dinsdag 28 april 2015

Eindspelen met gelijke lopers

Geregeld zien we mooie technische eindspelen met ongelijke lopers. Echter interessante eindspelen met gelijke lopers zijn mij veel minder bekend. Dit lijkt mij niet abnormaal want de lopers van gelijke kleur vechten uiteindelijk voor de controle over dezelfde velden waardoor een ruil veel sneller gebeurt. Vaak is zulk eindspel dan ook vrij eenvoudig correct te spelen. Het is bijgevolg niet verwonderlijk dat schakers gevaar in uitzonderlijke situaties moeilijk kunnen inschatten. 

In dit artikel zal ik enkele van deze unieke eindspelen presenteren die tevens aantonen dat veel schakers eindspelen soms te oppervlakkig spelen terwijl nauwkeurig rekenwerk noodzakelijk is. Ik begin met een eindspel uit mijn praktijk van 2001 tegen de Fransman Guillaumat.
Achteraf was ik zo tevreden over mijn eindspel dat ik het zelfs bij de tornooiorganisatie indiende om in aanmerking te komen voor de schoonheidsprijs. Dat bleek te optimistisch want ik heb achteraf nooit enige feedback gekregen. Schoonheidsprijzen worden in de 1ste plaats gegeven aan aanvalspartijen terwijl technische eindspelen minder tot de verbeelding spreken.

Het 2de voorbeeld komt uit mijn interclubpraktijk. Met wit had ik groot voordeel in het middenspel laten verzanden maar ik bleef op winst spelen in het eindspel tot grote ergernis van mijn tegenstander.
Mijn tegenstander was overtuigd dat het al tientallen zetten een dode remisestelling was maar mijn analyses tonen aan dat er nog heel wat verborgen zat.

Niet zelden wordt slechts in de analyses aangetoond wat er allemaal onder de oppervlakte van mogelijkheden zit. Zo amuseerde ik mij enorm met het analyseren van het krankzinnig lopereindspel dat op het bord had kunnen komen in mijn recente partij tegen Christophe Gregoir (een fragment kwam eerder aan bod in het artikel paswoord).
Ik ben mij welbewust van long analysis, wrong analysis maar ik daag de lezer uit om bovenstaande varianten te weerleggen. In elk geval geef ik grif toe dat ik de analyses nooit zonder sterke computer had gevonden. Wie dit aan het bord met een tikkende klok zelf kan vinden, moet een absolute eindspelvirtuoos zijn. De taak lijkt mij spelend met slechts een increment van 30 seconden per zet sowieso onmogelijk.

Nu zelfs veel eenvoudigere stellingen kunnen al kortsluitingen geven bij sterke spelers. In het hoofdstuk over gelijke lopers van Dvoretsky's endgame manual staat een mooi voorbeeld van een tragikomedie.
Beide spelers waren misschien in de war door de bekende eindspelcompositie van Heuacker in 1930.

Elk bovenstaand voorbeeld is uniek waardoor we moeten toegeven dat er weinig of niets van de analyses herbruikbaar zal zijn in de toekomst. Betreffende herbruikbare kennis wil ik ook nog weer eens Chessbase bekritiseren i.v.m. het verkeerd informeren van de lezers (zie mijn artikel desinformatie van chessbase voor een eerder voorbeeld). Bij het aanbevelen van de endgame turbo wordt verteld dat het een must is om te trainen. Dikke onzin natuurlijk want niet alleen is de verscheidenheid in eindspelposities veel te groot maar bij vele oplossingen valt er helemaal geen logica te ontdekken. Dan spreek ik nog niet over het kostenplaatje. Er bestaan gratis alternatieven zoals Knowledge4IT of Finalgen die zelfs meer dan de 6 stukken van de endgame turbo aankan. Tenslotte waarom 60 euro betalen voor tablebases tot maximaal 6 stukken als er al een relatief goedkoop alternatief bestaat voor tablebases tot maximaal 7 stukken op chessok.

Het analyseren van unieke eindspelen of gewoon aankopen van tablebases vervang je sowieso beter met een goed eindspelboek als je een betere schaker wil worden. Echter een betere schaker worden is vandaag geen prioriteit voor mij. Daarentegen genieten van een rijk eindspel door tijd te investeren in het opzoeken van details is iets wat ik niet laat voorbijgaan.

Brabo

donderdag 23 april 2015

Desert Island books

Een desert island book is een boek dat je – als enige boek - zou kiezen om mee te nemen naar een onbewoond eiland. Als schaker is het een interessante vraag : welk schaakboek zou je zeker in je koffer steken (en we gaan niet de randjes eraf rijden en een i-pad met pdf files vol laden).

Impliciet is bedoeld : « wat is het beste boek dat je ooit gelezen hebt », maar je zou het ook letterlijk kunnen interpreteren. Welk boek zou je het meest (langst) plezier kunnen verschaffen op een onbewoond eiland – wat waarschijnlijk een andere keuze zou opleveren. Het is goed mogelijk dat een boek dat een grote indruk op je gemaakt hebt, op een onbewoond eiland geen grote waarde heeft, terwijl misschien dat redelijke boek over eindspelen of studies je wel urenlang plezier verschaft. We gaan er voor het gemak van uit dat je op een onbewoond eiland genoeg tijd hebt om zelf je bord te maken met stukken. Misschien heb je wel geluk en spoelt er één en ander aan – nog een voordeel als schaker: schaakmateriaal drijft (als je tenminste geen gelode stukken verkiest).

Maar laten we het niet op de spits drijven en zeggen dat we tien boeken mogen kiezen om ons bestaan op kokosnoten en krab wat aangenamer te maken.

Het is goed mogelijk dat ik het begrip « desert island book » voor het eerst gezien heb in één van de boeken die zeker op mijn shortlist zou komen: The Even More CompleteChess Addict van Mike Fox en Richard James.
Het is een prima leesboek, met relatief weinig partijen, maar des te meer anekdotes en origineel materiaal. Het neigt naar het werk van Tim Krabbé, maar staat er helemaal los van. Het bevat een snuifje “Guinness Records”, maar is meer dan dat. Ik heb het onlangs teruggevonden in één van mijn verhuisdozen, en toen ik het na jaren terugzag, was het een kleine ontgoocheling: is het maar dat? Meteen al een illustratie van de tweevoudige stelling uit het begin van dit artikel: wat is een desert island boek… Maar toch was het een aangename hernieuwde kennismaking met een aantal weetjes, ditjes en datjes, en zo ongeveer alles wat aan de rand van de schaakwereld toeft. Er is een lijstje met beste problemen, studies en partijen – haast een samenvatting wat elke schaker zou moeten kennen op schaaktechnisch vlak. Een zeer aangename lectuur bij een eerste keer, maar je zal het geen vijf keer oppakken.

Een tweede boek dat op mijn shortlist komt is de biografie van Pal Benkö. Dit is een heel mooi werk, harde kaft, goede lay-out, afwisseling met foto- en biografisch materiaal. Veel partijen met diagrammen, veel om te lezen, Benkö heeft ook nog eens studies en opgaven gecomponeerd, dus dit is zeker een werk dat jaren op het eiland meegaat.
Een derde boek dat ik zou overwegen is natuurlijk De Koning. Ik kan niet meer zeggen hoeveel keren ik dit al herlezen heb. Ik heb het ooit eerst blad per blad gecopieerd, daarna in het Engels gekocht en uiteindelijk toch een goede tweedehands copie in het Nederlands gekocht. Het blijft een mijlpaal in de schaakliteratuur en we mogen Krabbé en Pam dankbaar zijn om de selectie – maar zou dit echt een “best of” zijn van Donner? Ik weet het niet – stonden zijn andere artikelen ook op zo’n niveau? Misschien waren ze meer tijdgebonden, misschien van minder niveau, misschien saaier (hoewel dat moeilijk voor te stellen is). Het zou geen slecht idee zijn om een “De Koning 2” te maken, al was het maar om een vollediger kijk op Donner als schaakauteur te hebben. Is voor mij het boek van Benkö een top vijf, dan dit zeker ook.

Het vierde boek is een boek dat misschien wel het beste tornooiboek ooit is: San Luis 2005. Jawel, ik heb ook Zurich 1953 (die van Bronstein natuurlijk (én gesigneerd door de man zelve - yes), niet die van Najdorf), maar dit meer recente werk tilt het begrip tornooiboek naar een hoger niveau. De partijen zijn zeer goed geanalyseerd, voorzien van foto’s en voldoende tekst om het in de eerste week op het eiland gewoon als leesboek ter hand te nemen. Daarna kan je je tanden zetten in het naspelen van de partijen en het checken van de vele uitgebreide analyses.
Dit boek alleen staat garant voor lange namiddagen en avonden onder je palmboom, zonder dat je de honger voelt knagen of een reflex krijgt om naar een niet-bestaande koelkast te lopen om de zondsondergang met een koel wit wijntje te combineren. Waarin zit de sterkte van dit boek? In de eerste plaats de analyses, die zowel toegankelijk als grondig zijn. En hoewel ze computergecheckt zijn, zijn het geen ellenlange varianten, maar worden ze met tekst verklaard. De vele diagrammen ondersteunen het leesvoer en de inleiding, foto’s en beschouwingen maken het boek compleet.

Nummer vijf is VanPerlo – misschien het leukste eindspelboek dat ik ooit in handen had. Maar hier begint de twijfel : hoewel er meer dan 1100 stellingen in staan, weegt de inhoud misschien wat licht in het vooruitzicht om x jaren vast te zitten op een eiland. Met elke dag één stelling te bestuderen, kom je misschien wel goed weg, maar het boek is zo moeilijk neer te leggen dat je het zeker in een sneller tempo doorneemt.

Moest mijn huis in brand staan en ik moet boeken redden, dan zit het er dik in dat ik de nummers twee tot en met vijf het eerst in veiligheid breng.

Nummer zes is toch een boek van Kasparov – maar hetwelk uit zijn serie ? Het eerste, dat de onbevangen kijk op de mooie klassieke tijd van het eerste professionele schaak biedt, maar qua analyses niet foutloos was? Het boek Revolution in the 70’s – dat een mooie mix is tussen theorieboek en geschiedenisboek? Het boek over zijn eerste lange match met Karpov? Dat over Fischer?  Ik kies dan toch voor Rev in the 70’ies. Je weet nooit dat de Vrijdag die ik op mijn eiland tegen het lijf loopt, toevallig ook nog een potje kan schaken en dan is wat openingskennis best handig. En dat boek van Kasparov is echt een masterclass openingen.

Nummer 7 – ergens moet ik een goed openingsboek kiezen, en hoewel het vorige boek in de buurt komt, is het geen “echt” openingsboek. Maar hetwelk ? het dubbele boek van Shipov over de Hedgehog is de regels overtreden – geen twee boeken. En de twee boeken over de Siciliaanse draak door Schneider: jammer, maar idem. Mijn eerste schaakboek, dat van Unzicker (Thieme’s nieuwe schaakboek) ging voornamelijk over openingen, maar valt een beetje licht uit in vergelijking met de werken hierboven. Het boek ligt me na aan het hart, maar ik vrees dat ik het na een week op mijn eiland niet meer bekijk. Het probleem is natuurlijk dat ik nooit echt openingen goed gestudeerd heb – een vage interesse in de Siciliaanse draak, Middengambiet als witopening, Skandinavisch en de Kan als back-up wapen en eigenlijk behalve de Benkö niets tegen 1.d4. Tegen 1.c4 speelde ik symmetrisch Engels, wegens de vage gelijkenis met mijn andere fianchetto openingen met zwart en voornamelijk omdat de hoofdlijn best eenvoudig te onthouden is. Maar een openingsbijbel? Ik vond het openings-vademecum van Roessel best een handig boekje, met een evenwicht tussen eenvoud en detail, maar tja – echt doorwegen doet het ook niet. Geen openingsboek dan maar? Ach, waarom niet – die Vrijdag zal toch maar schaken als een schildpad en desnoods beginnen we vanaf tabiya’s en slaan we de opening over. Geen nummer 7 dus.

Nummer 8 – ik heb nog een tornooiboek nodig. Ik ben een grote fan van tornooiboeken en Caïssa editions heeft op dat vlak een mooi gat in de markt opgevuld, door oude tornooiboeken zeer mooi opnieuw uit te geven, met een modern tintje (computergecheckte analyses).
Maar het boek van IM Forster (een van de zeldzame auteurs die niet door Winter geminacht wordt) over de schaakclub van Zürich is zo mooi, dat het zonde is het niet mee te nemen. Veel leesplezier, veel partijen (stel je voor: 150 jaar leden die voorgesteld worden, vaak met hun beste partij, en dat aangevuld met veel materiaal over alle tornooien die ooit in Zürich werden gehouden). Het is een boek dat ik graag  dichtbij hou.

Nummer 9 – toch nog een biografie, maar welke – McFarland heeft een goede reeks. Het boek van Winter over Capablanca is een klassieker, maar ik ben altijd zeer gecharmeerd geweest door die van Soltis over Marshall – zeer leesbaar en een goede mix tussen partijen en biografische info. En de monsterbiografie over Amos Burn – jammer, maar ook twee boeken in de Engelse uitgave van McFarland (het Duitse exemplaar is één monsterboek). Het boek van Soltis bracht de figuur van Marshall tot leven, iets waar hij niet in slaagde met zijn boek over Botvinnik. Het geeft een mooie – hoewel soms te beknopt geformuleerde – kijk op het leven van één van de laatste schaakbohemiens van voor WOII.

Nummer tien is een beetje cheaten : een ingebonden verzameling van het tijdschrift Kaissiber van Stefan Bücker. Ik heb ook een ingebonden jaargang van British Chessmagazine, maar dat tijdsgebonden karakter van een gewoon tijdschrift verliest het van de tijdloze aanpak van het zeer leesbare Kaissiber, dat zich bovendien net richt op de zeer zeldzame openingen (zegt de Gier of de Habichdich u iets?).
Bovenstaande verzameling geeft goed mijn interesses weer: ik hou van schaken, maar nog meer van lezen over schaken, de geschiedenis ervan, hoe de grote spelers erin bewogen, maar ook de ietwat bizarre kantjes ervan.

Wat heb ik nog niet? Een schaakroman bijvoorbeeld – er is toch al veel leesbaar materiaal van een aanvaardbaar niveau op ons afgekomen. Van Stefan Zweig over Nabokov, om maar de twee bekendste te noemen. Of boeken over schaken – en hier denk ik aan het werk van Tim Krabbé of HansRee. Maar met het wegvallen van nummer 7 heb ik nog een plaatsje vrij in de (al zware) koffer. Misschien hou ik het vrij voor het geliefkoosde boek van de lezers van deze blog en ontdek ik nog een pareltje waarvan ik het bestaan nooit had vermoed – een special treat voor mijn eerste avond alleen op de kusten van mijn eiland.

HK5000

maandag 20 april 2015

Automatische detectie van cheaten

Automatische detectie van cheaten : volwassen ?

Een van de voordelen om te werken bij een (groot) studiebureau, is dat je bijvoorbeeld toegang hebt tot wetenschappelijke papers en ander materiaal, zoals bv verzameld in sciencedirect.com. Een database van heel wat wetenschappelijke kennis en jawel, als ex-schaker tik je dan wel eens chess in. Zo kreeg ik onlangs deze paper in de zoeklijst : ‘On the limits of engine analysis for cheating detection in chess’ door David J. Barnes en Julio Hernandez-Castro, van de School of Computing, University of Kent.

Het is een relatief recente paper (oktober 2014), gepubliceerd in het journal Computers & Security 48 (2015), 58-73. Beide auteurs zijn schakers op clubniveau, maar hun achtergrond is eerder number crunching, die in dit geval aangewend werd op het schaken.

Ik begin maar meteen bij het einde : de paper concludeert dat er op vandaag geen goede methode is die waterdicht kan bewijzen of er gebruik gemaakt is van een computer tijdens het spelen. Daar goede handhelds met sterke programma’s eigenlijk pas sinds een goede vijf jaar mogelijk zijn, vormt dit een interessante dataset voor het probleem. Meer dan 90% van de partijen is gegarandeerd computervrij (van Morphy tot Kramnik). Dat is een goede basis om het algoritme te checken – het is onmogelijk dat er voor bv 1990 partijen gespeeld zijn met computerhulp (misschien enkele correspondentiepartijen, maar het niveaus van de programma’s was toen nog beperkt – zelfs in cr).

De paper gaat uit van het uitgangspunt dat het probleem zich in de eerste plaats stelt op internet sites – wanneer partijen ‘live’ kunnen gecheckt worden, zou het gemakkelijker zijn om cheaters er meteen uit te halen.

Voor over the board (OTB) schaken, als er uiterlijk niets te merken is aan de speler, is het zeer moeilijk om iets te bewijzen, vooral als de speler een niveau vertoont dat niet bijster afwijkt van zijn actuele (historische) niveau. Daarnaast heeft een automatische methode, als die (nog) niet sluitend is, het nadeel dat er ‘false positives’ kunnen opduiken. De paper geeft enkele interessante voorbeelden van ‘perfecte partijen’, gespeeld lang voor de intrede van computers.

Deze paper is niet de eerste publicatie die zich hieraan wijdt. Kenneth Regan heeft hier pionierswerk verricht, waar deze paper op verder bouwde. Regan gebruikte een methode die rekening hield met de elo van de speler voor en na het tornooi, zijn tornooiprestatie en de zetkeuze van de speler, vergeleken met zetkeuzes van gelijkwaardige spelers in gelijkaardige stellingen (een schaker ziet onmiddellijk de gaten in zo’n aanpak: vorm van de dag, ondergekwoteerde jeugdspeler, speelstijl, humeur, omgevingsfactoren en gewoon de occasionele blunder). Deze nadelen worden ook geïdentificeerd door Barnes en Hernandez.

Opmerkelijk is dat de auteurs de actuele strategie van schaakservers ontoereikend noemen op lange termijn. Deze servers houden hun methodes om cheats te ontdekken geheim, maar deze ‘security by obscurity’ faalt uiteindelijk – eenmaal gekraakt is de statische methode voorbijgestreefd. En elke code wordt uiteindelijk gekraakt. Zo is blijkbaar het protocol van de ICC lek als een zeef en is het mogelijk om niet alleen kredietkaartgegevens te stelen, maar zelfs de account over te nemen en via zo’n account te cheaten met programma’s.

In concreto werd de analyse gedaan op een databank van Chessbase, aangevuld met TWIC-databases tot 2013. In totaal 7 miljoen partijen, maar voor de analyse werden slechts 120.000 partijen gebruikt; de grote databank werd wel gebruikt om de openingsbib van 87 miljoen stellingen mee op te bouwen. De analyses werden gedaan met Stockfish 3.0. De partijen werden afgebroken tot stellingen, die in multi-PV werden geanalyseerd. Wanneer de gespeelde partijzet niet tot de top vijf behoorde, werd dit gedetecteerd. Maar daar waar Regan bij zijn controle de partijzetten vergeleek met de beste zet van de computer, gingen de auteurs hier iets verschillend te werk. Hun parameter (coincidence value) keek naar het percentage van zetten van mensen die samenviel met zetten van de computer met dezelfde evaluatie. Een subtiel maar belangrijk verschil. Zo hielden ze rekening met het feit dat sommige zetten hetzelfde effect hebben, en het dus geen verschil maakt voor cheatdetectie welke zet de mens kiest (bv in een eindspel met een koning van a2 naar c1 lopen kan via twee verschillende wegen: a2-b2-c2 of a2-b1-c1). Op A UCI-based Chess Game Analyser kan je de C++ code terugvinden.

Maar we mogen cheaters niet onderschatten – tenminste de slimme cheaters niet. Die gaan in rustige stellingen misschien voor een tweede of derde keuze van de computer, en wanneer de stelling gewonnen is, maakt het ook niet meer uit als het mat in 15 of 19 is. Vandaar dat ook de gemiddelde waarde van de afwijking van de gespeelde zet met de computerzet nodig is. Een hele slimme cheater, die telkens suboptimale zetten speelt, zal tegen een speler van laat ons zeggen <2500 nog altijd kunnen winnen, ook als hij nu en dan een licht voordeel ‘laat schieten’. Uiteindelijk worden veel partijen beslist door blunders, en dan is één goede zet voldoende om een blijvend voordeel te houden.

De openingsbib werd opgebouwd en bevat voor elke zet de ‘datum’ wanneer deze voor het eerst gespeeld werd (wat op zich al een interessant gegeven is). Zo kon er gecheckt worden of een sterke zet al bekend was (en meer waarschijnlijk, dat deze bekend was bij de speler) of een nieuwtje (iets meer kans dat het een computerzet is). Maar de databank werd vooral gebruikt als startpunt, vanaf welke zet de partijen origineel waren en de echte cheatdetectie kon beginnen. Het heeft immers geen zin om te checken of een speler goed zijn theorie geleerd heeft of niet.

De analyse startte met 70.000 partijen tot 1950 en 50.000 partijen vanaf 1950 tot 2005. Deze partijen werden geanalyseerd tot op zoekdiepte 8. De meest verdachte partijen werden dieper geanalyseerd (25.000 op ply 10). Dit proces werd verdergezet tot er nog 250 partijen overbleven die op zoekdiepte 22 werden uitgebeend. Dit lijkt een ‘beperkte’ aanpak, gezien de huidige rekenkracht, maar het onderzoek gaat wel enkele jaren terug en wie eens een databank van 250.000 partijen wil analyseren (automatisch mogelijk in Fritz), zal zien dat zelfs op diepte 8 of 10, het toch een tijdje zal duren.

Naast de meest logische zaken die werden geïdentificeerd, zaten er ook bevestigingen in van menselijk gedrag: zo werden meer fouten gemaakt naarmate de partij langer duurde. Lange partijen die wel constante parameters op dit vlak vertonen, springen hier uit de band en kunnen gemakkelijk gedetecteerd worden. Niettemin tonen dergelijke partijen (van voor het computertijdperk) aan dat in uitzonderlijke gevallen twee mensen een perfecte partij kunnen spelen. Anderzijds zaten er ook perfecte korte partijen tussen, die eerder kunnen toegeschreven worden aan huiswerk. 

Het artikel besluit met een illustratie van ‘false positives’; partijen met bijna-perfect spel, maar van (ver) voor het computertijdperk. En voor wie dacht dat de romantische spelers enkel goed waren voor spectaculaire aanvallen en het uitbuiten van zwak spel van de tegenstander, think again. De eerste partij is nl. Kennicott-Morphy, 1857. De partij is 14,5 zetten ‘theorie’ (= al eerder gespeeld en wschl bekend bij beide spelers) en daarna speelt Morphy tien perfecte nieuwe zetten (perfecte match met de zetten van Stockfish op diepte 18). Morphy komt nog enkele keren terug met een perfecte prestatie (blindpartij met zwart tegen Schulten, New York 1857; de zevende matchpartij tegenMongredien in Parijs 1859 en Morphy-Muarian in New Orleans 1866). Nu zien we ‘eindelijk’ het respect dat zelfs wereldkampioenen hadden voor Morphy bevestigd.

Hadden computers al bestaan in 1889, dan was Max Weiss zeker aan de tand gevoeld over een partij tegen Burille in New York. Weiss speelde na 6,5 zetten maar liefst 26 opeenvolgende perfecte zetten en won de partij.
De auteurs besteedden ook aandacht aan Mamedyarov-Kurnusov, een partij die de schaakwereldpers haalde door slechte verliezer Mamedyarov, maar die in hun methode zelfs geen ‘false positive’ zou zijn, wegens de beperkte lengte en het feit dat Kurnosov slechts zes perfecte zetten speelde. Omgekeerd geredeneerd: had Kurnosov wel gecheat, dan zou dit een perfecte moord geweest zijn. We weten ondertussen wel dat hij zuiver op de graat was – niemand minder dan Geurt Gijssen deed het onderzoek ter plaatse.

De auteurs gaan dan verder met hun onderzoek en controleren of het laten lopen van single thread of multi-thread een invloed heeft op de analyse. Het besluit is duidelijk op dit punt: enkel single thread analyse geeft hetzelfde herhaalbare resultaat, terwijl multi-thread variaties oplevert (te verklaren door de manier waarop het programma de deeltaken over de verschillende processoren verdeeld worden).

Opmerkelijk is dat de auteurs een webservice willen opstarten, zodat het controleren van cheaters relatief snel zou kunnen gebeuren. Dit zou de pakkans nog verhogen, ook bij perfecte camouflage (letterlijk door gebruik van draadloze communicatie, maar ook door een min of meer random keuze door de speler of zijn assistent van suboptimale, maar nog altijd goede zetten).

Tot besluit geef ik hier nog enkele partijen die door de auteurs werden uitgelicht als ‘verdacht’, ware het niet dat ze voor de computer-era gespeeld werden. Het is net alsof je kijkt naar een auto die deelneemt aan de paardenwagenrace van Ben-Hur J J. Carames-Fedorovsky, Buenos Aires 1965 en Browne-Timman, Wijk aan Zee 1980, opzoeken en naspelen die handel!


HK5000

woensdag 15 april 2015

Harakiri

Sommige heftige reacties op mijn vorig artikel kan ik best begrijpen. Door het tonen van enkel voorbeelden waarin mijn tegenstanders zich zeer gebrekkig of zelfs niets voorbereidden, creëerde ik bij sommige lezers de foute impressie dat je voorbereidingen (behalve van mijzelf) nooit hoeft te vrezen.

Een kleine minderheid is bereid om tijd te steken in het maken van een gevaarlijke voorbereiding. Steven maakte hierbij eerder terecht de opmerking dat in normtornooien dus bij de 1% hoogste elo's die minderheid wel eens een meerderheid kan worden. Hiermee geen rekening houden kan punten kosten wat ik aan de levende lijve mocht ondervinden dit seizoen zelfs op een bescheiden 2de bord in 2de afdeling.

In de 6de ronde van de Belgische interclubs werd ik door de Franse FM Manuel Ippolito een harde nederlaag aangesmeerd. Reeds na 3 uren spelen zaten we in de bar te analyseren. Bovendien had ik dubbel zoveel bedenktijd gebruikt dan mijn tegenstander.
In de database vond ik geen partijen van mijn tegenstander met deze opening maar in de postmortem was het wel duidelijk dat hij op de hoogte was van een flinke brok theorie. Hij gaf zelf toe dat hij mijn partij gespeeld in Open Leuven 2013 tegen Mark Davey als leidraad had gebruikt in zijn voorbereiding. Ik weet niet of zijn verbetering op Kasparovs 19...Lxa3 nog deel uitmaakte van de voorbereiding maar er bestaat geen twijfel over dat de voorbereiding een doorslaggevende rol speelde in deze partij.

Dus ik geef toe dat ik fout zat met mijn artikel over paswoorden? Toch niet want ik toonde slechts 1 kant van het verhaal. Om de andere kant van het verhaal te vertellen moeten we eerst terugkeren naar de analyses die ik maakte op mijn partij van 2013 met deze opening.
Wit kan met correct spel een duidelijk voordeel behalen maar dit kon ik tijdens mijn partij tegen Manuel ondanks lang nadenken niet meer reconstrueren. Op zet 17 mix ik Lb6 met Pb6 en daarna gaat het snel bergaf in een mijnenveld. Achteraf stelde ik zelfs vast dat mijn analyses van 2013 nog te rooskleurig zwarts openingsproblemen voorstelde.
Met de herhaling van zetten 11.Lg5 laat ik al verstaan dat ik onzeker ben. Ik weet op dat moment al dat het erg tactisch kan worden als ik de zetherhaling vermijd. 13.Ld3 was de laatste kans om zelf af te wijken met een interessante voortzetting en had wellicht mijn tegenstander uit boek gesmeten. Echter ik liet mij leiden door de wetenschappelijke aanpak en pleegde min of meer harakiri door opzettelijk alle signalen (tegenstander speelt iets hyperscherp voor de eerste keer, ik kan mij niet de analyses herinneren) te negeren.

Achteraf had ik een geanimeerde discussie met enkele ploeggenoten over mijn harakiri. Sommigen waren van mening als je iets in detail eerder hebt geanalyseerd en dit ook als voordelig had beschouwd dat je moreel verplicht bent om dit ook te spelen. Waarom anders al die analyses maken als je het toch niet durft te spelen op het bord? Bovendien is het ook zo dat je vaak soms oudere analyses opnieuw begint te herinneren wanneer je een paar zetten verder bent in de opening. Zeker niet iedereen was het daarmee eens. Verliezen is deel van het schaken maar op deze wijze verliezen is onzin. Je leert niets bij en je maakt jezelf enkel belachelijk.

Het is niet de eerste keer dat ik analyses vergeet en het zal niet de laatste keer zijn. In mijn laatste 100 partijen kan ik 7 partijen vinden waarin ik analyses vergat of dooreen haspelde met steeds een belangrijke impact op het verloop van de partij. Sommige fratsen kwamen zelfs al aan bod in deze blog: schaakintuitieschaakintuitie deel 2. Als ik kijk naar een decennium geleden dan merk ik op dat ik tegenwoordig veel vaker iets vergeet. Word ik oud? Ik ga volgend jaar door de deur van 40 dus mijn jeugd ligt wel even achter de rug.

Toch denk ik dat leeftijd er niets mee te maken heeft. Ik heb gewoon veel meer analyses te onthouden dan een decennium geleden. Het is zelfs zo dat de laatste jaren de hoeveelheid theorie explosief is toegenomen. Dat een aftakelend geheugen niet aan de basis ligt, werd ook bevestigd in een zeer recent artikeltje op hln. Mijn korte termijngeheugen is al lang over zijn hoogtepunt maar het lange termijngeheugen kan zelfs beter worden tot op de pensioenleeftijd. Het is dat langetermijngeheugen dat hier telt dus ik heb nog hoop.

Ik klaag over de hoeveelheid theorie maar wat moeten de 2700 spelers dan zeggen. Zo verloor Karjakin laatst een partij tegen Nakamura waarna hij achteraf tweette dat de ergste manier om een partij te verliezen is een lijn te spelen die geforceerd naar remise leidt, je niet meer herinnert hoe en onmiddellijk een verloren positie krijgt.
Ik vond het wel een domper om te zien hoe je met blufschaak nu ook al 2800 elo kunt krijgen. Ik noem het blufschaak want een variant kiezen met wit waarvan je weet dat het geforceerd remise is, is weinig flatterend.

Als een jonge speler zoals Sergey Karjakin al problemen heeft met het onthouden van varianten dan zullen zijn collega's het weinig beter doen. Op Tim Krabbes site stond vorig jaar een leuk artikeltje genaamd Fischer Random, anyone? met een lange lijst van vergissingen in de opening door absolute topspelers. Opvallend nergens een vermelding van Carlsen. Ik wil hiermee niet zeggen dat hij nooit vergissingen in de opening maakt maar wel dat hij eerder openingen speelt waarin theoriekennis veel minder een rol speelt.

Hiermee wil ik dan ook dit onderwerp afsluiten. Paswoord, harakiri,... draaien rond concrete openingskennis. Er bestaan perfecte alternatieven om deze openingskennis voor een groot deel te neutraliseren zonder te moeten grijpen naar drastische middelen zoals Fischer Random. Het voornaamste is niet vast te roesten in gewoontes waardoor je te voorspelbaar wordt.

Brabo

woensdag 1 april 2015

Paswoord

Toen de eerste databases verschenen, vond iedereen het leuk om hun naam vermeld te zien staan. IJdelheid uiteraard dat langzaam plaatsmaakte voor eerst onverschilligheid en tenslotte ergernis. Spelers begonnen te beseffen dat de publicatie van de eigen partijen een vergiftigd geschenk was want uiteindelijk kregen toekomstige tegenstanders hierdoor waardevolle informatie om zich voor te bereiden.

Een paar jaar geleden besprak ik in mijn artikel partijpublicaties hoe steeds vaker tornooien niet meer de moeite deden om de partijen digitaal te verwerken. Vandaag zien we dat het soms zelfs nog een stap verder gaat want spelers durven eisen te stellen aan de tornooiorganisatoren om de partijen niet meer met het brede publiek te laten delen. Enkel de deelnemers soms uitgebreid met enkele vrienden krijgen nog toegang tot het materiaal vaak met behulp van een paswoord. In Vlaanderen is deze aanpak ondertussen al goed ingeburgerd, zie bv. ZottegemLeuvenBrasschaatBrugs expertentoernooi, ...

De schrik zit er dus duidelijk in bij vele spelers. Mijn blogartikels zoals o.a. the modern french deel 2 en databases gebruiken voeden uiteraard deze negatieve gedachten. Echter Kara gaf al eerder aan op mijn blog dat ik naar alle waarschijnlijkheid veel meer dan de gemiddelde schaker mijn partijen voorbereid. Het zou wel eens interessant zijn om te horen hoe andere schakers zich voorbereiden om zo een meer genuanceerd beeld te kunnen krijgen van voorbereiden en misschien ook deels de angst weg te nemen.

Pogingen om andere schrijvers aan te trekken zoals mijn artikel gratis brachten geen zoden aan de dijk en op het internet vind je ook nauwelijks of geen informatie over hoe anderen zich voorbereiden. Daarom gooi ik het over een andere boeg door eens de openingen van enkele van mijn recente partijen te bekijken vanuit het perspectief van de tegenstander.  We beginnen met mijn interclubwedstrijd in Wachtebeke tegen de sterke Nederlandse FM Miguoel Admiraal.
Ondanks dat ik op mijn vaste 2de bord speelde, had hij klaarblijkelijk niet mijn blog bekeken. In 2012 had ik al in het artikel de neo scheveningen geschreven dat ik Le3 zou spelen i.p.v. Le2. Nu ik kan mij wel voorstellen dat mijn blog minder populair is in Nederland maar hij was evenmin op de hoogte van mijn partij tegen Vermaat die in elke commerciële database staat want anders had er een belletje moeten rinkelen.

Een 2de voorbeeld is uit het lopende clubkampioenschap in Deurne. Guy Dugailliez kent mij als speler vrij goed en is ook op de hoogte van mijn blog dus dan verwacht je dat hij in de onderlinge partij hiervan zal trachten te profiteren.
Achteraf gaf Guy toe dat hij inderdaad wel eens had gekeken op de blog maar niet uitgebreid anders had hij zeker kunnen ontdekken dat ik 8. Tc1 had aanbevolen in de artikels Aljechin met g6 en archiveren.

Het 3de komt opnieuw uit de interclub. Mijn tegenstander de Belgische FM Christophe Gregoir blijkt totaal onvoorbereid aan het bord te zitten.
Ik speel al 20 jaar de Hollandse stonewall wat je in een oogopslag kunt ontdekken in elke commerciële database. Mijn partij van 2010 tegen Franssen toont duidelijk aan dat ik ondertussen weet dat 8.Lb2 niet kritiek is. Slechts 10 minuten voorbereiding was al voldoende geweest om dit te ontdekken.

Het laatste voorbeeldje was mijn meest recente partij uit het klubkampioenschap. Robert verrast mij op een wel zeer speciale wijze.
Als je zelf niet meer herinnert dat je dezelfde variant al 6 jaar geleden eens gespeeld heb in een standaardpartij tegen dezelfde speler dan kan je moeilijk spreken van enige voorbereiding. Nu Robert heeft volgens KBSB al 2659 standaardpartijen gespeeld. Als we dit vergelijken met mijn 432 dan is het wel duidelijk dat we spreken over een enorme hoeveelheid partijen. Het belang van een goed systeem van archiveren wordt hier nogmaals aangetoond.

De 4 voorbeelden komen uit mijn 10 meest recente partijen. De voorbereiding van mijn tegenstanders was onbestaande of stelde erg weinig voor ondanks ze meer dan voldoende tijd op voorhand hadden. Ik selecteerde de frappantste voorbeelden maar ook in andere van mijn partijen merk ik op dat de voorbereiding van mijn tegenstanders vaak slechts een fractie voorstelt van de tijd en energie die ik steek in voorbereiden.

De laatste jaren heb ik tonnen artikels gepubliceerd op mijn blog met informatie die kan gebruikt worden in voorbereidingen tegen mijzelf maar ik ervaar dat nauwelijks iemand hiervan gebruik maakt. Ik stel ook vast dat slechts weinigen trachten te profiteren van mijn partijen die in de database staan. Als we dit combineren met het feit dat de schaakopening slechts een beperkte invloed heeft op het eindresultaat dan stel ik mij de vraag of het gebruik van paswoorden niet een beetje overdreven is.

Tenslotte als iemand dan toch iets tegen mij zou gebruiken wat ik op de blog publiceerde dan zie ik dit als een stimulans om nog harder te werken. Misschien toont men mij iets waaraan ik nog niet heb gedacht. Tenslotte is het mooiste cadeau dat een blogschrijver kan krijgen te ontdekken dat zijn artikels ook gelezen worden.

Brabo

Addendum 4 April 2015
Gisteren kreeg ik in de club de opmerking dat het moeilijk is om een bepaald artikel/onderwerp terug te vinden op deze blog (om zich voor te bereiden op mij). Ik gaf aan dat er een eenvoudige zoekfunctie bovenaan staat. Een screenshot waar en hoe te zoeken kan je hieronder vinden.
Voorbeeld van hoe een onderwerp te zoeken op deze blog
Zelf maak ik van de zoekfunctie ook geregeld gebruik want ik onthoud zeker niet alles wat ik allemaal al geschreven heb. Ik tracht herhalingen te vermijden.

zaterdag 21 maart 2015

Identiteit

Met de schaakberichtgeving die bijna uitsluitend spreekt over topprestaties zouden we wel eens vergeten dat er ook geschaakt wordt op een meer recreatieve wijze. Voor 99% van de schakers is topschaak ver van hun bed. Dat kwam deze week impliciet pijnlijk tot uiting in de harde reacties op het berichtje van Oscar waarin Oscar slechts had vermeld dat onze nieuwbakken grootmeester Tanguy Ringoir zelf de 330 euro moet ophoesten om de titel aan te vragen. Explicieter was vorige interclubronde in Oude God Mortsel toen ik bij heel wat spelers al bij aanvang van de partij een pint bier zag staan naast het bord. Ik ben mij dus goed bewust van het feit dat er slechts weinigen zo serieus/ fanatiek met het schaken bezig zijn als mijzelf. 

Ik mag dan wel in mijn vorig artikeltje spreken over een wetenschappelijke methode om de openingskeuzes te optimaliseren, in de praktijk zullen de meeste amateurs al lang blij zijn als ze de openingsfase zonder kleerscheuren kunnen doorkomen. Het verfijnen van een repertoire door studeren of analyseren is iets waar velen zich niet mee bezig houden. Om te vaak openingsdebacles te voorkomen wordt veelal gekozen voor een sterk afgebakend repertoire van nevensysteempjes. Sommigen spelen dezelfde systeempjes vele jaren of decennia waardoor ze zelfs voor ervaren spelers gevaarlijk kunnen zijn. Het openingsrepertoire wordt een stukje van de identiteit van de speler. Hierbij moet ik onmiddellijk denken aan Leo Boeye die met zijn Ph3/ Ph6 als openingszetten erin slaagde om zijn stempel te drukken op elke partij.

In de luwte onder de kerktoren is het perfect mogelijk om openingstheorie te negeren maar eenmaal er partijen van jezelf in de databases verschijnen en de tegenstanders het schaken wat serieuzer aanpakken dan wordt het veel moeilijker om deze filosofie aan te houden. Dit begint vanaf een 2200 rating zie de sterktelijst. Zo herinner ik mij dat een grootmeester mij eens versloeg met een variant en 2 ronden later in hetzelfde tornooi kreeg ik dezelfde variant opnieuw voorgeschoteld van een 2300 speler. Ook die verloor ik alhoewel ik nog probeerde om het iets anders te spelen. Trouwens hier zien we ook een gevaar van blindelings statistieken te volgen. Er moet maar iemand een zwakke schakel vinden in je repertoire en er staan onmiddellijk andere spelers klaar om dit te kopiëren. In zulke situatie mag je uiteraard niet wachten op de statistieken om het repertoire aan te passen want anders kan je wel eens een lange reeks nederlagen slikken.

Af en toe gebeurt het dat ik een stukje van mijn repertoire moet vervangen dat ik al vele jaren speelde. Dit laat ik nooit zonder slag of stoot gebeuren want het zou niet consequent zijn om elke partij te spelen volgens de wetenschappelijke aanpak maar dan bij het minste probleempje in de analyse de opening op te geven. Nu ik geef toe dat ik al mij meerdere malen afgevraagd heb bij bv. het Hollands of ik niet beter mijn tijd had gestoken in andere openingen i.p.v. steeds opnieuw varianten te herstellen. Ik vind het niet makkelijk om afscheid te nemen van een opening waar je zoveel tijd en energie hebt ingestoken.

Echter wanneer ik overtuigd ben dat ik een variant niet meer kan herstellen dan verdwijnt die onmiddellijk en definitief van mijn repertoire. Het is te zeggen ik speel het enkel nog in blitz/ rapid. Dat zal zeker voor spelers die graag op de man spelen overdreven zijn maar dit is voor mij de logische keuze volgens het schaken dat ik speel. Enkele voorbeeldjes van deze wissels kwamen op deze blog aan bod, zie hollandse stappen in de engelse opening of de valse waarheid. In dit artikeltje toon ik een extreme wissel die ik recent toepaste.

Misschien zullen sommige trouwe lezers nog mijn artikeltje Gligorics systeempje tegen de spaanse ruilvariant herinneren. Hierin schreef ik dat ik het systeem sedert 1998 al speelde en ondertussen vrij goed kende maar tevens betwijfelde of het gezonder was dan het veel bekendere 7...,c5. Mijn vermoeden werd werkelijkheid toen ik recent ontdekte bij een partijvoorbereiding met houdini en stockfish dat er een probleem was.

Ik vond geen oplossing dus uiteindelijk koos ik in de partij om het niet te spelen maar ik nam mij wel voor om na de partij met meer tijd er eens serieuzer naar te kijken.
Ook na de partij slaagde ik er niet meer in om de variant te herstellen. De opening ging dus naar de prullenmand alhoewel ik een zeer sterk vermoeden had dat niemand van het probleem op de hoogte was. Noch in de big database noch in correspondentiepartijen kan je de kritieke lijn vinden en wit moet enkele typische problematische computerzetten spelen. Het is een extreme wissel van opening maar ik heb geen zin om te wachten tot iemand zijn huiswerk maakt en op het bord toont wat ik al lang wist.

Nu we het hebben over extreme wissels wil ik ook nog even meegeven dat mijn tegenstander van de vorige partij, Gorik Cools zeker niet moet onderdoen. In de database vond ik partijen van 1989 tot 2011 van hem met het koningsgambiet maar sedert 2012 heeft hij dit omgeruild voor de afuilvariant van het Spaans. Een van zijn koningsgambiet partijtjes die de databases niet haalde kan je hieronder naspelen.
Het type stelling in de afruilvariant van het Spaans verschilt enorm van de tactische stellingen in het koningsgambiet. Toch denk ik dat Gorik er goed heeft aangedaan om deze wissel te doen. Met de steeds sterker wordende schaakprogramma's is het steeds moeilijker om succesvol gambieten op lange termijn te blijven spelen. Daarnaast is het ook moeilijker om tactisch dezelfde frisheid op te brengen dan op 20 jarige leeftijd. Ik las trouwens dat de schrijver van het recente monumentale boek over het Koningsgambiet, John Shaw net dezelfde wissel maakte in zijn repertoire. Het lijkt mij inderdaad verstandig om te beseffen dat je niet eeuwig dezelfde speler blijft en je identiteit met de jaren langzaam verandert.

Brabo

maandag 16 maart 2015

Openingskeuzes

In mijn artikel een repertoire opbouwen beschreef ik hoe ik werkte aan mijn repertoire om mijn openingskennis te verfijnen en te verbreden. Echter een repertoire ontwikkelen voor een onervaren schaker is geen sinecure. Met welke opening begint men best en wat past het best bij mijn stijl? Er mag dan wel gesteld worden dat een schaker om het even welke opening kan aanleren maar ik kan begrijpen dat heel wat spelers zichzelf verliezen in de vele mogelijkheden. Zowel op het internet of de club krijg ik geregeld de vraag om te helpen een keuze te maken. Wordt het e4, d4 of nog iets anders met wit? Speel ik op 1.e4 Siciliaans, Frans, ... en welke variant dan wel?

Op een paar uitzonderingen na, weiger ik meestal om te helpen. Ik heb zelf een erg eng repertoire dus er zijn zeker spelers die beter gekwalificeerd zijn dan mijzelf om openingskeuzes te vergelijken. Je kan ook weinig zinvol vertellen als je geen goed profiel hebt van de vragende partij. Trouwens bij echte beginners is het sowieso koffiedik kijken want men heeft nog geen flauw idee wat schaken kan betekenen.

Daarom is het ook erg belangrijk om als beginner te proeven van allerlei openingen. Ik herinner mij dat ik zelf begon als 1.d4 speler. Lezers die mijn artikel gambieten hebben gelezen zullen misschien nog weten dat ik honderden of duizenden partijen gespeeld heb tegen computers. Proefondervindelijk ontdekte ik dat 1.d4 veel betere kansen opleverde om stand te houden tegen computers dan 1.e4. We weten vandaag allemaal dat 1.d4 meer naar gesloten stellingen leidt en dus efficiënter is tegen computers maar die stelregels hoorde ik slechts vele jaren later. Pas toen ik minder begon te blunderen en ik ook vaker tegen spelers van vlees en bloed begon te spelen, schakelde ik over naar 1.e4.

Externe invloeden spelen dus een belangrijke rol in de openingskeuzes die we maken. Zo herinner ik mij dat ik in mijn eerste tornooi (1993) niet tevreden was van mijn openingskeuze op 1.d4 en in die tijd het boek Dr. Max Euwe Praktische schaaklessen deel 3 net had aangekocht.
Het boek is nog moeilijk verkrijgbaar maar een speler die zijn eerste stappen zet in competitieschaak heeft niet meer nodig. Uiteraard staan de laatste ontwikkelingen er niet in vermeld maar de didactische schrijfstijl is erg verstaanbaar en het boek heb ik zelfs nog vele jaren later geregeld geraadpleegd. Het was door dit boek dat ik het Hollands ontdekte als een aanvaardbaar alternatief op 1.d4.

Computers, boeken hebben dus een grote invloed op onze openingskeuzes maar ook wat andere schakers spelen. Het is geen toeval dat in sommige (kleinere) clubs de helft van de spelers eenzelfde repertoire heeft. De beste speler van de club heeft succes met een bepaald repertoire en andere spelers trachten een graantje mee te pikken door dit te kopiëren. Het is ook logisch om een opening te spelen die je zelf niet kunt weerleggen.

Eigenlijk is ons repertoire dus een product van toevalligheden en emoties. Sommige ambitieuze spelers zijn hiermee niet tevreden. Zou het niet beter zijn om op een meer wetenschappelijke wijze een repertoire op te bouwen? Zelf ontwierp ik in mijn beginjaren een mathematisch model om op basis van stukkenactiviteit te bepalen welke openingen goed en minder goed waren. Hoe meer mogelijke zetten extra je kon spelen t.o.v. van de tegenstander, hoe beter de openingskeuze. In de beginpositie beschik je met wit over 16 pionzetten en 4 paardzetten wat dus samen 20 mogelijke zetten betekent. 1.e4 is de zet die ervoor zorgt dat je het aantal maximaal verhoogt naar 30: 15 pionzetten, 5 paardzetten, 5 loperzetten, 4 damezetten en 1 koningszet.

Een absurde methode uiteraard want kwantiteit zegt weinig over kwaliteit. Anderzijds leerde ik wel hieruit het principe van centrum bezetten en activiteit dus helemaal nutteloos was het evenmin. Een erg gelijkaardig maar complexer mathematisch model werd laatst gepubliceerd op Chessbase waarin op basis van veldbezetting en veldcontrole conclusies worden gemaakt. Hierbij werd de rekenkracht gebruikt van moderne computers om duizenden partijen te verwerken. Echter ook hier geldt dezelfde opmerking dat getallen niet kunnen worden omgezet naar concrete zetten. Een ogenschijnlijk klein detail kan ervoor zorgen dat de situatie helemaal veranderd.

Is er dan helemaal niets dat we hebben om op wetenschappelijke basis openingskeuzes te kunnen maken? Toch wel want vandaag beschikken we over engine openingsboeken die statistieken weergeven over welke openingen goed of minder goed scoren in de praktijk, zie mijn artikel groene zetten. Er zijn ook de Chessbase rapporten die je kan opvragen per speler. Hiermee krijg je niet alleen een zicht op wat de speler allemaal gespeeld heeft en wanneer maar ook hoe goed hij met welke opening scoorde. Echter zoals Kara terecht opmerkte in een reactie op het vorig artikeltje zijn hieraan serieuze beperkingen. Zo geeft het rapport vaak een vertekend beeld voor de amateurs omdat voornamelijk hun partijen tegen professionele spelers worden verwerkt. Van mijn 720 standaardpartijen staan slechts 255 partijen in de Big database 2015 en je kan zelfs slechts 1 gedeeltelijke van mijn 20 correspondentiepartijen in een database terugvinden. Bovendien is het niet perse beter om een variant te kiezen waarin de tegenstander eerder mee verloor. Als de tegenstander de variant herhaalt dan zal hij bijna zeker een verbetering voorbereid hebben. Vaak is het interessanter om net een variant te kiezen waarmee de tegenstander goed scoort of onlangs mee gewonnen heeft op voorwaarde uiteraard dat je zelf een idee hebt voorbereid.

Een andere methode om openingskeuzes te optimaliseren is te vertrekken vanuit jezelf i.p.v. de tegenstander. Een coach kan hierbij zeker helpen maar zelfs zonder coach is al veel mogelijk. Als je al enkele jaren schaakt en je archiveert de gespeelde partijen dan kan je hiervan een openingsboek maken die veel nauwkeuriger is dan wat je met een Chessbase rapportje gebaseerd op de Big database 2015 kunt creëren. Indien er veel varianten zijn die je met beide kleuren speelt (zie artikel kleuren omwisselen) dan is het zinvol om een apart openingsboek voor wit en zwart te maken. Om de mogelijkheden van deze wetenschappelijke methode aan te tonen, gebruik ik een voorbeeldje uit mijn wit openingsboek na zet 1.e4.

Met statistieken moet steeds omzichtig worden omgegaan want te snel worden verkeerde conclusies getrokken. Vooreerst moet worden gekeken of er voldoende datapunten zijn om statistische fluctuaties te kunnen opvangen. In het artikel schaakopeningen studeren gaf ik aan dat de invloed van openingen beperkt is t.o.v. het uiteindelijke partijresultaat. 10 partijen is een absoluut minimum om iets te kunnen vertellen maar liefst heb je een veelvoud. Daarnaast moeten we ook rekening houden met de tegenstand. I.p.v. te kijken naar de procentuele score is het daarom interessanter om te kijken naar de TPR die behaald werd.

In het voorbeeldje zien we enkele opmerkelijke verschillen in TPR tussen de diverse zwarte antwoorden op mijn 1ste zet die niet enkel kunnen worden verklaard door statistisch ruis. Sommige openingen liggen mij duidelijk beter dan andere. Zo zien we dat mijn tegenstanders met het Scandinavish (d5) gemiddeld 200 punten onderpresteren (2000-1790) Echter met de Caro-Kann (c6) presteren mijn tegenstanders gemiddeld 100 punten meer (2011-2132) dus verlies ik elo. Dit soort info geeft goed aan waar een repertoire best aangepast wordt of bijgeschaafd.

Hetzelfde proces kan herhaald worden voor stellingen dieper in bepaalde openingen. Het repertoire wordt opgebouwd met openingen die statistisch voor jezelf de beste kansen opleveren. Een extra voordeel kunnen spelers, die regelmatig wisselen tussen openingen, halen uit deze methode door dit ook toe te passen in de voorbereiding. Stel je tegenstander speelt op 1.d4 een variant waarop je lichtjes negatief scoort maar op 1.e4 een variant waar je + 100 TPR scoort dan kies je uiteraard voor 1.e4.

Nu ik ga zeker niet beweren dat met deze wetenschappelijke methode steeds de perfecte openingskeuze wordt gemaakt. Soms ben je in de stemming om iets creatiever te spelen of is een remise meer dan voldoende. Een opening spelen waarin je niet zo goed scoort, kan ook leerrijk zijn. Trouwens een score hoeft niet altijd negatief te zijn zoals onderstaand screenshot van mijn Caro Kann partijen aantoont.

Ondanks een negatieve TPR score van 100 punten zien we dat ik mijn laatste 9 partijen won weliswaar tegen bescheiden tegenstand. Mits enige studie kan een score positief worden beïnvloed. Het is daarom vaak beter om statistieken te maken enkel van de meer recente partijen opnieuw op voorwaarde dat er voldoende partijen zijn.

Veel spelen en proberen is een basisvereiste om een aanvaardbaar rendement te verkrijgen met deze methode. De laatste jaren speel ik zelf door combinatie prive-werk uiteraard veel te weinig waardoor het meestal bij aanmodderen in de marge blijft. Kleine aanpassingen in mijn keuzes durf ik wel te maken maar voor grote experimenten pas ik. Pragmatisme of angst dat laat ik in het midden.

Brabo