dinsdag 24 september 2019

Schaakopeningen studeren deel 3

Met onze kersverse en piepjonge Belgische kampioen Daniel Dardha wordt vandaag misschien wel te snel gedacht dat het goed gaat met de Belgische jeugd. Echter 1 zwaluw maakt nog niet de lente. Bij de -14 jarige Belgen staat Daniel vandaag 450 elo voor op de 2de dus het is zeker niet zo dat we mogen verwachten over 5-10 jaar met België in de top 10 op een schaak-olympiade te kunnen geraken.

Van een goed georganiseerd jeugdbeleid op landelijk of regionaal niveau is dan ook geen sprake. Er bestaan wel tal van kleinschalige initiatieven om de jeugd iets bij te brengen maar veel kinderen vallen nog steeds uit de boot omdat ze veraf wonen of zelfs niet op de hoogte zijn van de lessen. Bovendien gaat de begeleiding vaak niet verder dan de stappenmethode (soms maar enkele stappen) die op zich toch ook serieuze tekortkomingen kent.

Voornamelijk ouders van vreemde origine hoor ik dan ook geregeld luidop kritische vragen stellen. Heel veel Belgische jeugdschakers zijn van buitenlandse origine (zie het geheugen) en het spreekt voor zich dat er dan ook vergeleken wordt tussen landen. Zo gaf laatst een papa met Indische roots aan dat schaaklessen in zijn geboorteland Indië starten met eindspelen i.p.v. onmiddellijk taktiek aan te leren op een bord vol stukken.

Het is een heel terechte opmerking want er zijn inderdaad tal van voordelen aan vanaf het prille begin de focus te leggen op eindspelen. Zo is een bord met slechts enkele stukken veel overzichtelijker om taktiek te oefenen. Daarnaast is de krachtsverhouding tussen de stukken ook veel makkelijker te zien in een eindspel. Tenslotte is een voordeel veel concreter in een eindspel waardoor goed makkelijker van slecht kan worden onderscheiden. 

Echter een vaak wederkerende opmerking van schakers is ook dat eindspelen heel saai zijn. Hier zien we dan ook het verschil in levensfilosofie tussen mensen van diverse afkomst. Terwijl in Westerse landen fun centraal staat en dus gekeken wordt naar zo snel mogelijk de kinderen partijtjes laten spelen, wordt in Oosterse landen eerder gekeken naar het educatieve aspect. Veel allochtonen verplichten hun kinderen ook om te schaken omdat ze menen dat het belangrijk is voor hun intellectuele ontwikkeling. Fun is daarbij irrelevant wat soms tot triestige situaties leidt van kinderen die schaakleerkrachten vertellen dat ze tegen hun zin schaakles verplicht volgen.

Over openingen studeren is iedereen het meestal wel eens. Het heeft geen enkele zin om beginnende schakers openingen aan te leren. Stukken ontwikkelen, centrum bezetten met een of meerdere pionnen en rocheren is zowat alle kennis die men nodig heeft. Meer dan eens hoor je dan ook de opmerking dat sommige spelers veel te veel tijd verspillen aan openingen studeren terwijl werken aan andere facetten van het schaken vele malen efficiënter zou zijn. In de stappenmethode worden daarom terecht geen openingsvarianten aanbevolen.

Sommige jeugdschakers zie ik dan ook spelen tot op een zelfs vrij hoog niveau met een zeer geringe bagage van openingen. Vanaf welke elo wordt het dan pas belangrijk om openingen te beginnen studeren? Is het ok om als 2200 elo nog steeds niet de minste interesse in openingen te hebben want jawel er zijn wel degelijke schakers van +2200 elo die openingen gewoon spelen zoals ze het zelf aanvoelen (ik denk bijvoorbeeld aan het fenomeen Ashote Draftian is vlaams kampioen).

In mijn artikel hoeveel partijen moet ik spelen gepubliceerd eerder dit jaar werd heel duidelijk gesteld met voorbeelden uit de schaakliteratuur dat openingen studeren een belangrijk onderdeel is om meesterniveau te behalen. Tussen beginneling en kandidaatmeester zit makkelijk 1000 elo maar ongeveer vanaf middenin (+-1800 elo) zou ik toch aanraden om langzaam een repertoire op te bouwen. Trouwens recent hoorde ik van de Belgische IM Tom Piceu iets gelijkaardigs. Ook hij vond het hoogtijd om eens aan een repertoire te werken als ambitieuze +1800 speler toen bleek dat zelfs de minste openingskennis ontbrak.

Desalniettemin werd ik laatst totaal verrast toen ik de partijen bekeek van de Britse grootmeester Daniel Howard Fernandez. Daniel speelt net als Vladimir Epishin een enorme waaier aan openingen (zie mijn artikel jubileum) maar er is wel een enorm verschil in openingskennis. Van Vladimir kreeg ik de indruk dat hij zijn openingen goed beheerst. Daniel daarentegen speelt maar wat en vaak is het ook gewoon totale onzin. Hoe je met zulk repertoire ooit grootmeester kunt worden, is mij een raadsel. Het is te zeggen ik weet wel hoe hij het werd want tactisch is hij een monster maar ik kan niet begrijpen dat je niet serieus werkt aan openingen als je zoveel talent hebt. In onze onderlinge partij van de voorbije Open Gent zorgde ik dan ook ervoor om zoveel mogelijk taktiek te vermijden.
Ik kwam met groot voordeel uit de opening maar speelde iets te veel op veilig om dit voordeel vast te kunnen houden. Het lukte mij wel om de grootste complicaties uit de stelling te halen alhoewel dit bijna ook nog onvoldoende was geweest om de remise te bereiken.

Zulk repertoire zal niet standhouden tegen sterkere spelers, zou je denken. Dat dacht ik ook tot hij onze Belgische topspeler Bart Michiels vloerde in hetzelfde tornooi met een afschuwelijke opening. Zwart komt met groot voordeel uit de opening maar wordt taktisch compleet weggeblazen. Deze topontmoeting leverde Daniel uiteindelijk de tornooioverwinning op.
Spelers die denken zo wil ik ook kunnen schaken, denken beter twee keer na. Daniel speelt al vanaf heel jonge leeftijd (in 2004 -9 Brits kampioen) en reisde daarbij de hele wereld voortdurend rond (Singapore, Australië, Europa, ..) Hij is duidelijk gehard door dit harde leven. Het zou dus flink kunnen tegenvallen om hem te kopieren.

Brabo

3 opmerkingen:

  1. "sommige spelers veel te veel tijd verspillen aan openingen studeren"
    Er zijn twee manieren om dat te doen. De zinloze manier, ie tijdverspilling, is uit het hoofd leren. De andere manier - proberen te begrijpen en zelfs in woorden te vatten waarom men een bepaalde openingszet speelt is wel degelijk zinnig.
    Zo heb ik wel eens met een tiener een discussie gehad over de verschillen tussen 1.d4 en 1.e4. Mij lijkt dat trainers daar relatief vroeg mee kunnen beginnen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In heel veel Belgische clubs hebben de meeste trainers niet meer dan 1600 elo. Ze zijn meestal onbetaald en doen hun uiterste best om hun leerlingen iets bij te leren. Echter je kan niet van hen verlangen dat ze de verschillen kunnen uitleggen tussen 1.d4 en 1.e4. Hun repertoire is veelal ook zeer rudimentair.

      Daarentegen ik ben het helemaal met je eens dat een discussie hierover zelfs op relatief laag niveau al nuttig is. Trouwens in mijn laatste les had ik een gelijkaardige discussie met een 1550 elo over het Frans. Ik vond zijn openingskeuze helemaal ongeschikt voor zijn niveau alhoewel het volgens de theorie allemaal speelbaar is. 1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pd2 Pc6 4.c3 e5 5.exd5 Dxd5 6.Pgf3 exd4 7.Lc4 was ingestudeerd door zwart maar een paar zetten later stond hij al compleet verloren.

      Verwijderen
    2. "Daarentegen ...."
      Dit is een schijntegenstelling. Ik ging er uiteraard van uit dat de betreffende trainers gekwalificeerd zijn. Men moet mij ook niet vragen de Algemene Relativiteitstheorie te doceren, terwijl ik toch echt natuurkundeleraar ben.

      Verwijderen