… suggesties welkom. 😊
HK5000
Geen opmerkingen:
Een reactie posten