woensdag 16 oktober 2013

Revolutie in het millennium

Het enige boek van Kasparov over Modern Chess dat ik niet gelezen heb, is Garry Kasparov over modern chess, Part 1: Revolution in the 70's om de eenvoudige reden dat ik recenter openingsmateriaal interessanter vind om te studeren. Een leuke boekbespreking van dit boek kan je vinden op de site van de torrewachters. Recent werd de vraag gesteld op chesspub of we ook van een soort revolutie kunnen spreken in het nieuwe millennium. Al snel werd opgemerkt dat er in het laatste decennium een explosie is geweest (en we mogen stellen nog steeds bezig is) van nieuwe systemen en varianten in die mate zelfs dat een boek over de 70's wellicht slechts een hoofdstuk vandaag zou betekenen. Het is 1 van de voornaamste redenen waarom we tegenwoordig veel meer openingsrepertoire boeken zoals bv. Playing 1.d4 Indian defences van Lars Schandorff dan openingmanuels zoals bv. The complete Albin counter gambit van Luc Henris gepubliceerd zien.

Zonder twijfel heeft de computer hierin een belangrijke rol gespeeld. Vroeger keken spelers op naar het tactisch vernuft van spelers zoals Mikhail Tal of Rashid Nezhmetdinov. Vandaag kan iedere speler die een goede huisanalyse heeft gemaakt, toveren op het bord wat in mijn blogartikeltje iccf geïllustreerd werd. Spelers zijn niet meer bang om hyperscherpe openingsvarianten te spelen omdat ze weten dat hun computerprogramma op voorhand heeft getoond dat het allemaal speelbaar is. Naast het tactische, zien we ook een opmerkelijke opgang van gambieten waarin materiaal wordt geïnvesteerd voor dynamische karakteristieken. Het Marshallgambiet is zonder twijfel 1 van de meest uitgesproken systemen die een hoge vlucht heeft gekend in het laatste decennium in die zin zelfs dat veel witspelers de brui hebben gegeven aan de traditionele Spaanse opzet en die ingewisseld hebben voor het tragere d3 concept. Op mijn blog heb ik hiervan een voorbeeldje gegeven in het artikeltje eindspelen met ongelijke lopers deel 2. Bij het Marshallgambiet kunnen we spreken van voornamelijk uitdiepen van de theorie maar er zijn de laatste jaren ook vele nieuwe speelbare gambieten ontdekt. Ik herinner mij bv. de opzienbare Gajewski 2.0 gambieten die de wereld rondgingen want tenslotte betrof het toch een opening die talloze spelers al talloze malen hadden ontmoet.

Tenslotte zie ik een 3de tendens in het bekijken van positionele nadelen t.o.v. dynamiek. Een opening zoals het Berlijns werd enkele decennia geleden nog bekeken als onzin maar vandaag hebben de meeste topspelers het in hun repertoire zowel met wit als zwart. Eigenlijk is het wel absurd wat zwart doet. Hij laat zich vrijwillig derocheren, zijn pionnenstructuur versplinteren (dubbele c-pionnen) en bovendien krijgt wit enkele tempi cadeau. Desondanks slaagt de computer er niet in om iets te forceren integendeel want zwart heeft goede tegenkansen als wit eventjes onnauwkeurig speelt.

Recent stootte ik op een gelijkaardig concept in de Rauzervariant waar zwart door middel van serieuze positionele concessies erg dynamisch spel tracht te verkrijgen. Ik bedoel het systeem met g6 waar zwart zichzelf laat opzadelen met een totaal verminkte pionnenstructuur wat zelfs vaak een pionoffer betekent.
Desondanks zien we dat recent meerdere sterke grootmeesters bereid zijn om de opening met de zwarte stukken te spelen. Ik denk aan 2012 Wereldkampioen bij de junioren Alexander Ipatov, 2011 Europees kampioen Vladimir Potkin en +2600 Evgeniy Najer. Een fantastische partij die weliswaar verloren werd door zwart maar niet door de opening, werd begin dit jaar in Wijk aan Zee gespeeld tussen de Zweedse grootmeester Nils Grandelius en de eerder vermelde Alexander Ipatov.
In het laatste New in Chess Yearbook 107 staat ook een compleet hoofdstuk gewijd aan het systeem wat ik ontdekte dankzij een bespreking in Checkpoint, een maandelijkse rubriek van Hansen op Chesscafe (lezers die toevallig dit boek in bezit hebben en bereid zijn om de kennis van dit hoofdstuk te delen zodat ik mijn analyses kan controleren, kunnen mij hiermee een plezier doen). We mogen dus verwachten dat er in de nabije toekomst nog spelers zullen zijn die het systeem eens gaan proberen. Wel zelf heb ik niet lang moeten wachten want reeds in juli kreeg ik het op het bord in ronde 7 van Open Gent door een jonge beloftevolle Belgische speler Yasseen De Herdt. In mijn partijvoorbereiding had ik opgemerkt dankzij de laatste twics en het downloaden van de partijen van het voorbije Belgisch kampioenschap dat Yasseen ermee 4 keer gewonnen had dus ik was een gewaarschuwd man om de opening zeker niet licht op te nemen. Het werd een hele ochtend pluggen om toch maar iets te vinden wat mij een voordeeltje zou opleveren wat geen sinecure was met 2 kleine kinderen rond mij hangend voor aandacht. Hoe langer ik keek naar de varianten, hoe meer ik verbaasd was over de vitaliteit van de opening. Uiteindelijk vond ik toch iets nieuws waarvan ik vermoedde (er was onvoldoende tijd om alles in detail uit te pluizen) dat het een verbetering kon zijn.
Wit won dus erg makkelijk waardoor Stefan Docx achteraf mijn overwinning interpreteerde als iets wat voornamelijk op de conto van de erg zwakke zwarte openingskeuze moest worden geschreven. Echter dit is m.i. onterecht want zwart kan makkelijk zijn spel verbeteren in de partij. Compleet gelijkspel kan ik niet  vinden voor zwart tegen de opstelling waarvoor ik gekozen heb maar zelfs met het nadeeltje is het zeker niet zo dat zwart perse hoeft te verliezen. Misschien slaagt een grootmeester wel erin om dit nadeeltje succesvol te verdedigen alhoewel ik moet toegeven dat ik zelf zeker niet vrijwillig dit soort stelling zou opzoeken. Voor het type speler die graag gambieten speelt (dus in die categorie val ik zeker niet) blijft het sowieso een goed verrassingswapen maar het lijkt mij toch een beetje riskant om het elke keer te spelen vooral als de tegenstander zich kan/ zal voorbereiden.

Als we van een revolutie in het millennium mogen spreken dan meen ik dat het vooral dankzij de computer is dat we vandaag beseffen dat er veel meer stellingen speelbaar zijn dan we vroeger mogelijk dachten. Dit vind ik een verfrissende gedachte in vergelijking met de doemdenkers die menen dat de computer voor de doodsteek zal zorgen van het moderne schaak.

Brabo

dinsdag 8 oktober 2013

Nederlands of Engels ?

Af en toe krijg ik de vraag waarom de blog niet in het Engels wordt geschreven zodat de artikels door een veel breder publiek kunnen worden gelezen. Uit de blogstatistieken lees ik af dat er wel wat verkeer komt uit niet-Nederlandstalige landen en dit zijn niet uitsluitend toeristen want de google-translate optie wordt geregeld gebruikt.

Technisch is het voor mij zeker mogelijk om in het Engels te schrijven maar tot nu toe heb ik de boot afgehouden. In elk artikel is een zekere link aanwezig met mijn persoonlijke ervaringen dus met een belangrijke insteek vanuit de regionale schaakwereld. Het is dan ook logisch om in de eerste plaats lezers aan te spreken die ook in deze regio spelen. Het gebruiken van de Nederlandse taal is dus een bewuste keuze om dit aspect te accentueren.

Anderzijds schrijf ik op deze blog over veel meer zaken dan enkel lokale aangelegenheden. Mijn vorig blogartikeltje iccf is hiervan een mooi voorbeeldje waar ook heel wat niet-Nederlandstalige schakers interesse voor tonen. Het gebruiken van google translate is zeker geen aangenaam alternatief als je zulke teksten moet lezen want de kwaliteit is vaak erg schabouwelijk. Ik besef dus dat schrijven in het Engels noodzakelijk is als ik een breder internationaal publiek wil betrekken. 

Een breder internationaal publiek is uiteraard aantrekkelijk voor mij want een blog schrijf je in de eerste plaats om gelezen te worden. Echter ik wil niet een breder internationaal publiek bereiken als dit ten koste gaat van de Nederlandstalige lezers. Een oplossing zou zijn om de blog in de 2 talen te onderhouden dus zowel Nederlands als Engels maar dit hou ik niet vol in mijn reeds overladen agenda. Dus stel ik de vraag aan de lezer wat hij/zij zou vinden als ik de swap maak naar het Engels. Is voor u het Engels als taal op deze blog aanvaardbaar of bedankt u liever hiervoor? Hoe meer reacties, hoe beter ik een gefundeerde keuze kan maken.

Brabo

Addendum 12 oktober 2013
Omdat Nederlands voor heel wat lezers een meerwaarde betekent, heb ik beslist om een Engelstalige spin-off te creëren van deze blog. Op de spin-off zal ik af en toe artikels vertalen naar het Engels op basis van inhoud en mijn beschikbare tijd. Dit is een voorlopige beslissing dus kan in de toekomst nog worden bijgestuurd. Een link is rechts toegevoegd. Iedereen bedankt om te reageren !

maandag 7 oktober 2013

ICCF

Dat kennis belangrijk is om punten te scoren, weten we allemaal. Het is dan niet verwonderlijk dat heel wat ambitieuze schakers een verzamelwoede hebben als het op databases aankomt. In een reeds eerder op deze blog vermeld youtubefimpje, zie schaakintuitie deel 2 vertelt Anand dat hij vandaag over een database van ongeveer 20 miljoen partijen beschikt. De auteur van het boek Grandmaster repertoire 10 The Tarrasch Defense, Nikos Ntirilis meende aanvankelijk dat dit allemaal kwalitatieve partijen zijn maar op Quality chess blog gaf ik al aan dat dit onmogelijk correct kon zijn. We mogen veronderstellen dat een regerende wereldkampioen pas zal spreken over een kwalitatieve partij als de spelers uit de top 100 komen en de partij gespeeld werd op een serieus tempo. De top 100 speelt erg ruim genomen, 100 partijen per jaar dus als we niet met overlappingen rekening houden, tellen we slechts 10.000 partijen per jaar.  Dit zou betekenen dat we 2000 jaar nodig hebben om aan 20 miljoen kwalitatieve partijen te geraken. 

Een wereldkampioen houdt dus veel meer bij dan enkel kwalitatieve partijen. Ik ken uiteraard niet de exacte samenstelling van Anand's database maar ik ben er vrij zeker van dat ze opgebouwd is rond een Chessbase product (Mega of Big database) waardoor ook heel veel partijen van een heel beperkte kwaliteit aanwezig zijn. Nu kan je jezelf inderdaad de vraag stellen of het niet verstandiger zou zijn om die minder interessante partijen eruit te gooien. Wel vooreerst ben ik van mening dat er meestal wel iets leerzaam aanwezig is in een serieus gespeelde partij. Dit aspect besprak ik uitvoerig in mijn vorig blogartikeltje welke partijen analyseren. Tevens zijn databases een goede bron om informatie te winnen over tegenstanders. De meeste wereldtoppers spelen niet uitsluitend tegen hun peers (denk aan simultaans, open tornooien, ...). Ook mogen we niet vergeten dat bepaalde jonge spelers later sterk zullen worden. Tenslotte is het ook zo dat het bewaren van grote databases spotgoedkoop is en bovendien beschikken we vandaag over instrumenten die in een minimum van tijd grote databases kunnen doorzoeken naar specifieke informatie.  Ik wil hierbij wel nog opmerken dat we beter chessbase als formaat van database gebruiken want ik ondervond dat bij pgn formaat de zoektijd serieus kan oplopen bij grote bestanden.

Nu zelfs al bewaren we ook de partijen met mindere kwaliteit, dan nog is 20 miljoen een erg hoog aantal. De meest recente commerciële Mega Database telt 5,4 miljoen partijen. Zelf heb ik er nu meer dan 7 miljoen waarvan ik een gedetailleerde opsomming maakte in een commentaar onder mijn blogartikeltje groene zetten. Onlangs voegde ik dankzij een hint van hypekiller5000 nog een mooie collectie kwalitatieve partijen aan toe die gespeeld werden tussen schaakprogramma's onderling zie computerchess. Killers van openingsnieuwtjes zal je nauwelijks vinden in zulke enginedatabases maar het is wel een erg handig hulpmiddel om een snelle en accurate evaluatie te krijgen van bepaalde bestaande openingsvarianten. Op openingmaster kan je vandaag tegen betaling 8,7 miljoen partijen vinden. Meer vind je wellicht niet als gewone schaker op het internet dus Anand beschikt duidelijk over enkele exclusieve kanalen. Mark Uniacke beweert op de Hiarcs website dat Anand gebruik maakt van hun schaakprogramma en dus ook wellicht toegang heeft tot extra enginedatabases. Daarnaast is ook geweten dat Anand bevriend is met Frederic Friedel en dus naar alle waarschijnlijkheid ook toegang heeft tot de partijen gespeeld op de webportal playchess. Momenteel staat de teller op playchess al op 660 miljoen partijen dus het moet een koud kunstje zijn om daar een 10 miljoen betere partijen uit te selecteren door gebruik te maken van rating en tempo als criteria.

Uiteraard bestaat er naast een continu zoeken naar kwantiteit ook een gelijkaardige zoektocht naar kwaliteit. Een paar decennia geleden werd kwaliteit uitsluitend gelinkt aan bordpartijen gespeeld door de wereldtoppers. Vandaag zijn die partijen vanzelfsprekend ook nog belangrijk maar ondertussen hebben de meeste spelers ontdekt dat iccf een ware schat aan erg hoogstaande partijen levert. In heel wat recente bordpartijen zien we dan ook dat het openingsnieuwtje stamt uit de correspondentiewereld. Soms leidt dit tot vreemde wilde partijen als beide spelers gebruik maken van dezelfde informatie. Zo vond ik via chessvibes de partij Vachier-Lagrave Gelfand waar beide spelers een iccf-partij volgden uit 2012. Maxime week af op zet 18 met een voortzetting waarvan ik vermoed (rekening houdend met het tijdsverbruik voor de hele partij) dat hij wist op voorhand dat zwart bij correct spel remise zou kunnen behalen. Echter Boris had zijn huiswerk ook gemaakt want in een mum van tijd werd afgewikkeld met enkele fantastische tactische zetten naar een eeuwig schaak. Het voorbeeldje toont trouwens ook mooi aan hoe uitgebreid die spelers hun openingen voorbereiden dus niet alleen op de hoogte zijn van de sleutelpartijen maar tevens kritisch kijken naar allerlei alternatieven. Hieronder kan je beide partijen naspelen.
De bordpartij werd gespeeld in de voorbije Wereldbeker die gewonnen werd door Kramnik.
Zelf mocht ik enkele maanden geleden een gelijkaardige ervaring meemaken. Echter in tegenstelling met het vorige voorbeeld is hier minder duidelijk wie eerst was want het verhaal start eigenlijk al in 2010. Op chesspub publiceerde ik toen eigen gemaakte analyses over het Stautongambiet met De2 naar aanleiding van mijn partij tegen Pieter Saligo. In 2011 werd een correspondentiepartij gespeeld met exact de hoofdlijn die ik toen had aanbevolen.
Het kan uiteraard toeval zijn maar heel wat correspondentiespelers zijn erg actief op chesspub dus het zou mij niet verwonderen dat 1 of beide spelers op de hoogte waren van mijn eerder gepubliceerde analyses. Ik was dan weer op mijn beurt op de hoogte van de correspondentiepartij door een webpagina over het Stautongambiet. Trouwens als je een liefhebber bent van gambieten dan is de Ian Simpson's Chess Site zeker eens de moeite om rond te neuzen. Aanvankelijk had ik enkel notie genomen van de partij en het was pas nadat Stefan Docx mij erop wees (tijdens Open Leuven 2012?) dat zwart in de slotstelling ook met het spectaculaire Lxc3 remise had kunnen maken dat ik de moeite deed om enkele varianten eens met een computer te bekijken.
Vele maanden later kwam het allemaal op het bord tijdens de 6de ronde Open Gent. In het uurtje voorbereiden tegen Arno Bezemer had ik enkel mijn oorspronkelijke analyses over de Stautongambiet met De2 opgefrist waardoor ik de exacte zetten van de correspondentiepartij mij niet meer tijdens de partij kon herinneren. Echter door beiden logisch te redeneren, bereikten we toch de slotstelling van de correspondentiepartij en toen kreeg ik een déjà-vue want zag opslag de eindcombinatie met Lxc3 die ik eerder had bestudeerd.

De partij trok uiteraard wat toeschouwers die benieuwd waren wat er precies gebeurd was. Toen ik en Stefan Docx vertelden dat alles al bekend was, droop men stilletjes af. Net zoals in mijn artikeltje over de wetenschappelijke aanpak waren de reacties opnieuw erg varierend van verwondering tot afgrijzen.

Of dit soort bordpartijen een goede of slechte zaak is voor het competitief bordschaken, laat ik in het midden. Feit is dat je als titelhouder min of meer verplicht bent om op de hoogte te zijn van deze correspondentiepartijen om gelijke tred te kunnen houden in de opening. Hieruit mogen we dus afleiden dat correspondentiepartijen gespeeld op iccf waardevol zijn. Iccf heeft zich dit ook beginnen realiseren en kwam zo uiteindelijk tot de beslissing om hun database volledig af te schermen voor niet-leden. Sinds eind vorig jaar (zie ICCF Congress 2012) is de database afgeschermd, iets wat ik pas ontdekte in juli daar ik toen pas als voorbereiding op Open Gent trachtte de meest recente partijen te downloaden. Mijn pogingen op chesspub om deze blokkering te omzeilen, vingen bod dus lezers die mij hiermee kunnen helpen, zouden mij zeker een plezier doen. Ik vermoed dat sommige bordspelers nog via exclusieve kanalen toegang zullen hebben tot de iccf-database en dan behoor ik uiteraard graag tot deze groep bordspelers. Op chessvibes merk ik al op dat er geen referenties meer worden gemaakt naar recente correspondentiepartijen van 2013. Het is een spijtige evolutie die ik al eens eerder heb besproken in mijn blogartikeltje partijpublicaties.

Dat iccf verkiest om zich te distantiëren van bordschaak werd onlangs bevestigd door een belangrijke wijziging in hun statuten. In het ICCF Congress 2013 werd beslist om niet meer de basisregels te volgen van het bordschaak en dus de fide. Nu verwacht ik niet dat iccf de loop van de stukken zoals een paard of loper zal wijzigen maar wel dat de klemtoon meer gelegd zal worden op het correspondentieaspect dus de analyse. Een opmerkelijke beslissing vind ik dan ook de invoering van een ratingsysteem voor Chess 960 schaak. Een andere opmerkelijke beslissing is de afschaffing van de 50 zettenregel (artikel 9.3) als een tablebase wordt bereikt in een correspondentiepartij. Spelers kunnen nu met een tablebase remise of winst claimen bij de tornooileiding. Het grote voordeel is dat men niet meer verplicht kan worden om nog vele maanden te wachten op het resultaat dat iedereen al kende. Een nadeel is dat we nu mogelijks voor eenzelfde tablebasestelling een verschillend resultaat hebben voor een bordpartij t.o.v. een correspondentiepartij. Wat dit precies inhoudt en waarom iccf dit beslist heeft, zal ik trachten uit te leggen met een stelling die ik al eens eerder heb vermeld in mijn blogartikeltje schaakintuitie deel 2.

In bovenstaande screenshot zien we finalgen als output geven dat zwart wint in 85 zetten. Ik heb ook de hoofdlijn geafficheerd en daar zien we dat de 50 zettenregel niet in werking treedt dus zowel in bordschaak als correspondentieschaak zou zwart winnen indien deze lijn zou worden gevolgd. Echter hiermee is de kous niet af. Als ik op zetten 49 en 50 op het eerste zicht sneller verliezende voortzettingen kies dan wordt het een ander verhaal.


Zwart wint in 48+1+22 = 71 zetten maar nu treedt wel de 50 zettenregel in werking (pas op zet 55 wordt een pion verschoven). In bordschaak zou dit betekenen dat de partij remise wordt gegeven terwijl met het nieuwe reglement in correspondentie zwart toch nog steeds de winst kan claimen. Het omgekeerde zouden we nu kunnen doen voor zwart. We zoeken een minder snel winnende variant die opnieuw voldoet aan de 50 zettenregel. Dit proces kunnen we voor wit en zwart vele malen herhalen. Ik meen in bepaalde stellingen dat we makkelijk miljoenen iteraties moeten doen om zekerheid te hebben of een stelling volgens de 50 zettenregel al dan niet gewonnen kan worden. Manueel is dit dus vaak onmogelijk correct uit te voeren. Tablebases die rekening houden met de 50 zettenregel zijn in een veel beperktere mate beschikbaar dan het type dat ik besprak ik mijn blogartikel tablebases. De enige website die ik ken waar een zekere selectie aan tablebases met de 50 zettenregel staan (of DTZ50 genoemd) is chess.jaet.org/endings/. In de computation status kan je zien dat we spreken over een erg bescheiden dekking van de bestaande tablebases.

Nu kan je jezelf uiteraard afvragen of zulk soort conflictsituaties niet uiterst zeldzaam zijn. In bordschaak mogen we veronderstellen dat niemand erin kan slagen om 50 of meer opeenvolgende beste zetten te spelen zoals de tablebases weergeven dus het is sowieso iets wat enkel relevant is voor correspondentieschaak of puur vanuit analytisch oogpunt. Op chesspub refereerde de correspondentiespeler Vass naar een fantastisch artikeltje waar 24 voorbeelden van eindspelen met de 50 zettenregel in detail werden besproken (in het Russisch maar met googletranslate mag dat zelfs voor niet-Russisch sprekenden geen probleem zijn). 24 voorbeeldjes blijft weinig maar het toont wel aan dat er een zekere grens is overschreden door iccf. Iccf koos om een maximum aan tablebases te kunnen gebruiken zonder afhankelijk te zijn van de 50 zettenregel. Bovendien mogen we niet vergeten dat de 50 zettenregel iets arbitrair is (wat ik reeds uitgelegd heb in mijn blogartikeltje sportiviteit) en dus bekeken kan worden als slechts een middel om de partij te kunnen laten stoppen als de spelers technisch niet in staat zijn om te winnen. In correspondentieschaak is technisch veel meer mogelijk dus logisch om af te stappen van de menselijke limieten in bordschaak.

Alhoewel ik de stappen dus begrijp, ben ik als theoreticus bedroefd om deze evolutie. Databases exclusief maken voor een selecte groep, hanteren van andere reglementen, ... maakt mijn taak om onderzoek te doen niet makkelijk. Ook zorgt het voor een verdere versnippering van het al erg gemarginaliseerde schaken. Misschien moeten we inderdaad specialiseren om de toekomst te vrijwaren maar ik heb mijn twijfels want vaak is samen trekken aan dezelfde kar een betere strategie.

Brabo

woensdag 25 september 2013

Welke partijen analyseren?

In mijn blogartikeltje analyseren met de computer vermeldde ik reeds dat heel wat spelers analyseren eerder een noodzakelijk kwaad beschouwen om punten te scoren/ progressie te maken. Het spreekt voor zich dat je een activiteit die niet plezierig is, tracht te beperken tot een minimum. Hierbij is het dus zaak om een goede selectie te maken die een maximaal rendement oplevert. Ondanks dat ik in tegenstelling met de modale amateurschaker wel graag analyseer, moet ook ik keuzes maken welke partijen te analyseren simpel omdat het onmogelijk is om alles te bekijken.

Voor zover ik weet, bestaat er geen consensus over wat nu precies het beste materiaal is om te analyseren. Omdat analyseren een beetje zoals studeren is, geloof ik evenmin dat er een beste methode bestaat voor iedereen. Ik wil dan ook geen artikeltje schrijven over wat de beste partijen zijn om te analyseren maar meer een persoonlijke inkijk geven over het huiswerk dat ik bijna dagelijks maak. Trouwens gewoon bezig zijn met stellingen zal naar alle waarschijnlijkheid al een positieve invloed hebben op je spel.

Ik vermoed dat vandaag 80% van mijn analyses worden gemaakt op mijn eigen gespeelde partijen. De resterende 20% gaat naar partijvoorbereidingen, bepaalde openingen, input voor de blogartikeltjes of toevallige interessante stellingen. Zelf twijfel ik sterk of dit wel een goede verdeelsleutel is maar ik lig er niet wakker van want een optimaal rendement behalen betreffende beter te schaken, is voor mij geen vereiste als amateur. De motivatie voor al dit analysewerk haal ik enerzijds uit mijn speelwijze die gebaseerd is op een wetenschappelijke aanpak en anderzijds uit mijn plezier dat ik vind bij het uitzoeken wat er allemaal op het bord en in het bijzonder in mijn eigen partijen gebeurd is of kan/kon gebeuren.

Omdat niet elke eigen gespeelde partij even interessant is, is het vanzelfsprekend dat er niet in elke partij evenveel analysewerk wordt gestoken. Blitz of bulletpartijtjes bekijk ik zelden of nooit. Een uitzondering maak ik als er een speler mij meerdere malen hard van het bord heeft gezet met een bepaald systeempje en zelfs dan ga ik niet verder dan met een schaakprogramma en database snel detecteren hoe de opening wel kan worden gespeeld. Daar tegenover onderwerp ik wel elke eigen serieus gespeelde partij (waar tenminste de tijd is genomen om te noteren tijdens de partij) aan een grondige analyse. Met een grondige analyse bedoel ik een methode van analyseren die ik uitgelegd heb in mijn blogartikeltje analyseren met de computer.

Ik vermoed dat elke eigen serieus gespeelde partij op zulk intensieve wijze analyseren voor velen nogal ongeloofwaardig klinkt maar ik kan makkelijk mijn persoonlijke database van 650 eigen gespeelde partijen tonen die stuk voor stuk becommentarieerd staan soms met een brede waaier aan varianten. Trouwens als je kijkt enkel naar deze blog met meer dan 100 artikels waarbij erg vaak uitgebreide analyses staan van eigen partijen dan kan je al afleiden dat ik heel veel hergebruik wat ik al eens lang geleden heb gemaakt. Het oudste voorbeeld in deze blog dateert van 1996, zie schaakcompositities wat tevens overeenstemt met de start van de digitalisering van mijn analyses.

Ik ben mij er dus van bewust dat mijn analysedrift eerder de uitzondering is dan de regel zelfs bij de sterkere spelers. De sterke Belgische FM Thibaut Maenhout gaf op deze blog al toe dat hij zijn analyses niet zo uitgebreid maakt, zie zijn commentaar onder mijn blogartikel een uitgebreid zwartrepertoire. Tevens werd eens de vraag gesteld door een bekende Zottegemse schaker op deze blog, zie een hollands gambietje, of de kans niet klein was dat dergelijke partijen zich herhalen. Wel zoals eerder gezegd in dit artikeltje is het niet mij puur te doen om een optimaal rendement te halen uit al deze analyses wat niet betekent dat ik helemaal niets leer uit deze analyses. Op deze blog heb ik al heel wat artikeltjes geschreven die bewijzen dat ik wel degelijk de vruchten kon plukken van eerdere analyses, zie: een obscuur weens variantjede boemerangeen hollands gambietje en een hollands gambietje deel 2. Er is nog meer terug te vinden op deze blog maar dit zijn de meest opvallende artikeltjes.

Als je op de links geklikt hebt of gewoon de artikels nog herinnert dan zal je het wellicht opgevallen hebben dat ik veelal een slecht resultaat (verloren of remise tegen een veel lager gekwoteerde speler) scoorde bij een eerste ontmoeting met het vreemde systeem. In dit blogartikeltje wil ik aantonen dat het niet alleen slechte resultaten zijn waarvan je kunt leren. Ik ga dus een stap verder en stel dat je eigenlijk uit elk serieus gespeelde partij kunt leren dus zelfs als je gewonnen hebt tegen een (veel) minder ervaren speler in een raar variantje. Om deze stelling te ondersteunen, toon ik 3 partijtjes in chronologische volgorde die ik allen gewonnen heb in een variantje van het loperspel dat Linton als minderwaardig beschouwde voor wit maar m.i. eigenlijk wat ondergewaardeerd is.

Een eerste keer dat ik het variantje ontmoette was in 2003, de open van Le Touquet. Ik behandelde de opening op dezelfde wijze als in de normale hoofdlijn van het loperspel maar ondervond al snel dat wit prettiger stond. Pas in het eindspel kon ik na enkele heksentoeren mijn tegenstander verslaan.
In het vorige clubkampioenschap van Deurne had ik in mijn voorbereiding (jawel zelfs op een 1700 elopunter) opgemerkt dat Lb4 i.p.v. Ld6 heel interessant was omdat een normaal concept met Pc3-Lg5 onmogelijk wordt. Deze keer kwam ik prettig uit de opening maar onnauwkeurig en wellicht te optimistisch spel deden de stelling kantelen. Opnieuw kon ik pas na de 40ste zet een beslissend voordeel verkrijgen ondanks het grote eloverschil.
Tenslotte kreeg ik in de 4de ronde van het voorbije Open Gent opnieuw het variantje op het bord en ditmaal had mijn tegenstander de brute pech dat alle analyses nog fris in het geheugen zaten. Hetzelfde middenspel kwam op het bord maar deze keer wist ik dat ik best eerst de damevleugel controleerde vooraleer andere acties te ondernemen. Dit begripsvoordeel samen met het groot tijdsvoordeel waren uiteraard een ongelijke strijd.
In de 3 partijen behaal ik hetzelfde resultaat maar de wijze waarop is totaal verschillend dankzij het continu bijschaven van de aangeleerde kennis door het analyseren van de eigen partijen. Het is algemeen geweten dat het analyseren van de eigen partijen een must is voor elke speler maar er wordt m.i. te weinig beseft dat er ook van gewonnen partijen kan worden geleerd. Trouwens als jij niets leert van je gewonnen partij dan mag je wel verwachten dat je tegenstander dit zal doen. Het analyseren van de gewonnen partijen is dus ook ergens een methode om de tegenstander een stapje voor te zijn. Uiteraard ben ik akkoord dat je bij tijdsgebrek prioriteit moet geven aan de verloren partijen maar ik ondervind dat tijdsgebrek al te vaak niet de echte reden is en schakers liever iets anders doen dan analyseren waarmee we terug bij de inleiding zitten.

Brabo 

maandag 16 september 2013

Schaakintuïtie deel 2

In de 3de ronde van Open Gent leed ik met wit een vreemde en onverwachte nederlaag tegen een 200 punten lager gekwoteerde speler, nl. Gilles Regniers. Nu ik moet er onmiddellijk bij vertellen dat Gilles wellicht wel wat ondergekwoteerd staat want hij won net ervoor nog het Open Vlaams kampioenschap ondanks het feit dat er heel wat hogere elo's deelnamen, zie eindstand. Vreemd en onverwacht slaat dus eerder op het verloop van de partij dan het eloverschil.

Reeds in de opening maakte ik een opmerkelijke fout. Tijdens de partij kon ik mij niet meer de openingstheorie herinneren. Dat heb ik wel vaker als het een variant betreft die ik al bestudeerd heb maar nog niet eerder in een serieuze partij op het bord heb gehad. Tijdens de prijsuitreiking vertelde Thibaut Maenhout mij dat ik niet de enige ben die met dit probleem kamp. De sleutel om dit op te lossen is uiteraard de theorie herhalen, herhalen en nogmaals herhalen tot het er vast ingebakken zit maar mijn motivatie en prioriteiten negeren deze oplossing. Nu hoeft het vergeten van de theorie geen onoverkomelijk probleem te zijn als je met de witte stukken speelt, zolang je pragmatisch kiest voor een solide voortzetting (14.g3) en niet perse voor een kritieke. Echter ik ben geen pragmatische speler zoals  mijn eerder blogartikeltje de wetenschappelijke aanpak al aantoonde. Dus koos ik voor een riskant idee met een kwaliteitsoffer dat ik eens gezien had in een gelijkaardige positie, zie onderstaande partij.
Ook in mijn partij tegen Gilles zal je zien dat ik eerst a4 speel om daarna te vervolgen met Pcb4 en cxb4. Ik was mij ervan bewust dat er verschillen waren met Anand-Van Wely maar zag geen directe weerlegging van het idee toen ik het uitvoerde. Slechts enkele zetten later kreeg ik al spijt want toen merkte ik op dat de ogenschijnlijke onbelangrijke verschillen wel een cruciale impact hadden op de evaluatie van de stelling.
Zwart heeft zijn groot voordeel laten verzanden en in de slotstelling kan ik nu makkelijk remise maken met dameruil. Computerprogramma's hebben vandaag nog steeds moeite om te zien dat wit een vesting heeft in dit soort posities. Echter ik was niet tevreden met remise in de partij en meende dat ik risicoloos op winst kon spelen. Mijn tegenstander was hier achteraf over verwonderd maar ik had wel degelijk goede argumenten. Vooreerst beschikte ik over Capablanca's voordeel. Hij claimde in 1932 dat de tandem dame+paard sterker was dan dame+loper, zie het historisch artikel van Edward Winter. Ik moet hierbij wel onmiddellijk vertellen dat de correctheid van deze claim tegenwoordig bekritiseerd wordt want recente statistieken blijken dit niet onmiddellijk te ondersteunen, zie bv. dit artikel. Belangrijker is dat wit het sleutelveld d5 beschikbaar heeft om er een dominant paard op te plaatsen dat niet kan worden afgeruild. De sterkte van die troef kan je bv. goed zien in de onderstaande correspondentiepartij die ik won.
Tenslotte wist ik uit een eerder op deze blog besproken Svechnikovvariant dat wit in gelijkaardige pionnenstructuren dus met (tijdelijk) een pion minder op winst kan blijven spelen. Een recent voorbeeld uit de correspondentiewereld waarin wit succes had, kan je hieronder zien.
Alles optellend maakte mij erg optimistisch over mijn kansen en verklaart waarom ik enkele makkelijke remisevarianten in het verdere verloop van de partij vermeed. Aanvankelijk ging het allemaal goed tot ik iets te veel hooi op mijn vork nam en in de gecreëerde complicaties zelf de weg verloor. Zelfs dan zat er nog remise in maar het omschakelen naar de verdediging lukte niet meer in de weinig resterende tijd van de K.O. fase.
Deze partij toont duidelijk aan dat het vertrouwen op allerlei patronen, thema's,... geen garantie is op succes. In een eerder blogartikeltje over schaakintuitie gaf iemand de commentaar dat intuïtie gewoon toepassen van aangeleerde kennis is. Zo simpel is het dus vaak niet. Behalve in specifieke openingen is normaal geen enkele stelling identiek aan een andere. Elke stelling heeft dus zijn eigen karakteristieken waardoor je niet klakkeloos aangeleerde kennis kunt toepassen. Het toepassen van de juiste kennis op het juiste ogenblik is ook intuïtie. Dit kan je niet zomaar leren in een boekje. Wel is het zo dat ervaring met de tijd wel kan helpen om beter te evalueren. Eenzelfde geluid kan je horen van de huidige wereldkampioen in dit youtubefilmpje.

Brabo

dinsdag 10 september 2013

Inactiviteit

Als ik lange tijd weinig of niets geschaakt heb dan merk ik op dat mijn schaakspel roestig is. Het kost meer tijd dan gewoonlijk om de openingskennis te herinneren en ook het rekenen in de partij gebeurt niet zoals je zelf verwacht. Tijdnood staat dan ook geregeld op het appel als ik na een periode van inactiviteit opnieuw begin te schaken. In een tornooi zoals Open Gent over 9 ronden is inactiviteit (voor mij) een erg beperkt probleem. Mijn rating beschermt mij 3 of 4 ronden waardoor ik niet hoef van bij de start reeds 100% in vorm te zijn om punten te scoren. Trouwens zelfs als ik eens een steek laat vallen in de eerste ronden dan nog zorgt het Zwitsers systeem ervoor dat ik in de volgende ronden voldoende kansen krijg om de situatie terug recht te zetten. Anders is het echter als je enkel de Belgische interclub zou spelen. De data van de speelronden liggen ver uiteen op de kalender waardoor je onmogelijk met alleen de Belgische interclub in een zeker speelritme kunt geraken. Mijn ploeggenoot Daniel Sadkowski zal dit zeker kunnen beamen want kon dit vorig jaar zelf ervaren.

De oplossing ligt voor de hand. Je speelt een 2de competitie parallel zodat je bijna elk week wel een partijtje speelt. In mijn blogartikeltje de favoriet heeft honderden punten meer gaf ik eerder aan dat ik voor het lokale Deurnse clubkampioenschap heb gekozen. Sommige tegenstanders hebben wel 800 elo minder maar normaal krijg je toch 1800 - 2000 gemiddeld tegen wat ik ideaal vind om zo voldoende geprikkeld te worden en scherp te blijven tijdens het seizoen. Tegen een +1800 speler is het zelden een walk-over en ben ik als + 2300 speler steeds verplicht om goed te concentreren als ik tenminste geen rating wil weggeven.

Net zoals vorig seizoen werden de inschrijvingen voor het clubkampioenschap afgesloten op de algemene vergadering (vrijdag laatstleden). Echter in tegenstelling met de vorige 5 edities waaraan ik deelnam, werd al snel duidelijk dat deze editie geen ratinggemiddelde van 1800 zou halen. Uiteindelijk zouden slechts 2 + 1800 spelers zich inschrijven. Omdat ik geen backup-tornooi had voor dit scenario, vond ik het erg moeilijk om de juiste beslissing te maken. Na kosten en baten meermaals te hebben vergeleken, besliste ik teleurgesteld om niet deel te nemen. 

Na de algemene vergadering vertelde Robert Schuermans mij dat het een droevige evolutie is dat we bijlange niet alleen zien in het clubkampioenschap van Deurne. De Handel stelt slechts een fractie voor van wat het 10 jaar geleden was. De ligakampioenschappen zoals Antwerpen hebben grote moeite om deelnemers aan te trekken. De vraag die we ons hierbij moeten stellen is of dit een algemene tendens is in het Belgisch schaken of specifiek voor een bepaalde categorie van tornooien. In mijn blogartikeltje elo inflatie gaf ik reeds aan dat het aantal leden met 15% verminderd is de laatste 6,5 jaren dus dat zal zeker een substantiële rol spelen maar verklaart niet alles want we zien vandaag. Minstens even belangrijk is te kijken hoeveel partijtjes onze leden gemiddeld spelen want dit speelt uiteraard ook een grote invloed op de bezettingsgraad. Om dit te kunnen beantwoorden heb ik gekeken naar de activiteit van de Belgische top 100 spelers in 2 ratinglijsten gespreid over 7 jaren: juli 2013 en juli 2006. Ik heb de grens op het jaar 2006 gelegd om zeker te zijn dat ook de fidepartijen worden meegeteld en we dus geen appelen met peren vergelijken.


Uit de tabel zien we een niet te verwaarlozen achteruitgang in activiteit bij de top 100 spelers. Gemiddeld werd 1,2 partijtjes per speler minder gespeeld voor Belgische rating t.o.v. 7 jaren geleden of 120 potjes in totaal voor de top 100 spelers. Ik vermoed dat heel wat lezers zoiets niet verwonderlijk zullen vinden en het gewoon een logische evolutie is in onze steeds hectischere maatschappij. We moeten toegeven dat mensen steeds minder tijd hebben om geregeld te schaken en ons er beter bij neerleggen dat tornooien minder deelnemers zullen hebben. Dit is de makkelijke conclusie die m.i. gevaarlijk is voor de toekomst van het schaken in België omdat ze bepaalde aspecten uit het oog verliest.

15-16 geregistreerde partijtjes per 6 maanden gemiddeld is al erg weinig (Botvinnik vertelde dat je minstens 50 serieuze partijen per jaar moet spelen om voldoende actief te blijven) en het wordt nog minder als we de heel actieve spelers wegnemen in de statistieken die het gemiddelde drastisch omhoog trekken. In juli 2006 waren er 40 spelers van de top 100 spelers die minder dan 10 geregistreerde partijen lieten optekenen. Vervolgens stelde ik ook vast dat na juli 2006 er 12 spelers van de top 100 spelers waren die vandaag niet meer lid zijn van de schaakbond. 11 van de 12 spelers kwamen uit de groep van de 40 zeer weinig spelende schakers !! In de laatste ratinglijst zijn er 52 spelers van de top 100 spelers die minder dan 10 geregistreerde partijen lieten optekenen dus dat betekent weinig goeds voor de toekomst van het Belgisch schaken.

In mijn blogartikeltje nieuwe wedstrijdreglementen heb ik aangegeven dat de visie van de Belgische schaakbond o.a. erin bestaat om het ledenaantal te verviervoudigen in 5 jaren. Als we zulk cijfer willen benaderen dan zal er ook een serieuze inspanning moeten worden gemaakt om te kijken hoe we de huidige leden kunnen vasthouden. Ik hoor allerlei actieplannen om nieuwe leden aan te werven maar geen woord over hoe de huidige leden warm te krijgen om meer te spelen. Nochtans is het voor mij duidelijk dat niet alle inactiviteit volledig te wijten kan zijn aan onze steeds drukkere agenda's. Ik meen dat heel wat spelers best wel bereid zijn om een beperkte hoeveelheid tijd vrij te maken aan het schaken maar vinden geen geschikt tornooi qua kwaliteit en speeldata. Dit probleem verscherpt zich als speler met een hogere elo want gemakkelijk is het vandaag niet om evenwaardige of sterkere tegenstanders te vinden.

In elk geval behoor ik in die categorie van schakers die wel willen schaken maar weinig of geen geschikte tornooien meer kan vinden. Interne tornooien zoals clubkampioenschappen worden door veel sterkere spelers genegeerd. Van slechts 12 spelers uit de top 100 kon ik geregistreerde partijen uit interne competities terugvinden in de laatste ratinglijst. Nu we hoeven niet eens te kijken naar de top 100. Als ik de elolijst van Deurne onder de loep neem dan merk ik op dat slechts 2 + 1800 spelers van de 18 aangesloten + 1800s, dit jaar meespeelt aan het clubkampioenschap in Deurne. De redenen van dit gebrek aan interesse zijn uiteenlopend. De formule is achterhaald, men wil eens ergens anders spelen en/of tegen andere spelers of simpel het sneeuwbaleffect : de ene speler stopt dus de andere speler houdt er dan ook maar mee op (een beetje zoals in mijn geval).

Het lijkt mij geen overbodige luxe om de exacte redenen eens duidelijk in kaart te brengen aan de hand van een enquête. Zoiets raad ik aan voor elk tornooi die vandaag kampt met dalende deelnemersaantallen maar ook voor onze verschillende beleidsniveaus (clubs, liga's, federatie, bond) die het kader bepalen van heel wat tornooien. Persoonlijk hecht ik vooral belang aan nabijheid, een zekere minimumsterkte van gemiddelde elotegenstand en flexibiliteit qua speeldata (makkelijk in te passen in een drukke agenda). Een ideetje voor mijn regio waaraan ik denk, is een soort expertenkampioenschap (+2000 elo?) te organiseren voor groot Antwerpen met eenzelfde soort flexibiliteit zoals momenteel in het Deurnse clubkampioenschap van toepassing is. De winnaar is de kampioen van 't Stad. Alles zou kunnen worden geleid onder de vleugels van het Antwerps schaakcollectief. Spelers spreken onderling af waar en wanneer gespeeld wordt (binnen de krijtlijnen uiteraard van een tornooireglement). Het grote voordeel t.o.v. het lokaal Deurnse clubkampioenschap is dat een veel grotere poule van spelers wordt betrokken. Hierbij wil ik ook even aanstippen dat ik zeker niet wens dat de lokale clubkampioenschappen verdwijnen. De lokale clubkampioenschappen zijn erg belangrijk om het interne clubweefsel te versterken dus dit idee moet eerder als een verlengde worden gezien voor sterkere spelers. Ik ben benieuwd naar reacties (vooral vanuit het Antwerpse) om te horen of voor zulke formule uberhaupt interesse is.

Nu ik sta uiteraard ook open voor een compleet andere formule. Het blogartikeltje is dan ook niets meer dan een aanzet om de discussie over inactiviteit op gang te trekken. In elk geval blijf ik op zoek naar een tornooi in de omgeving om enkele interessante partijtjes te spelen in parallel met de Belgische interclub. Hints of aanbevelingen zijn welkom !

Brabo

Addendum 12 september 2013
Op het Franstalige forum las ik zonet een emotionele oproep om iets te doen tegen de wegsmeltende ledenaantallen (erg verwant met inactiviteit uiteraard). Blijkbaar staan meerdere clubs in Wallonië op het punt om te verdwijnen. Om deze informatie te checken, keek ik naar de KBSBsite en daar zag ik inderdaad een drastische vermindering van het totaal aantal leden op de elolijst (4162 spelers in januari, t.o.v. slechts 3597 spelers in juli wat overeenkomt met bijna 14% minder). Ik vermoed dat er wel wat spelers zijn die nog niet in orde zijn met hun lidgeld en er dus in de nabije toekomst een correctie zal gebeuren. Desalniettemin is het wel een alarmsignaal voor alle instanties om vandaag nog te reageren.

dinsdag 3 september 2013

Een Hollands gambietje deel 2

Weet je wat een topschaker zoals Kramnik doet op de rustdag vooraleer hij zijn eerste partij in de finale van een wereldbeker zal spelen? Vissen zie bv chessvibes ! Alhoewel het een erg populaire sport is in Rusland (mijn Russische schoonvader is ook een fervent beoefenaar) waren toch velen verrast dat een professional zoals Kramnik niet de hele rustdag serieus bezig was met de partijvoorbereiding. Dit betekent echter helemaal niet dat Kramnik weinig gaf om het resultaat maar wel dat hij wellicht van mening was dat rusten belangrijker was dan uren pluggen op de computer. Dit is mogelijk op voorwaarde dat het voorbereidingswerk al eerder werd gemaakt en er dus hoogstens nog hier en daar iets moest worden opgefrist. Dus een partij voorbereiden is voor Kramnik geen koortsachtig memoriseren van groene zetten zoals ik in mijn vorig blogartikel beschreef maar eerder een relax doornemen van enkele nota's en vooral goed uitrusten. 

Makkelijk gezegd allemaal maar hoe kon Kramnik op voorhand weten dat Dmitry Andreikin zijn tegenstander zal zijn in de finale? Wel dat wist hij uiteraard niet op voorhand wat automatisch betekent dat hij alle openingen in zijn repertoire vooraf in detail heeft bestudeerd. Sterke spelers zorgen ervoor dat ze een grondige kennis hebben van alle mogelijke systemen tegen hun repertoire. Een gelijkaardig geluid kan je lezen op chessmasterschool waar grootmeester Andrei Istratescu (dezelfde persoon uit mijn artikeltje met een kanon op een mug schieten) stelt dat veel spelers een plafond bereiken omdat ze onvoldoende inspanningen maken om een compleet repertoire uit te werken. Belangrijk is hierbij het woordje compleet wat in hoofdletters in zijn tekst vermeld staat. Een beperkte studie van de theorie zorgt ervoor dat je zwaktes hebt en een ketting is slechts zo sterk als zijn zwakste schakel. Bovendien is het heruitvinden van het wiel zinloos en vooral tijdrovend.

Uit het voorgaande kunnen we duidelijk afleiden dat een partij voorbereiden met behulp van groene zetten zeker geen professionele aanpak is. Het gebruik van groene zetten zou je kunnen vergelijken met het lezen van een boekbespreking i.p.v. het boek zelf. We weten allemaal dat het boek lezen veel beter is maar soms hebben we niet hiervoor de tijd of willen we hiervoor niet de tijd vrijmaken. Hetzelfde werd trouwens al verteld door Kara in de commentaren onder mijn blogartikeltje van patzer naar gm intro en calculation. Ik kon dan ook best Stefan Docx gevatte opmerking smaken in de boekenstand toen hij hoorde over mijn zoektocht naar groene zetten . Die opmerking moet ongeveer zo hebben geklonken: "In het Hollands zijn er wel veel groene zetten." 

Er zit uiteraard een dubbele bodem in deze opmerking. Zowel mijn voorbereidingsmethode (op basis van mijn groene zetten) als mijn hardnekkig vasthouden aan een toch dubieuze Hollandse opening (met heel wat groene zetten voor wit) vindt hij amateuristisch. Hij heeft uiteraard gelijk maar vandaag kan/ wil ik niet de tijd steken in een meer professionele aanpak. Ik heb een full time job en een jong gezin die van mij voorrang krijgen. Dus is het roeien met de riemen die ik heb en dat zijn lapmiddeltjes zoals groene zetten of het spelen van een ietwat dubieuze opening zoals het Hollands.

Als je 20 jaar een ietwat dubieuze opening zoals het Hollands speelt zoals mijzelf dan heeft dit als grote voordeel dat je zo een beetje alle mogelijke systemen al gezien hebt. Bovendien is het Hollands in tegenstelling met bv. Najdorf en Gruenfeld veel minder onderhevig aan nieuwtjes. Geert Van der Stricht gaf na de Open Gent aan dat hij in 2000 helemaal up to date was met de Najdorf maar de laatste jaren alles zo snel in de theorie is geëvolueerd dat het ook voor hem onmogelijk is geworden om alle gespeelde varianten te kennen. M.a.w. elk nadeel heb zijn voordeel. In het vervolg van dit artikel zal ik een recent voorbeeldje uitlichten waar ik net zoals in een eerder blogartikeltje een hollands gambietje gebruik zal maken van mijn jarenlange ervaring in het Hollands om snel in de opening voordeel te krijgen. Ik heb als titel "Een Hollands gambietje deel 2" gekozen omdat het ook hier een gambiet betreft die bovendien een grote verwantschap heeft met het gambietje besproken in deel 1.

De oudste partij in mijn persoonlijke database tegen het h3 systeem in het Hollands dateert van 1998. Mijn zeer summiere kennis van dit systeem was toen gebaseerd op het boek Dutch Defense van Larry Christiansen en Jeremy Silman gepubliceerd in 1989 ! Daarin stond vermeld dat het offer aannemen gevaarlijk was voor zwart en veiliger d5 was.
Van bovenstaande partij leerde ik vooral dat ik niet moet wachten met c5 te spelen want daar komt mijn tegenspel vandaan. Pas in 2003 kwam er een vervolg. Een Franse expert met dit systeempje legde mij op de rooster door de zettenvolgorde te verfijnen maar ik vond een goede antidote en nam later het initiatief over. Als ik het mij goed herinner werd de partij eens gepubliceerd in het vergane schaaktijdschrift Vlaanderen Schaakt.
Ondanks dat ik in deze partij met d5 een goed resultaat heb neergezet, begon ik later te twijfelen of mijn opening wel nauwkeurig was. In het boek Win with the stonewall Dutch gepubliceerd in 2009 stond vermeld dat het plan met Lf4 erg doeltreffend was in dit soort stonewallstelling vandaar ik het in een volgende partij over een totaal andere boeg gooide. Het werd een hyperscherpe partij met uiteraard een aantal fouten.
De belangrijkste les uit deze partij die ik trok, was dat zwart best voor d5 kiest op het moment dat wit g4 heeft gespeeld. In een recente partij van Open Gent kon ik mijn verworven kennis etaleren. Ik antwoordde g4 onmiddellijk met d5 en wachtte niet met c5 maar speelde de zet van zodra ik zag dat het speelbaar was.
Het was bijlange geen foutloze partij maar wel eentje waarmee ik aantoon dat op mijn schaakniveau het zeker een voordeel kan zijn om vele jaren eenzelfde opening te spelen op voorwaarde dat je steeds attent bent om uit elke partij lessen te trekken.

Brabo