maandag 16 maart 2015

Openingskeuzes

In mijn artikel een repertoire opbouwen beschreef ik hoe ik werkte aan mijn repertoire om mijn openingskennis te verfijnen en te verbreden. Echter een repertoire ontwikkelen voor een onervaren schaker is geen sinecure. Met welke opening begint men best en wat past het best bij mijn stijl? Er mag dan wel gesteld worden dat een schaker om het even welke opening kan aanleren maar ik kan begrijpen dat heel wat spelers zichzelf verliezen in de vele mogelijkheden. Zowel op het internet of de club krijg ik geregeld de vraag om te helpen een keuze te maken. Wordt het e4, d4 of nog iets anders met wit? Speel ik op 1.e4 Siciliaans, Frans, ... en welke variant dan wel?

Op een paar uitzonderingen na, weiger ik meestal om te helpen. Ik heb zelf een erg eng repertoire dus er zijn zeker spelers die beter gekwalificeerd zijn dan mijzelf om openingskeuzes te vergelijken. Je kan ook weinig zinvol vertellen als je geen goed profiel hebt van de vragende partij. Trouwens bij echte beginners is het sowieso koffiedik kijken want men heeft nog geen flauw idee wat schaken kan betekenen.

Daarom is het ook erg belangrijk om als beginner te proeven van allerlei openingen. Ik herinner mij dat ik zelf begon als 1.d4 speler. Lezers die mijn artikel gambieten hebben gelezen zullen misschien nog weten dat ik honderden of duizenden partijen gespeeld heb tegen computers. Proefondervindelijk ontdekte ik dat 1.d4 veel betere kansen opleverde om stand te houden tegen computers dan 1.e4. We weten vandaag allemaal dat 1.d4 meer naar gesloten stellingen leidt en dus efficiënter is tegen computers maar die stelregels hoorde ik slechts vele jaren later. Pas toen ik minder begon te blunderen en ik ook vaker tegen spelers van vlees en bloed begon te spelen, schakelde ik over naar 1.e4.

Externe invloeden spelen dus een belangrijke rol in de openingskeuzes die we maken. Zo herinner ik mij dat ik in mijn eerste tornooi (1993) niet tevreden was van mijn openingskeuze op 1.d4 en in die tijd het boek Dr. Max Euwe Praktische schaaklessen deel 3 net had aangekocht.
Het boek is nog moeilijk verkrijgbaar maar een speler die zijn eerste stappen zet in competitieschaak heeft niet meer nodig. Uiteraard staan de laatste ontwikkelingen er niet in vermeld maar de didactische schrijfstijl is erg verstaanbaar en het boek heb ik zelfs nog vele jaren later geregeld geraadpleegd. Het was door dit boek dat ik het Hollands ontdekte als een aanvaardbaar alternatief op 1.d4.

Computers, boeken hebben dus een grote invloed op onze openingskeuzes maar ook wat andere schakers spelen. Het is geen toeval dat in sommige (kleinere) clubs de helft van de spelers eenzelfde repertoire heeft. De beste speler van de club heeft succes met een bepaald repertoire en andere spelers trachten een graantje mee te pikken door dit te kopiëren. Het is ook logisch om een opening te spelen die je zelf niet kunt weerleggen.

Eigenlijk is ons repertoire dus een product van toevalligheden en emoties. Sommige ambitieuze spelers zijn hiermee niet tevreden. Zou het niet beter zijn om op een meer wetenschappelijke wijze een repertoire op te bouwen? Zelf ontwierp ik in mijn beginjaren een mathematisch model om op basis van stukkenactiviteit te bepalen welke openingen goed en minder goed waren. Hoe meer mogelijke zetten extra je kon spelen t.o.v. van de tegenstander, hoe beter de openingskeuze. In de beginpositie beschik je met wit over 16 pionzetten en 4 paardzetten wat dus samen 20 mogelijke zetten betekent. 1.e4 is de zet die ervoor zorgt dat je het aantal maximaal verhoogt naar 30: 15 pionzetten, 5 paardzetten, 5 loperzetten, 4 damezetten en 1 koningszet.

Een absurde methode uiteraard want kwantiteit zegt weinig over kwaliteit. Anderzijds leerde ik wel hieruit het principe van centrum bezetten en activiteit dus helemaal nutteloos was het evenmin. Een erg gelijkaardig maar complexer mathematisch model werd laatst gepubliceerd op Chessbase waarin op basis van veldbezetting en veldcontrole conclusies worden gemaakt. Hierbij werd de rekenkracht gebruikt van moderne computers om duizenden partijen te verwerken. Echter ook hier geldt dezelfde opmerking dat getallen niet kunnen worden omgezet naar concrete zetten. Een ogenschijnlijk klein detail kan ervoor zorgen dat de situatie helemaal veranderd.

Is er dan helemaal niets dat we hebben om op wetenschappelijke basis openingskeuzes te kunnen maken? Toch wel want vandaag beschikken we over engine openingsboeken die statistieken weergeven over welke openingen goed of minder goed scoren in de praktijk, zie mijn artikel groene zetten. Er zijn ook de Chessbase rapporten die je kan opvragen per speler. Hiermee krijg je niet alleen een zicht op wat de speler allemaal gespeeld heeft en wanneer maar ook hoe goed hij met welke opening scoorde. Echter zoals Kara terecht opmerkte in een reactie op het vorig artikeltje zijn hieraan serieuze beperkingen. Zo geeft het rapport vaak een vertekend beeld voor de amateurs omdat voornamelijk hun partijen tegen professionele spelers worden verwerkt. Van mijn 720 standaardpartijen staan slechts 255 partijen in de Big database 2015 en je kan zelfs slechts 1 gedeeltelijke van mijn 20 correspondentiepartijen in een database terugvinden. Bovendien is het niet perse beter om een variant te kiezen waarin de tegenstander eerder mee verloor. Als de tegenstander de variant herhaalt dan zal hij bijna zeker een verbetering voorbereid hebben. Vaak is het interessanter om net een variant te kiezen waarmee de tegenstander goed scoort of onlangs mee gewonnen heeft op voorwaarde uiteraard dat je zelf een idee hebt voorbereid.

Een andere methode om openingskeuzes te optimaliseren is te vertrekken vanuit jezelf i.p.v. de tegenstander. Een coach kan hierbij zeker helpen maar zelfs zonder coach is al veel mogelijk. Als je al enkele jaren schaakt en je archiveert de gespeelde partijen dan kan je hiervan een openingsboek maken die veel nauwkeuriger is dan wat je met een Chessbase rapportje gebaseerd op de Big database 2015 kunt creëren. Indien er veel varianten zijn die je met beide kleuren speelt (zie artikel kleuren omwisselen) dan is het zinvol om een apart openingsboek voor wit en zwart te maken. Om de mogelijkheden van deze wetenschappelijke methode aan te tonen, gebruik ik een voorbeeldje uit mijn wit openingsboek na zet 1.e4.

Met statistieken moet steeds omzichtig worden omgegaan want te snel worden verkeerde conclusies getrokken. Vooreerst moet worden gekeken of er voldoende datapunten zijn om statistische fluctuaties te kunnen opvangen. In het artikel schaakopeningen studeren gaf ik aan dat de invloed van openingen beperkt is t.o.v. het uiteindelijke partijresultaat. 10 partijen is een absoluut minimum om iets te kunnen vertellen maar liefst heb je een veelvoud. Daarnaast moeten we ook rekening houden met de tegenstand. I.p.v. te kijken naar de procentuele score is het daarom interessanter om te kijken naar de TPR die behaald werd.

In het voorbeeldje zien we enkele opmerkelijke verschillen in TPR tussen de diverse zwarte antwoorden op mijn 1ste zet die niet enkel kunnen worden verklaard door statistisch ruis. Sommige openingen liggen mij duidelijk beter dan andere. Zo zien we dat mijn tegenstanders met het Scandinavish (d5) gemiddeld 200 punten onderpresteren (2000-1790) Echter met de Caro-Kann (c6) presteren mijn tegenstanders gemiddeld 100 punten meer (2011-2132) dus verlies ik elo. Dit soort info geeft goed aan waar een repertoire best aangepast wordt of bijgeschaafd.

Hetzelfde proces kan herhaald worden voor stellingen dieper in bepaalde openingen. Het repertoire wordt opgebouwd met openingen die statistisch voor jezelf de beste kansen opleveren. Een extra voordeel kunnen spelers, die regelmatig wisselen tussen openingen, halen uit deze methode door dit ook toe te passen in de voorbereiding. Stel je tegenstander speelt op 1.d4 een variant waarop je lichtjes negatief scoort maar op 1.e4 een variant waar je + 100 TPR scoort dan kies je uiteraard voor 1.e4.

Nu ik ga zeker niet beweren dat met deze wetenschappelijke methode steeds de perfecte openingskeuze wordt gemaakt. Soms ben je in de stemming om iets creatiever te spelen of is een remise meer dan voldoende. Een opening spelen waarin je niet zo goed scoort, kan ook leerrijk zijn. Trouwens een score hoeft niet altijd negatief te zijn zoals onderstaand screenshot van mijn Caro Kann partijen aantoont.

Ondanks een negatieve TPR score van 100 punten zien we dat ik mijn laatste 9 partijen won weliswaar tegen bescheiden tegenstand. Mits enige studie kan een score positief worden beïnvloed. Het is daarom vaak beter om statistieken te maken enkel van de meer recente partijen opnieuw op voorwaarde dat er voldoende partijen zijn.

Veel spelen en proberen is een basisvereiste om een aanvaardbaar rendement te verkrijgen met deze methode. De laatste jaren speel ik zelf door combinatie prive-werk uiteraard veel te weinig waardoor het meestal bij aanmodderen in de marge blijft. Kleine aanpassingen in mijn keuzes durf ik wel te maken maar voor grote experimenten pas ik. Pragmatisme of angst dat laat ik in het midden.

Brabo

2 opmerkingen:

  1. Leuk artikel. Ik ben het ermee eens dat het nut van tijd spenderen evenredig is met het aantal partijen dat je speelt.
    Toch geloof ik dat je met een goed openingsboek in korte tijd een nieuwe opening onder de knie kunt krijgen.

    Ik blijf liever anoniem met de volgende relevaties :)

    Ik heb enkele maanden geleden beslist om van e5 naar de Sveshnikov te stappen. Die beslissing kwam als volgt tot stand.
    Ik had gemerkt dat ik in het algemeen problemen had met het inschatten/spelen van dynamische stellingen. Een bezoekje aan de schaakwinkel, en ipv een middenspel/puzzel boek, kocht ik het Sveshnikov boek van Kotronias. Een dynamische opening besproken door een van mijn lievelingsauteurs. Sterke analyzes, Ideeën worden goed besproken en je krijgt een heleboel eindspel posities die je dieper kunt bestuderen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Vandaag is er inderdaad van sommige openingen heel goed materiaal beschikbaar. Ik had laatst nog ergens gelezen dat sommige grootmeesters zelfs na een weekendje studeren met behulp van boeken/ dvds al een nieuwe opening durven spelen in standaardwedstrijden.

    Een repertoire verruimen door naast e5 ook c5 te spelen, vind ik positief op voorwaarde dat je uiteraard actief bent (minstens 50 standaardpartijen per jaar). Echter een gezonde opening wegsmijten voor een andere vind ik dubieuzer tenzij je een beginner bent die nog aan het proeven is van alle openingen. Te vaak zie ik spelers hoppen van de ene opening naar de andere telkens na een paar nederlagen in de hoop om de prestaties te verbeteren maar zich hierbij niet realiserend dat ze hierdoor eigenlijk nooit iets deftig van openingen zullen kennen.

    Dus misschien is het nuttig om niet helemaal e5 op te geven en eens met de vermelde methode van het artikel te kijken welke openingen na e5 je minder liggen. De statistieken zullen misschien uitwijzen dat je op het Spaans minder scoort terwijl het Italiaans nog best meevalt. Als er dan een tegenstander een vervelende anti-Siciliaan speelt op c5 maar Italiaans op e5 dan kan je alsnog teruggrijpen naar e5. Dit ontdekken is net de kracht van zulk repertoire-check en vermijdt te emotionele beslissingen.

    BeantwoordenVerwijderen