donderdag 14 juli 2016

Modelpartijen

Het Vlaams jeugdschaakcriterium is een mooi initiatief om (Vlaamse) kinderen warm te maken voor ons schaakspel. Echter ik stel vast dat ondanks de leuke deelnemersaantallen op elk toernooi slechts een zeer kleine minderheid van de aangesloten jeugdleden hiervan voluit gebruik maakt. In de eerste helft van dit jaar waren er 6 speeldagen maar ik tel slechts 5 spelers die telkens deelnamen. Niet toevallig zijn het net die 5 spelers (waaronder mijn zoon) die ook aan de leiding staan.

Ik vermoed dat het vooral een gebrek aan begeleiders is die ertoe leidt dat jongeren vaak niet eens de kans krijgen om mee te spelen. Weinig clubs organiseren begeleiding voor hun jeugd dus zijn het de ouders die zelf het initiatief moeten nemen. Als je dan weet dat een speeldag gemakkelijk 8 uren wachten betekent voor de ouder(s) zonder rekening te houden met de extra uren aan verplaatsing dan is het niet verwonderlijk dat velen het snel voor bekeken houden.

Voor mij is het natuurlijk een stuk makkelijker om die uren aangenaam te laten verlopen. Ik ken heel wat mensen al vele jaren in het kleine schaakwereldje zodat ik altijd wel een gesprek kan aanknopen. Zo gebeurde het recent een aantal keren dat ik met enkele schakers praatte over welke meesterpartijen (modelpartijen) nuttig zouden kunnen zijn om te worden uitgelegd aan onze kinderen. Ik hoorde namen zoals Capablanca, Tarkatower vallen maar stelde grote vraagtekens hierbij. Zolang schakers niet in staat zijn om partijen te spelen zonder materiaal te laten hangen dan ben je beter af met het oefenen op tactiek.

Eenmaal de basis voldoende beheerst wordt, kan een nieuwe stap worden gezet met het bekijken van modelpartijen. Vandaag bestaat ook hierover enorm veel materiaal. Zo las ik laatst Chess Structures A Grandmaster Guide geschreven door de Chileense grootmeester Maurico Flores Rios. De collectie van hedendaagse toppartijen om de diverse pionstructuren uit te leggen, vond ik indrukwekkend maar persoonlijk denk ik toch dat er weinig van de inhoud zal blijven hangen. Net zoals Matthew Sadler leerde ik wel iets van de voorbeelden met de hegdehog. Zo heb ik online ondertussen al succesvol het concept met Dc1 getest. Echter heel wat structuren komen in mijn repertoire niet voor. Bovendien kreeg ik het gevoel dat de structuren waarmee de auteur geen praktijkervaring had, minder goed worden besproken. De stonewall komt zeker beter aan bod op mijn blog dan in het boek zie hollandse stappen in de engelse opening of handleidingen.

Een ander negatief puntje dat ik heb, is de complexiteit van de gekozen toppartijen. De auteur doet zijn uiterste best om de aandacht op de thema's te houden maar kan toch niet vermijden om af en toe flink uit te weiden op de tactische verwikkelingen. Dan denk ik toch dat de selectiemethode aangegeven door de Engelse FM Terry Chapman in Chess For Life beter is. Hij zal nog steeds modelpartijen kiezen gespeeld door (top-)grootmeesters maar de tegenstanders zijn in tegenstelling met het boek Chess Structures honderden punten lager gekwoteerd. Dit laat toe om de thema's vaak in een veel zuivere vorm te tonen.

Tenslotte moeten we ook een onderscheid maken in de diverse thema's. Zo zullen de thema's in Chess Structures sowieso te hoog gegrepen zijn voor de meeste jeugdspelers of zelfs gemiddelde clubspeler. Ambitieuze spelers rond de 2000 elo zullen wellicht het beste rendement kunnen halen uit dit type boek. Spelers lager op de elo-ladder bestuderen beter een totaal ander segment van thema's. Voor hen zullen boeken zoals How to Reasses Your ChessWeapons of Chess, ... veel nuttiger zijn. Dit betekent tezelfdertijd ook dat een ander type modelpartijen gezocht moet worden. Oud-wereldkampioen Max Euwe toonde hierbij ons al lang geleden de juiste weg met zijn boek meester tegen amateur. De meesters tonen op overtuigende wijze aan hoe typische fouten bij amateurs op leerzame wijze worden afgestraft.

In mijn eigen praktijk heb ik vele partijen gespeeld tegen (veel) lager gekwoteerde spelers. Af en toe hoorde ik achteraf dat mijn tegenstander niet begreep waar hij in de fout was gegaan. Hij had geen enkele tactische fout gemaakt maar was niet in staat geweest om op termijn materiaal en dus uiteindelijk ook de partij te verliezen. Een goed voorbeeld is onderstaande partij die ik speelde in de eerste ronde van Open Leuven 2014.
De partij is een modelvoorbeeld van sterk paard tegen slechte loper. Zwart was al vrij vroeg kansloos maar zelfs in de post-mortem kostte het mij flink wat tijd om hem hiervan te overtuigen. Ik ben zelfs niet zeker of ik hierin helemaal geslaagd ben.

Een totaal ander thema kwam aan bod in de 7de ronde van het Deurnse clubkampioenschap in 2015. Hier won wit zelfs een pion in de opening en hield die erg lang vast maar begreep niet dat zwart enorme compensatie hiervoor kreeg.
Spelers ervaren in bijvoorbeeld het aangenomen damegambiet zullen natuurlijk niet verwonderd zijn over wat wit overkwam in bovenstaande partij. Echter ook in de post-mortem van deze partij had wit het moeilijk om te aanvaarden dat slaan op c5 te riskant was. Wellicht speelt hierbij een rol dat ik geen grootmeester ben en dus minder autoriteit uitstraal.

In open tornooien worden heel veel van dit soort modelpartijtjes gespeeld. Zeker in de eerste ronden zijn er vaak interessante lessen te leren door de grote eloverschillen. Zelden worden deze partijtjes met commentaar op het internet aangeboden dus aarzel niet om achteraf als zwakkere speler even kort uitleg te vragen.

Brabo

Addendum 29 july 2016
In mijn analyses op de partij tegen Maarten Wouters ben ik nogal streng dat iemand van 1800 elopunten toch zou moeten weten dat slechte loper tegen sterk paard absoluut vermeden moet worden. Wel toevallig zag ik op http://www.schaaksite.nl/2016/07/27/toernooi-in-vaujany/ dat onlangs de sterke Franse grootmeester Christian Bauer ook kansloos in een gelijkaardig eindspel had verloren. Misschien was ik wel wat te streng dus want Christian heeft ongeveer 2600 elopunten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten