woensdag 3 september 2014

Stervluchten

In de loop van de jaren heb ik vele spelers een pauze zien inlassen of zijn zelfs helemaal gestopt met schaken. Ieder heeft wel zijn eigen redenen maar een cruciale rol speelt zeker het verminderen of zelfs verdwijnen van het spelplezier. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat wie echt wil schaken dat altijd wel kan in beperkte mate mits er prioriteit aan te geven. Het spelplezier is dus erg belangrijk en dat geldt ook voor mijzelf ondanks het feit dat ik een wetenschappelijke aanpak gebruik. 

Winnen is leuk maar verliezen is vaak pijnlijk. Zo schreef ik eerder in mijn artikeltje praktische eindspelen dat ik na mijn nederlaag tegen Bart zwaar aangeslagen was. Schaken is dus een vat vol emoties voor echte fanaten. Emoties die niet alleen na de partij aanwezig zijn maar ook vooraf (herinner de buikkrampen die ik beschreef in mijn artikeltje het sadistische examen) en vooral tijdens de partij. 

In de partij is het uiteraard best om de emoties te negeren om zich volledig te kunnen concentreren op de stelling maar dat is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Zeker wanneer spelers in tijdnood geraken en bovendien een lastige stelling op het bord hebben dan zie je wel wat vreemde tics. Gewriemel op de stoel, gestamp op de grond, geklik met de balpen, ... zijn onmiskenbare signalen die duiden op spanning. Het rustig achterover leunen in de stoel laat dan eerder verstaan dat de speler alles onder controle heeft. Bij een rood aanlopend hoofd mag je verwachten dat de speler wellicht een fout heeft gemaakt.

Zelf ben ik hiervoor zeker niet immuun maar ik tracht wel zo goed als het kan om mijn emoties te verbergen om zeker geen bruikbare informatie te geven aan mijn tegenstander. Dus wanneer ik blunder dan doe ik alsof het allemaal hoorde bij het grote plan zoals laatst in mijn simultaanpartij tegen Niels Geryl om mijn tegenstander zeker geen boost in zelfvertrouwen te geven. Trouwens die keer hielp mijn pokerface niet want Niels werkte bekwaam af. Soms kan ik er wel een halfje mee uit de brand slepen zoals in mijn partij tegen Marc Moors vermeld in het artikeltje de favoriet heeft honderden punten meer.

Het al dan niet geven van signalen beïnvloedt dus mogelijks de tegenstander. Zo schreef Rick Lahaye een interessant artikeltje op chessbase over o.a. hoe we de focus kunnen beïnvloeden van de tegenstander. Je kijkt met opzet naar de verkeerde kant van het bord om de tegenstander te doen denken dat daar de actie zich afspeelt. Dit werkt vooral bij veel zwakkere tegenstanders die veronderstellen dat de veel sterkere speler het uiteraard veel beter allemaal begrijpt. Een ander bekend signaal is het aanstaren van de tegenstander zodat hij zich oncomfortabel voelt en zich dus niet meer goed kan concentreren. Helemaal onsportief is het faken van een blunder zodat de tegenstander trapt in een val. Echter ik moet toegeven dat ik online wel eens mijn slechte kant durf te tonen want dit laatste pas ik geregeld met veel binnenpretjes toe als ik mijn spectaculair nieuwtje speel in de Kan. Ik leg verder uit want ik vermoed dat er lezers zich afvragen hoe je een blunder kan faken in onlineschaak terwijl je elkaar niet kunt zien.
Het spelen met de bedenktijd had ik al eerder aangehaald in camouflage maar deze keer was het niet om een voorbereiding te verbergen maar wel om een blunder uit te lokken. De grens tussen psychologische oorlogsvoering en storen van de tegenstander is vaag wat ook duidelijk werd in de commentaren op een artikeltje van schaaksite.

Recent maakte ik ook in de bordpraktijk een betwistbare situatie mee. In de 2de ronde van Open Gent speelde ik tegen Martijn Maddens. We pikken in op zet 29 op het moment dat Martijn remise voorstelde.
Het is normaal dat ik geschrokken was van mijn "stomme" blunder maar mijn emotionele reactie was te heftig en daarom dubieus. Martijn begon zelfs te lachen toen hij zag hoe ik bleef met mijn hoofd schudden. Achteraf vertelde hij mij dat hij misleid was door mijn reactie. Martijn dacht dat ik teleurgesteld was omwille van het feit dat remise onvermijdbaar was en niet omdat ik een directe winst had gemist (die ik hem perse wou tonen na de partij). Mogelijks speelde Martijn hierdoor ook minder geconcentreerd want in het vervolg ging de stelling ondanks het grote tijdsvoordeel en de duidelijke remise-mogelijkheden nog verloren.

Ik vermoed dat heel wat lezers eveneens de winnende combinatie in tijdnood zouden gemist hebben en dus mijn reactie overdreven vinden ongeacht het ethische aspect. Echter men mag niet vergeten dat ik in het verleden bezig ben geweest met schaakcomposities. Het matbeeld is een zeer bekend thema in schaakcomposities namelijk de stervlucht waarvan ik zelf 21 jaar geleden een compositie heb gemaakt, zie hieronder.
Wit geeft mat in 2.
De koning kan in de oplossing vluchten enkel naar de diagonale velden rondom dus zoals een ster. De gemiste combinatie was slechts een 3/4 stervlucht dus op zich zelfs makkelijker om te berekenen. Wanneer de koning naar enkel de horizontale velden kan vluchten dan spreken we over een kruisvlucht. Een voorbeeld van een kruisvlucht kwam reeds aan bod in het eerder vermelde artikeltje schaakcomposities.

Brabo

Oplossing stervlucht-thema:

1. Ke2
Varianten:
1. ... Kd4 2. Pf3#
1. ... Kd6 2. Pf7#
1. ... Kf4 2. Pd3#
1. ... Kf6 2. Pd7#

vrijdag 29 augustus 2014

Promoties

De laatste reglementswijzigingen opgelegd door de fide zorgden ook in België voor heel wat discussies. De hete aardappel was uiteraard het gsm-verbod in tornooizalen wat velen toch als een inbreuk van de privacy beschouwen.  Nu toevallig las ik deze morgen dat het nog erger kan want in de Hogeschool van Rotterdam mag je zelfs geen horloge meer dragen tijdens examens, zie hln artikel. Als je gsms en horloges verbiedt dan moet je ook lenzen (Bionic_contact_lens), brillen (Google Glass), pennen (pen computer) ... verbieden. 

Spelers kunnen wel horloges en gsms thuislaten maar dit kan je niet eisen voor lenzen, brillen,... . Persoonlijk vind ik dan ook dat we de strijd tegen vals spelen op een verkeerde wijze aan het voeren zijn. De maatregelen schieten hun doel grotendeels voorbij want de 1 of 2 spelers die echt de boel willen belazeren, vinden toch wel weer nieuwe methodes. Daarnaast is iedere eerlijke schaker wel de dupe van de nieuwe verboden. Vandaag gebruik ik als gsm de Nokia 108 die je voor 25 euro op de kop kunt tikken. Het is een basismodel wat ik gebruik voor bellen en sporadisch sms'en. Een internetverbinding kan ik er helemaal niet mee maken maar ook dit model kan ik dus niet meer meenemen naar de tornooizaal. Het verbod voelt voor mij dan ook onredelijk en buitenproportioneel aan. Ik las op chesscafe dat deze mening ook werd gedeeld op het recente fide congress in Tromso waar gepleit werd voor meer flexibiliteit dus misschien komt er wel een aanpassing.

In de voorbije Open Gent werd zulke flexibele toepassing al gehanteerd want het mobieltje mocht de tornooizaal in zolang je het naast het bord legde. Omdat ik toch maar een oud spotgoedkoop mobieltje heb, maakte ik gebruik van deze flexibiliteit. Echter bij de meeste spelers zag je niets naast het bord liggen terwijl ik na de partij toch vaak spelers al heel snel zag gebruik maken van gsms. Ik vermoed dus dat heel wat spelers toch stiekem toestellen bij zich hadden. Er was geen controle (fouillering/ metaaldetector) en zelfs de arbiter vertelde achteraf dat het meebrengen van gsms door hem gedoogd werd zolang hij niet zag dat de spelers de toestellen in hun handen hebben tijdens de partij. Misschien volg ik de volgende keer wel de andere minder legale keuze want 2 keer moest ik na de partij terugkeren naar de tornooizaal om mijn vergeten gsm terug op te halen.

Naast nieuwe reglementen om vals spelen te bestrijden, zien we ook de laatste jaren een veel grotere focus op procedures. Hierbij krijgt de arbiter een steeds grotere rol wat we bijvoorbeeld lazen in mijn artikeltje mat beeindigt de partij of niet. Onze huisarbiter Peter Beeckmans gaf op zijn blog een samenvatting van de laatste wijzigingen, zie artikel maar het stukje over onregelmatigheden is onvolledig. Zo wordt vermeld dat artikel 7.4 a, 7.5 a is geworden maar niet dat het artikel zelf ook nog een belangrijke wijziging kende waarvan ik tot een recent incident op Open Charleroi niet op de hoogte was.

Om te snappen wat de impact is van het nieuwe element, keren we best eerst terug naar de fameuze partij in de 12de ronde van de kandidate-finales tussen Carlsen en Ivanchuk gespeeld in Londen 2013. Ivanchuk promoveerde op zet 86 zijn h-pion maar liet de pion staan op het promotieveld om nog net op tijd de klok te kunnen indrukken.
Ivanchuk speelde op zet 86 : h2-h1 zonder het stuk te definiëren
Carlsen protesteerde niet, sloeg de pion en verloor de partij. Een heel uitgebreid artikel met stevige commentaren kan je lezen op schaaksite over deze partij. Er staat zelfs een foto in het artikel waarin duidelijk te zien is hoe Ivanchuk fout promoveerde. De foto durf ik hier omwille van auteursrechten niet herbruiken.

Sinds 1 juli 2014 wordt in artikel 7.5 a het volgende gezegd: "If het player has moved a pawn to the furthest distant rank, pressed the clock, but not replaced the pawn with a new piece, the move is illgal. The pawn shall be replaced by a queen of the same colour as the pawn." Of met andere woorden wanneer de promotie gebeurde zoals Ivanchuk deed dan verlies je achteraf de optie om te kiezen voor een ander stuk dan de dame zonder rekening te houden met de gevolgen van de illegale zet. Een detail hoor ik de lezer denken. Misschien behalve als je zoals een clubgenoot pat veroorzaakt door de foute promotie terwijl je wel degelijk van plan was een minorpromotie te doen. Een voorbeeld van zulke stelling kan je hieronder vinden.
Wit speelt c7-c8 zonder het stuk te definiëren
Ik zie mijzelf niet direct zulke foute promotie doen maar ik vind het toch best interessant om ook dit soort details te kennen. Trouwens een pluim voor de hulparbiter Luc Cornet die correct handelde in deze moeilijke situatie.

Minorpromoties zijn uiteraard vooral het domein van schaakcompositities. Hierbij wordt de Babson task als de heilige graal beschouwd. Een overzicht kan je vinden op de site van Tim Krabbe. Zelf maakte ik 21 jaar geleden een zeer bescheiden poging op het promotie-thema, zie hieronder.
Wit geeft mat in 3
Met de 2 paar gelijkkleurige lopers doet de compositie niet mee voor een eervolle vermelding maar de oplossing blijf ik wel charmant vinden.

Brabo

Oplossing:
1.Dc1
Varianten:
..., Th1 2. Lc5 en 3. Da3#
..., h1(D) 2. Lb4 en 3. Da3#
..., h1(T) 2. Lb4 en 3. Da3#
..., h1(P) 2. Lad6 en 3. Da3#
..., h1(L) 2. Lf8 en 3. Da3#

dinsdag 12 augustus 2014

Koningsgambiet met Pf3

Terwijl de "weerlegging" van het koningsgambiet met Lc4 in John Shaws boek slechts mijn nieuwsgierigheid wekte, was het vooral de anti-dote van mijn geliefkoosd systeempje op het koningsgambiet met Pf3 die mij zorgen baarde. Zelf speel ik al ongeveer 20 jaar de Fischerverdediging. Een anti-dote kende ik niet, integendeel want de laatste jaren was ik er steeds meer van overtuigd geraakt dat zwarts verdediging bijzonder stevig is. We zien trouwens dat ook topgrootmeesters vandaag nog geregeld kiezen voor deze opstelling.

Het beschikbare excerpt op de officiële site van quality chess rept geen woord over de anti-dote maar dankzij enkele reviews op chessvibes en Marsh Towers kwam ik iets meer te weten. In de reviews wordt verteld dat wit tracht een voordelige transpositie te krijgen naar het Quaade-gambiet via 5.g3.

1.e4 e5 2.f4 exf4 3.Pf3 d6 4.d4 g5 5.g3 !?
Met zwarts stelling na zet 4 heb ik reeds 5 officiële partijen gespeeld en ongeveer 320 online blitz/bullet-partijtjes maar nooit heb ik 5.g3 ontmoet. Bovendien een snelle check met de schaakprogramma's liet verstaan dat de zet heel wat punch bevat. Heeft John Shaw iets belangrijks ontdekt of was het toch al bekend? Ik kreeg onlangs het boek in mijn handen en het viel mij op dat er nergens vermeld staat waar 5.g3 vandaan komt. Geen enkel voorbeeld uit de praktijk met 5.g3 staat in het boek. Dus de auteur heeft dit idee zelf gevonden. Nee want ik vond in de megadatabase 5 partijen waaronder 2 wit-partijen van de Nederlandse grootmeester Harmen Jonkman en 1 van de Russische grootmeester Vadim Zvjaginsev. Trouwens die laatst vermelde speler, Vadim is 1 van mijn favoriete spelers waarvan ik steevast zijn partijtjes naspeel wanneer ik ze toevallig tegenkom. Misschien herinnert de lezer nog zijn introductie van 2.Pa3 tegen het Siciliaans in de Russische super-finale van 2005 die hij later nog 8 keer durfde te herhalen zelfs tegen + 2600 spelers.

De geschiedenis van het Koningsgambiet negeren is jammer (zie mijn blogartikeltje handleidingen) maar ideeën voorstellen in een boek als nieuw is op zijn minst dubieus. Je kan stellen dat de eerder vermelde megadatabase partijen allemaal verloren werden door wit en dus onbelangrijk zijn maar een idee moet m.i. op zijn waarde worden beoordeeld en niet enkel op de partij-resultaten (of de rating van de spelers zie blogartikel theorie). Anderzijds moet ik wel toegeven dat de auteur als eerste een belangrijke poging onderneemt om het idee te populariseren. Trouwe lezers weten van het blogartikeltje SOS dat ik gevoelig ben voor dit soort details.

Genoeg over de oorsprong van het idee want nu willen we uiteraard weten in hoeverre het idee gevaarlijk en interessant is voor de praktijk. Begin juni startte ik met een wekenlange analyse van het idee zonder vooraf te kijken wat John Shaw vertelt in zijn boek. Ik was up to date met mijn analyses van de eigen gespeelde partijen en er bleef tijd over tot Open Gent om eens extra openingsanalyses te maken zoals ik o.a. eens eerder deed voor de Aljechin zie blogartikel. Trouwens in een open tornooi is de kans beduidend groter dat je spelers ontmoet die wel eens zouden kunnen kiezen voor een experiment met bv. het koningsgambiet en bovendien ook nog op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen.

Het voordeel van niet op voorhand te kijken naar wat het boek vertelt, is dat je onbevooroordeeld kunt kijken naar de stelling en makkelijker nieuwe ideeën kunt vinden. Zo vond ik inderdaad een interessant concept met f5 dat na achteraf checken in het boek niet werd besproken.
Ik claim zeker geen voordeeltje voor zwart maar f5 lijkt mij goed speelbaar. Iemand die blindelings Johns boek volgt, kan je hiermee snel dwingen zelfstandig zijn weg te zoeken wat in de explosieve stelling zeker geen pretje is.

Vervolgens keek ik naar g4 wat de computerprogramma's aanbevelen. We belanden hiermee in het Quaada-territorium. Ik spendeerde veel tijd aan de diverse type stellingen want dit is bijna allemaal braakliggend schaakland en tal van subtiliteiten beslissen over wat wel of niet speelbaar is.
In het boek staat een sterk vereenvoudigd beeld van de mogelijkheden en misleidt daarom deels de taak waarvoor beide spelers staan. Ik moet wel toegeven dat het type stelling mij erg aantrekkelijk lijkt voor de gepassioneerde koningsgambiet-speler want wit heeft zeker flinke compensatie voor de geofferde pion.

Daarna kwam Lg7 aan de beurt. Mijn analyses overlappen compleet die van het boek maar ik ben wel minder optimistisch over wits kansen in de hoofdlijn voornamelijk na het napelen van een recente sleutelpartij.
Kent de auteur deze partij niet waarin het toch duidelijk is dat wit hard moest vechten voor een half punt of erger werd de partij met opzet genegeerd. In het boek staan partijen van 2013 vermeld dus vreemd. Tenslotte wil ik een laatste interessante mogelijkheid de lezer niet onthouden die niet toevallig mij ook de beste kansen lijkt op te leveren om het idee te weerleggen.
Na de 8ste zet vertelt de auteur: "Dit is exact het soort positie dat wit wil bereiken in het koningsgambiet. Het is scherp, interessant en zeer weinig onderzocht want er zijn slechts 5 partijen in de database met dit systeem.... In zulk onontgonnen terrein is het onmogelijk om een alomvattend overzicht te geven." Dus de lezer wordt aan zijn lot overgelaten in wat ik als meest kritieke test van het idee 5.g3 beschouw. Is het net niet de taak van een auteur om een serieuze diepgaande analyse (zoals gebruikelijk in top-correspondentieschaak) te maken in zulke situatie? Mijn idee 6..., Ld7 wordt niet vermeld en is zeker even interessant dan 6...,fxg3. Daarnaast kom ik ook met verfijningen en schema's op de proppen die nuttig zijn voor de 6...,fxg3 variant.

Ondanks de opmerkingen moet ik wel toegeven dat het boek echt wel heel goed is. Het bevat een compleet overzicht van de bestaande theorie met correcte evaluaties (zelfs al zijn die soms een beetje te subjectief). Echter ik kan ook de commentaar van MNb begrijpen op mijn vorig artikeltje. Iemand die al veel materiaal liggen heeft van het koningsgambiet zal weinig of geen nieuwe inzichten vinden in het boek. Ik betwijfel sterk of er echt originele ideeën worden aangeboden waaraan weken is gewerkt zoals ik deed voor de analyses in dit artikeltje. Een referentiewerk voor bordschakers is het boek zeker maar een correspondentieschaker kan beter gewoon de recente databases raadplegen en zelf met een engine het onderzoek leiden.

Brabo

dinsdag 5 augustus 2014

Koningsgambiet met Lc4

Vele clubspelers spelen vandaag nog geregeld het koningsgambiet ondanks de bedenkelijke reputatie. De exacte evaluatie van de stellingen is voor deze amateurs veel minder belangrijk dan het krijgen van een complexe stelling op het bord waarin compromisloos schaak kan worden gespeeld. Ik begrijp dan ook niet goed welke markt John Shaw met zijn monumentaal boek over het koningsgambiet wil aanboren. 680 pagina's telt het boek dus duidelijk geen lichte lectuur waarin de amateur op een vrij moment even zal bladeren. Ik vroeg recent aan Ben van de denksportkampioen hoeveel hij er al van verkocht had en ik meen mij te herinneren dat het er ongeveer 15 waren. Dit lijkt mij weinig voor een topboek (want dat is het wel degelijk) maar stemt wel overeen met het aantal spelers waarvan ik acht dat ze niet alleen compromisloos schaken ambiëren maar tevens ook adept zijn van het koningsgambiet.
Het boek kreeg uiteraard ruimschoots aandacht in reviews op het internet. De meeste commentaar ging terecht over de weerlegging die de auteur gevonden had op de Lc4 variant van het koningsgambiet. Oud-wereldkampioen Robert James Fischer heeft deze opening meerdere malen met wit gespeeld dus ik was wel nieuwsgierig wat er precies ontdekt was. Openingsboeken koop ik nog steeds niet maar dankzij chesspub kon ik toch vrij snel een goed idee krijgen waar de hete hangijzers liggen. Hieronder kan je een samenvatting lezen van wat ik als belangrijkste lijnen beschouw.
De weerlegging met 3... Pc6 lijkt mij dus een erg geflatteerde evaluatie. Zwart heeft comfortabel spel maar een concreet voordeeltje durf ik zwart niet toe te kennen. Zelf speel ik al geruime tijd 3...d5. Het is zeker niet beter dan 3...Pc6 of vandaag het meer populaire 3....Pf6 maar heeft wel als voordeel dat de witspeler meestal op een terrein komt waarin ik de stelling beter ken. Recent in de bekercompetitie kreeg ik het wel 2 keer op het bord.

Rapidwedstrijden had ik al een decennium niet meer gespeeld maar zoals aangeven in mijn vorig blogartikeltje sukkelde ik met problemen van inactiviteit dus met het motto "beter iets dan niets" schreef ik mij in. Rapidwedstrijden passen niet in mijn wetenschappelijke aanpak en blitz vind ik beter als puur voor fun. Dus de bekercompetitie speelde ik voornamelijk mee als voorbereiding op het Open van Gent. Ik ben bijlange niet de enige die zo tegen rapidtornooitjes aankijkt, zie Bart Michiels uitspraak op Schaakfabriek: "Mijn volgend tornooi is de olympiade en ik zocht een rapidtornooi om mijn speelritme te behouden." Ik wijk af uiteraard van het onderwerp dus hoogtijd om terug te keren naar het koningsgambiet met Lc4.

In de kwart-finale kreeg ik het een eerste keer voorgeschoteld door Marcel Van Herck. Marcel heeft het koningsgambiet al decennia op zijn repertoire maar gevaarlijke nieuwtjes verwachtte ik niet. Dit bleek enigszins optimistisch want achteraf verraste hij mij door te vertellen dat hij de inhoud van het boek van John Shaw kende. Marcel had enkele weken eerder gezien dat ik last had met een variant in elke blitzpartijtjes en wou mij wel eens op de rooster ermee leggen.
Het positieve uit de partij is dat wits opening best wel interessante elementen bevat die kunnen herhaald worden. In de halve finales kreeg ik het een 2de keer op het bord van onze voorzitter en oud Belgisch kampioen Robert Schuermans. In de reguliere rapidpartijen had Robert mij onaangenaam verrast met openingen die ik hem nog nooit eerder heb zien spelen. In de barrage-blitzpartijen greep hij terug naar zijn huidig repertoire wat ik een dubieuze strategie vond. Sedert een paar jaar speelt Robert ook geregeld het koningsgambiet op zijn Fischers dus met Lc4. Het is algemeen bekend dat Robert een grote fan is van Fischers schaakwerk, zie bv. het interview op radio 1. Robert koos in tegenstelling tot Marcel voor de principiële aanpak met 5.Pc3 wat ik als kritieker beschouw maar hij botste op een beter gewapende tegenstander.
Uiteindelijk mocht ik dus met een tikkeltje geluk de finale spelen en had ik mijn streefdoel om competitieritme op te doen gehaald. Echter ook Robert haalde zijn gram uit de bekerwedstrijden. In ronde 3 van de Open van Gent speelde hij tot mijn verbazing dezelfde opening tegen de Franse FM Julien Lamorelle. Ik had al snel meer aandacht voor de ontwikkelingen op zijn bord dan op mijn eigen bord.
Dat de opening niet populair zal worden bij profspelers kan ik goed begrijpen maar voor de gewone stervelingen is de opening zeker voldoende om uren plezier te hebben. Een duidelijke weerlegging bestaat voorlopig niet en meer heeft de romantische speler niet nodig.

Brabo

dinsdag 29 juli 2014

Praktische eindspelen

Een lange partij betekent niet altijd een interessante partij. Mijn interclubpartij tegen Tom Piceu nam wel 53 zetten in beslag maar was eigenlijk al beslist na 27 zetten. Het is dus zeker voor een stuk nonsens om te stellen dat activiteit afhangt van het aantal zetten gespeeld zoals ik in mijn vorig artikeltje insinueerde. Daarentegen heb ik afgelopen seizoen ook een aantal complexe eindspelen op het bord gehad die m.i. wel de moeite zijn om de lezer eens voor te schotelen.

Uiteraard begin ik met het afgebroken dame-eindspel tegen Bart. Aanvankelijk vind ik de juiste zetten maar met de remisehaven in zicht gaat het toch nog mis.
Met deze verliespartij had ik exact een status quo voor mij fide-elo en met een degradatie die al enige tijd vaststond (zie het wilde westen) zou je kunnen stellen dat er geen man over boord was maar eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik toch zwaar aangeslagen was. Bart had weliswaar op een knappe wijze problemen kunnen voorschotelen maar zonder mijn amateurisme had dit nooit tot enig succes kunnen leiden. 

Het was niet het enige dame-eindspel dit seizoen dat ik op het bord kreeg. In de Open van TSM speelde ik 4 partijen waarvan 2 voor rating. De ene partij voor rating verloor ik op dramatische wijze van Steven wat ik eerder besprak op mijn blog, zie het sadistische examen maar ook de 2de partij liep niet zoals gewenst. Een pionnetje meer kon ik niet verzilveren tegen Jan Gooris.
Na de partij was ik ongelukkig met het resultaat maar als ik nu achteraf objectief het eindspel bekijk dan moet ik gewoon toegeven dat winst er eigenlijk nooit in zat. Misschien met een trager tempo (na zet 40 kreeg ik slechts 15 minuten erbij en werd vooral op de increment van 30 seconden gespeeld) had ik meer problemen kunnen creëren maar zelfs dan is het nog koffiedik kijken of Jan een fout zou hebben gemaakt. Ik vond het in elk geval jammer dat de competitie reeds eind december was afgelopen zodat ik in de volgende 6 maanden slechts nog interclub speelde. Het spook van inactiviteit is moeilijk te verjagen.

Dit seizoen was echter zeker niet allemaal kommer en kwel in het eindspel. In de artikeltjes een morele overwinning en universele systemen toonde ik al hoe ik een paar keer iets mindere stellingen kon houden. Echter die voorbeelden verbleken als we kijken naar het volgende eindspel waar ik op onwaarschijnlijke wijze remise maakte met 2 pionnen minder tegen de Franse FM Ludovic Carmeille.
Dit soort halve puntjes smaakt erg zoet. Een andere spectaculaire ontsnapping gebeurde in mijn partij tegen de Bulgaarse grootmeester Dejan Bojkov (fragmenten van die partij werden al eerder besproken in camouflage en einstellung effect). De winst was zeker niet triviaal voor zwart.
Ik was even bang dat hij mij door de vlag wilde duwen wat net een van de grootste nadelen is van zonder increment te spelen maar het bleef gelukkig sportief. In elk geval zal ik niet klagen over mijn eindspelresultaten.

Kunnen we onszelf trainen in dit soort eindspelen? Wel als we de diverse stellingen overlopen dan valt het op dat ze allemaal uniek zijn. Het zijn praktische eindspelen die je niet kunt terugvinden in de boekjes. Het is zelfs twijfelachtig of het interessant is om ze te bestuderen want de kans dat je iets in een ander eindspel kunt hergebruiken is miniem. Ik ben graag bezig met eindspelen dus ik spendeer er heel wat tijd aan maar ik zal het niet aanbevelen aan spelers die eindspelen haten.

Een zekere basiskennis over eindspelen lijkt mij daarentegen niet overbodig. Echter ook dat staat op losse schroeven als je Nakamura hoort vertellen dat hij de Vancura positie niet kende maar zelf achter het bord de juiste zetten vond. Een heel ander geluid is het recente werk Grandmaster preparation endgame play van Jacob Aagaard waarin het bestuderen van eindspelen naar een nieuw (hoger) niveau wordt getild. Van de ambitieuze student wordt verwacht dat hij de opgaven in een serene omgeving tracht op te lossen om zo vaardigheden aan te leren die ook in tornooischaak nuttig zijn.

Het boek heeft duidelijk bloed zweet en tranen gekost maar desalniettemin kwam er al snel heel wat kritiek waarmee de auteur duidelijk niet kon lachen, zie zijn reactie op Quality chess. De opgaven waren veel te moeilijk was 1 van de meest gehoorde kritieken. Zelfs de Duitse grootmeester Joerg Hickl kloeg dat hij slechts 10% kon oplossen. Het feit dat in vele voorbeelden de juiste zet in de praktijk niet werd gespeeld o.a. door Ivanchuk, laat verstaan dat het inderdaad moeilijk is. Anderzijds is het ook zo dat de juiste zet vinden in een opgave een stuk makkelijker is dan in de praktijk zoals eerder aangehaald door Glen in een reactie op mijn blogartikel 'de expert'.

We kunnen alleen maar spreken van trainen als dit op een serieuze wijze wordt gedaan dus in een serene omgeving waarin men zich goed kan concentreren op het oplossen en bestuderen van de eindspelen. Dit is hoe de auteur de kritiek weerlegt. Alleen zie ik vandaag dat heel wat praktische eindspelen moeten worden afgehaspeld in heel weinig tijd. Zeker met de tegenwoordig steeds populairdere 30 seconden increment blijft er slechts tijd over om voornamelijk op instincten en minimale berekeningen te spelen.

Met een langzamer tempo (zoals in de Belgische interclub) geloof ik wel dat zulke trainingen hun nut kunnen hebben. Niet zozeer in het feit dat men bepaalde combinaties of schema's zal kunnen copieren in de praktijk maar eerder in het stimuleren van het denkproces om tot oplossingen te geraken. Ik denk ook dat het effect van zulke trainingen tijdelijk zijn en bijgevolg geregeld moeten worden herhaald. Je kan het misschien vergelijken met het oplossen van IQ-testen. Slimmer wordt je niet door het oplossen van de IQ-testen maar men heeft wel kunnen bewijzen dat je de score op een IQ-test kunt verbeteren door vooraf meerdere gelijkaardige testen te maken. Ook werd opgemerkt dat het effect snel terug afneemt wanneer geen nieuwe testen meer worden gemaakt. Praktische eindspelen bestuderen is dus niet triviaal. Elke amateur bepaalt best voor zichzelf of het sop de kolen waard is.

Brabo

vrijdag 18 juli 2014

Eten en drinken

De computer wordt aangezet. Een paar tellen later ben ik aan het blitzen op Playchess met een lang verlopen account (sorry voor de spelers die willen chatten want ik wil hiervoor niet betalen). Bijna elke 5 minuten krijg ik een andere speler voorgeschoteld. Duitsers, Spanjaarden, Fransen, Amerikanen, Russen,... zijn de nationaliteiten van mijn tegenstanders. Na een tijdje log ik af van de site en bekijk ik nog snel met een schaakprogramma de meest interessante partijtjes. De webserver bewaart alle gespeelde partijtjes automatisch in een persoonlijke database op mijn PC die met een paar klikken achteraf te consulteren is.

Dit is geregeld hoe ik fun heb met het schaken en tezelfdertijd toch ook een stukje oefen. Wat een groot verschil met de jaren 90 toen er niets anders op zat dan naar een schaakclub te gaan om te blitzen. In mijn studentenjaren ging ik vaak vrijdagavond blitzen in de KGSRL. Ik keek rond in de club en daagde steevast de sterkste speler(s) uit. In die periode liep heel wat schoon volk rond in de club: Schalkx, Abolianin, Deleyn, Goormachtigh, Van der Stricht,...  Allemaal spelers van 2300 elo of meer en tevens sterke blitzers want vele (alle?) namen prijken op de erelijst van het vergane 24 uren blitztornooi de Kameleon.

In de eerste ontmoetingen kreeg ik een pak slaag en mocht ik blij zijn om occasioneel een puntje te pakken. Nu ik ben niet de persoon die snel afhaakt. Ik bekeek thuis de systeempjes die mijn tegenstanders graag speelden met mijn allereerste PC en langzaam keerden de kansen. Na verloop van tijd was ik zeker de evenknie van de beste spelers en dit gecombineerd met de alcohol die steeds rijkelijk vloeide, ontaardden de blitzavonden geregeld in uitbundige feestjes tot in de vroege uren. Zo herinner ik mij eens een leuke anekdote.

Op een erg laat uur kwam Geert Van der Stricht binnengewandeld toen de sfeer er al duidelijk inzat. Geert wou wel enkele partijtjes spelen zodus organiseerden we een blitz 4-kamp waarbij de verliezer een rondje zou trakteren. Makkelijk verdiend moet Geert gedacht hebben want hij was de enige die nog nuchter was maar het liep helemaal anders. In onze onderlinge partij werd mijn hyper-agressie aanvankelijk goed opgevangen en ik stond al snel 3 pionnen in het krijt. Echter met de verdwenen pionnen, kwam ook heel wat tactiek in de stelling. Geert miste iets en ging plots spectaculair mat. Schalkx lapte hem iets gelijkaardigs zodat de laatste ronde niet meer belangrijk was en Geert met flinke tegenzin moest trakteren.

Achteraf begon ik te denken dat het misschien wel loont om voor blitzpartijtjes alcohol (met mate uiteraard) te drinken. Ik experimenteerde hiermee in het eveneens verdwenen internationaal blitztornooi van Blankenberge. Midden het tornooi stond ik 1,5 punt los maar na een paar pinten tijdens de pauze gedronken te hebben, gaf ik het alsnog uit handen. Ik kreeg wel nog de winststellingen met het hyper-agressief schaak dat ik speelde maar de afwerking bleef achterwege. De cruciale laatste ronde van dit tornooi kan je hieronder nog naspelen wat ik achteraf publiceerde als curiositeit op 1 van de allereerste fora.
We mogen dus stellen dat het dubieus is of een beetje alcohol drinken bevorderlijk is voor blitz. Wel heb ik geregeld voor officiële partijen 1 pintje vooraf gedronken om meer relax te zijn. In mijn artikeltje het sadistische examen liet ik eerder optekenen dat ik vaak heel wat zenuwen heb bij partijen en alcohol helpt mij om te kalmeren. Vandaag tracht ik over het algemeen alcohol te vermijden tijdens een tornooi. Ik kan makkelijker relativeren waardoor de zenuwen minder gespannen staan en ik voel ook dat ik minder goed tegen alcohol kan dan 20 jaar geleden toen ik nog student was. Alcohol maakt je sneller vermoeid, doet je trager rekenen en beïnvloedt ook de broodnodige nachtrust + belangrijke partijvoorbereidingen. In een buitenlands tornooi waar je vaak afgezonderd zit, is de verleiding groot als liefhebber van bier en wijn maar Sterke Jan bleef stoïcijns zich concentreren op het schaken, zie schaakfabriek. Ook voor onze wereldkampioen Magnus Carlsen is alcohol zelfs een dag voor een wedstrijd compleet uit den boze, zie the guardian.

Geen alcohol drinken betekent niet niets drinken. Zeker wanneer partijen over de 3 uren duren, is het absoluut belangrijk om te drinken. Het is iets wat ik al eens durf te verwaarlozen wanneer ik alleen nog oog heb voor de stelling. Barstende koppijn na een partij is iets wat ik al aantal keren heb meegemaakt in die mate zelfs dat ik verplicht was om een pijnstiller zoals dafalgan te nemen. Een fles water meenemen naar de tornooizaal vind ik bijgevolg zeker niet overbodig maar wordt soms door de tornooiorganisatie niet toegelaten.

Ook letten op de voeding wordt steeds belangrijker wanneer men ouder wordt. Ik hoor dat soms ploegen voor een interclubwedstrijd copieus eten op restaurant maar ik ben er zeker van dat het de resultaten beïnvloedt. De concentratie tijdens de wedstrijd verslapt en het groot toilet wordt al vaker eens noodzaak tijdens een partij. Trouwens met de heersende achterdocht bij vele spelers t.o.v. vals spelen durf ik bijna niet meer naar het toilet gaan. Helemaal onterecht is de vrees uiteraard niet wat o.a. nog recent werd bewezen, zie schaaksite. Tegenwoordig eet ik dan ook slechts iets licht voor een wedstrijd wat op zich dan wel betekent dat ik moet eten als een wedstrijd lang duurt.

Een interclubwedstrijd kan in België maximaal 6 uren duren dus neem ik steeds enkele boterhammen en wat fruit mee in het geval het later dan 18 uur wordt of er dus al 4 uren gespeeld zijn. In het begin keken enkele ploeggenoten raar op toen ik mijn proviand bovenhaalde maar ik zie dat steeds meer ploeggenoten mijn voorbeeld volgen want vaak is er ter plaatse weinig of niets te koop. Marcel heb ik al eens een boterham toegestoken toen hij hongerig toekeek.

Voor de laatste interclubronde zat ik met een dilemma. De club organiseerde op dezelfde avond van de speelronde een feestmaaltijd waarbij sterk werd aangedrongen om zo talrijk mogelijk aan deel te nemen. Normaal ben ik de eerste om in te schrijven op zulke feestjes maar ik voelde op voorhand al nattigheid. Zelf proviand meenemen en dit opeten om 18 uur zou mijn eetlust grotendeels bederven. Bovendien lag de menu vast en moest je op voorhand betalen dus achteraf nauwelijks iets van eten zou zonde zijn. Tenslotte zou men al beginnen om 18 uur dus wat als je als enige moet doorspelen tot 20 uur. Ik liet mij uiteindelijk overhalen en hoopte op het beste maar het liep natuurlijk helemaal verkeerd.
De stelling die thuis getaxeerd was als remisehet falen bij op winst spelen in de vorige onderlinge partijde kersverse grootmeester-titel van Bart, het ontbreken van proviand, het startende clubfeest, ... zullen allemaal wel ergens een rol gespeeld hebben bij het onbesuisd willen afdwingen van de remise. Remise had ik natuurlijk gemakkelijk kunnen behalen zonder de overhaasting. Dat jonge spelers deze fout maken is makkelijker begrijpbaar zoals recent nog in het open kampioenschap van Azië.
Opnieuw een makkelijk vermijdbare nederlaag waarin de minder ervaren speler te happig was om remise te maken.

Tot slot wou ik ook nog meegeven dat ik uiteindelijk als enige speler na de tijdscontrole doorspeelde tot bijna 8 uur. Ook dat was geen grote verrassing want met een gemiddelde van net geen 53 zetten per partij was ik veruit de actiefste speler. Dit ligt ook compleet in de lijn van mijn artikeltje sofia regels. Toen ik dan uiteindelijk ook aan tafel ging, hadden de andere ploeggenoten al gedaan en vertrokken ze naar huis. In de Franse interclub gingen we ook geregeld achteraf eten maar daar werd steeds gewacht op de laatste speler. Enkele bestuursleden zagen gelukkig ook wel in dat de situatie scheef zat en offerden zich op om mij niet alleen te laten eten wat ik zeer apprecieer maar ik trek sowieso wel mijn conclusies voor de toekomst.

Thuis kreeg ik ook steun van mijn vrouw die mij opbeurde door te stellen dat ik weer een speciaal verhaal heb voor op de blog. Tja als je het zo bekijkt dan heeft elk nadeel toch weer een voordeel.

Brabo

maandag 7 juli 2014

Ideeën

Als we geen rekening houden met de psychologische aspecten in het schaken dan blijft enkel de theoretische evaluatie over van de zetten. De zet waarvan we verwachten dat ze cruciaal is voor de theoretische evaluatie van een stelling, wordt in het schaakjargon als kritiek beschouwd. Zelf heb ik altijd erg veel tijd gespendeerd in het zoeken van kritieke zetten wat op deze blog al veelvuldig aan bod kwam: correspondentieschaak, groene zetten,...

Of het nu kritiek, verwondering of simpel een opmerking was, feit is dat Bart Michiels het uiteraard bij het rechte eind had door achteraf te stellen dat ik met 8.Le2 in onze onderlinge partij niet een kritieke voortzetting had gekozen. Rekening houdend dat ik hiervan voorafgaand de partij al op de hoogte was, zal voor sommige lezers wellicht inconsequent klinken met mijn eerder artikel over de wetenschappelijke aanpak. Zelfs Kara schreef in een reactie dat hij zelf voor een andere en vanuit theoretisch perspectief interessantere zet zou hebben gekozen.

Verantwoording afleggen voor mijn openingskeuze is natuurlijk niet verplicht maar een aantal zaken wil ik wel even verder toelichten omdat ik meen dat ze ook voor andere schakers interessante elementen bevatten. Eerst en vooral is een kritieke zet niet altijd de beste praktische zet. Een kritieke zet plaatst mogelijks wel meer druk op de tegenstander maar vaak ook op jezelf. In mijn vorige onderlinge partij met Bart koos ik bijvoorbeeld voor een kritieke zet in het eindspel i.p.v. een afwikkeling naar een remise-eindspel met een pion minder om dan uiteindelijk zelf als eerste in de fout te gaan.

In heel wat openingen met een goede reputatie (zoals het Marschallgambiet, het Berlijns,...) is het vaak ook heel moeilijk om te stellen wat precies de kritieke zet is (net omdat niemand tot nu toe in staat was om een concreet voordeeltje aan te tonen). Daarnaast is het ook zo dat net de interessantste varianten uiteraard ook het meest waarschijnlijk door de tegenstander zullen onderzocht zijn. Een recent mooi voorbeeldje waarin we deze risico's terugvinden, is de cruciale partij van het rapid WK op bord 1 tussen Anand en Caruana in jawel de Modern French.
Anand kwam nog goed weg met slechts een blauw oog. Echter dit voorbeeldje is evenmin een bewijs dat het kiezen van een kritieke opening onzin is. Ik stel enkel dat een juiste inschatting moet worden gemaakt van de risico's. Mits voldoende training, studie op voorhand is het kiezen van de kritieke voortzetting meestal correct. Nu ik ben niet schuw van het nemen van (te) grote risico's in een opening (zie bv. schaak-intuïtie deel 2) maar iets complex spelen zoals 8.a3 zonder training, studie of zeker te zijn dat het een kritieke lijn is tegen een speler met 200 punten meer, vond ik erover en evenmin wetenschappelijk.

Eenmaal de keuze gemaakt om niet verder te zoeken naar een kritieke voortzetting is het wel best zaak om een alternatief klaar te hebben liggen. Een dubieuze openingsvariant kiezen is een oplossing waarvoor heel wat amateurs (zelfs sterke) kiezen maar niet voor mij. Het is niet alleen risicovol maar gaat eveneens helemaal in tegen mijn wetenschappelijke aanpak. Variëren met een totaal andere opening die geen deel uitmaakt van het repertoire is een andere mogelijkheid die relatief makkelijk is als je met wit speelt. Minder risicovol dan de vorige oplossing maar een openingsvoordeeltje mag je normaal vergeten en wetenschappelijk is het ook al niet. Tenslotte kan je ook kiezen om het normale repertoire te spelen maar je tracht er voldoende ideeën in te weven. Met ideeën bedoel ik geen "killer"-nieuwtjes die belangrijk zijn voor de theoretische evaluatie van de stelling. Het doel van een idee is om vooral tijd te winnen op de klok en een positie op het bord te verkrijgen waarin men zich goed voelt. In correspondentieschaak zijn zulke ideeën vrij waardeloos maar in bordschaak hebben ze hun nut al talloze malen bewezen.

Deze strategie van een vast repertoire doorspekt van ideeën is niets nieuw wat ik vertel en wordt al geruime tijd ook door topgrootmeesters gebruikt. Zo herinner ik mij nog goed hoe Anand in 2007 de wereldtitel veroverde in Mexico door 4 verschillende ideeën tegen de ongenaakbare Marshall te gebruiken. In het artikeltje Tanguy Ringoir is Belgisch kampioen werd het verhaal al terloops aangehaald maar ik wou deze keer wel eens de partijen concreet tonen.

Anand was niet geïnteresseerd in het weerleggen van de Marshall wat wellicht toch onmogelijk is maar creëerde telkens nieuwe onbekende problemen op het bord voor zijn tegenstanders. Niet elke partij leidt tot winst met deze methode maar met een rendement van 75% kon Anand uiteraard niet klagen. Er zijn een aantal grote voordelen aan deze aanpak. Vooreerst blijf je in grote lijnen binnen het repertoire spelen dus mocht zwart plots iets minder stevig spelen dan de Marshall dan ben je niet perse op onbekend terrein. Alhoewel het idee geen theoretisch voordeel oplevert, kom je zeker ook niet slechter te staan. De grootste troef is uiteraard dat je het idee thuis al bekeken hebt met de computers en de tegenstander naar alle waarschijnlijkheid niet.

Het grote nadeel van het werken met ideeën is dat ze meestal slechts 1 keer in een serieuze partij kunnen worden gebruikt. Na publicatie zullen potentiële tegenstanders snel een anti-dote met de computer vinden. Dus je moet nadat een idee opgebruikt is op zoek naar weer wat nieuws. Dat is een onbegonnen werk voor de meeste amateurs, hoor ik al denken maar dat valt eigenlijk best mee. Een idee neemt een fractie van de tijd in beslag dan voor een killer-nieuwtje want er bestaan een aantal handige hulpmiddelen. MNb gaf aan dat ik behoorlijk goed ben hierin maar ik geloof dat de lezer na mijn tips ook wel zijn plan moet kunnen trekken.

1) Kopieer ideeën uit recente OTB-partijen die onder de radar bleven van het internationale schaaknieuws. Heel wat schakers zijn op de hoogte van wat de top 2700 spelers speelden in hun repertoire maar spelers tussen 2300 - 2700 komen ook vaak met interessante ideeën op de proppen. Het is ook belangrijk dat de partijen recent werden gespeeld zodat de kans klein is dat de tegenstander het idee in de voorbije jaren per toeval heeft ontmoet.
2) Kopieer ideeën uit correspondentiepartijen zelfs al werd het slechts remise voor de witspeler. Bijzonder weinig bordspelers kijken naar die partijen. Bovendien problemen die in correspondentieschaak oplosbaar zijn, kunnen vaak erg moeilijk te kraken zijn achter het bord.
3) Laat een schaakprogramma kijken naar meerdere lijnen per zet. Soms levert de 2de of 3de beste zet een heel interessant idee op. Mijn favoriete knop in infinite analysis mode is de letter 'y', zie Fritz handleiding voor meer info. Hiermee verplicht ik het programma zijn favoriete keuze te negeren en te kijken naar de volgende beste zet. Het grote voordeel t.o.v. meerdere lijnen tezelfdertijd te laten berekenen is dat je veel sneller resultaten krijgt. Dit is niet alleen omdat er minder te berekenen valt maar ook omdat er geen tijd verloren moet gaan tussen het wisselen van de meerdere lijnen.

Dus met een minimum aan tijd en inspanningen kan iedereen met succes ideeën implementeren. Naast het verrassingselement kunnen ze ook worden gebruikt als patches tot wanneer meer tijd beschikbaar is om serieus te werken aan een opening. Ik ben ervan overtuigd dat het zowel voor amateur als prof een uitstekend instrument is voor tornooischaak.

Brabo