woensdag 28 mei 2014

Een repertoire opbouwen

Laatst stond er een verrassende brief op schaakfabriek. Over de werkelijke toedracht van die brief wil ik het hier niet hebben maar ik wou wel even inzoomen op de passage waarin wordt gesteld dat men veel tijd steekt in het schaken. De definitie 'veel' is uiteraard erg vaag maar het feit dat de spelers die de brief ondertekenden (bijna) allemaal een of andere meestertitel hebben, laat uitschijnen dat er een link bestaat tussen het niveau van een speler en de tijd men aan het schaken spendeert. Niets nieuws onder de zon want ik heb het al vele keren gehad over de 10.000 uren regel op mijn blog maar het feit dat er voor het eerst een hele resem Belgische (top-)spelers onrechtstreeks toegeeft dat hun resultaten niet vanzelf zijn gekomen, vind ik toch opmerkelijk.

Dezelfde passage vertelt ons tevens in welke domeinen deze spelers heel wat tijd spenderen. De eerste 2 domeinen vermeld, zijn gerelateerd aan openingen: het bestuderen van openingen en voorbereiden tegen een tegenstander. Ook dit vind ik bijzonder want hiermee laat deze groep van spelers verstaan dat openingen wel heel belangrijk zijn voor hen. Echter als ik kijk naar de modale clubspelers dan zien we toch erg grote verschillen want openingen zijn bijlange niet zo belangrijk voor hen. Vanaf welke sterkte wordt precies het bestuderen van openingen een substantieel onderdeel van de tijdsbesteding in het schaken?

Vooreerst kunnen we niet ontkennen dat openingen studeren een sterke correlatie heeft met hoe sterk de persoonlijke ambities zijn. Openingen studeren is nu niet 1 van de meest aantrekkelijkste aspecten in het schaken dus doorzetting en wilskracht zijn noodzakelijk. Ambities zijn dan op hun beurt sterk verbonden met iemands rating zoals beschreven in mijn blogartikeltje ambities. Echter belangrijker dan ambities is uiteraard het rendement van openingen te studeren. Voor mijzelf bepaalde ik eens dat het verschil tussen een goede of slechte opening ongeveer 80 elopunten in prestatie bedraagt, zie blogartikeltje schaakopeningen studeren. Verder zien we ook dat er een belangrijke toename van het rendement gebeurt vanaf de tegenstanders meer dan 2250 elo hebben. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat vanaf dit niveau de spelers makkelijker een openingsvoordeeltje kunnen vasthouden maar ik moet toegeven dat de data eigenlijk te beperkt zijn om serieuze conclusies te trekken.

Wel staat vast dat sterke spelers veel vaker een voorbereiding moeten vrezen want er staat nu eenmaal veel meer materiaal in de databases waarvan de tegenstander gebruik kan maken. In mijn artikeltje de sterktelijst toon ik duidelijk aan dat vanaf een 2200 rating, partijen op regelmatige basis worden opgenomen in de databases. In tegenstelling met de gewone clubspeler beschikken deze sterkere spelers niet meer over de luxe om jarenlang zorgeloos dezelfde (dubieuze) openingen te spelen zoals ik al eens vermeldde in een commentaar. Dus ik durf te concluderen dat openingen studeren en bijgevolg een serieus repertoire opbouwen vanaf 2200/2300 elo echt belangrijk wordt. Hoe wordt zulk serieus repertoire opgebouwd?

In het artikeltje welke partijen analyseren geef ik aan dat 80% van mijn analyses gemaakt worden op de eigen partijen. Ik vermoed dat tegenwoordig zeker 3/4 van die tijd naar de opening gaat waardoor ik vooral diepgang creëer in mijn repertoire. Dit vind ik niet overbodig want tegenstanders bereiden zich voor op het beschikbare materiaal dat ze over mijzelf kunnen terugvinden en mits diepe analyses waarvoor normaal geen tijd is tijdens een partijvoorbereiding, tracht ik mijzelf hier tegen te wapenen. Dit is dan ook het enige alternatief dat ik heb met de wetenschappelijke aanpak t.o.v. spelers die frequent variëren. Attente lezers zullen het zeker al opgevallen zijn dat ik geregeld stukjes van die diepe analyses publiceer op deze blog. Linton Donovan maakte bijvoorbeeld dankbaar gebruik van wat ik schreef in het blogartikeltje tactiek om de sterke FM Martin Ahn te verslaan, zie partij. Om zelf niet de dupe te worden van mijn eigen publicaties geef ik wel toe dat ik af en toe iets met opzet weglaat maar ik tracht dit tot een minimum te beperken tot enkel de fragmenten waarmee ik mijzelf te veel pijn zou kunnen doen in een serieuze partij en trouwens nog weinig of geen toegevoegde waarde brengt aan het artikel.

Slechts de eigen partijen gebruiken om een goed repertoire op te bouwen is onvoldoende (iets wat ik slechts door ervaring leerde). Naast diepgang is het ook noodzakelijk om in de breedte te werken en hiervoor gebruik ik voornamelijk partijvoorbereidingen. Dat partijvoorbereidingen voor vele spelers een goede stimulans zijn om aan openingen te werken, kan je bijvoorbeeld lezen in een reactie van de Belgische FM Tom Piceu welke reeds in het artikel de valse waarheid ter sprake kwam. De voorbije 2 interclubseizoenen in de Belgische 1ste klasse waren dan ook voor mij een ideale motivator om serieuze progressie in mijn repertoire te maken. Meer dan 75 uren spenderen aan de partijvoorbereidingen in het seizoen 2012-2013 zoals neergepend in het artikeltje de sterktelijst was ondanks een gebrek aan directe resultaten geen verloren investering. Alle analyses (o.a. gebaseerd op de methode van de groene zetten) worden steeds geïnventariseerd met behulp van een persoonlijk wit en zwart openingboek op de computer.

Dit seizoen kon ik al heel wat hergebruiken in nieuwe partijvoorbereidingen. Dit zorgt niet alleen dat er minder voorbereidingstijd nodig is maar vooral dat er meer tijd over is om iets dieper te graven in de repertoires van de mogelijke tegenstanders (geen luxe door het grote onevenwicht tussen de kleine en grote clubs van de 1ste klasse). Hierdoor was ik bijvoorbeeld in staat om goed door de opening te komen in mijn partij tegen Dejan (beschreven in het artikeltje camouflage). Een ander voordeel van de maturatie van mijn repertoire merkte ik op in de 10de ronde toen plots de Nederlandse IM Henk Vedder verscheen als tegenstander. Hij had nog niet eerder dit seizoen meegespeeld in de Belgische interclub dus het was voor mij een totale verrassing dat hij aan mijn bord verscheen. Desalniettemin kwam ik prachtig uit de opening en het is jammer dat ik net niet voldoende scherp durfde/ kon spelen om het volle punt ook effectief binnen te halen. Misschien zal tijdsgebrek ook wel een beperkte rol gespeeld hebben want ik heb nu eenmaal veel tijd nodig om een oude analyse terug op te rakelen. Je wil geen domme fout maken met de zettenvolgorde.
Ik speelde mijn 10de en 11de zet snel waardoor ik vermoed dat Henk wel doorhad dat ik op zekere hoogte vertrouwd was met deze nochtans zonderlinge zijvariant. Zijn keuze voor het passieve maar meer strategische 11... Da6 , i.p.v. het explosieve 11...Pxb4 was dan ook begrijpelijk. Zeker geen verkeerde keuze want reeds in 2009 had ik er uitgebreid naar gekeken naar aanleiding van het repertoire van Mher Hovhanisian (zie een uitgebreid zwartrepertoire). Toen vorig jaar in het toptornooi van Dortmund (verrassend gewonnen door Michael Adams) deze variant in een partij op het bord kwam, was ik dan ook benieuwd in hoeverre mijn analyses zouden overeenstemmen.
Dankzij de recente intensieve partijvoorbereidingen heb ik nu wel een breder repertoire kunnen opbouwen maar voor sommige spelers houdt het hier niet mee op. Uiteindelijk blijf je voor een stuk achterop hinken met je repertoire op de laatste ontwikkelingen als je slechts baseert op gespeelde partijen van jezelf of je tegenstanders. Om maximaal competitief te zijn, moet je alle trends opvolgen. Nieuwe boeken, schaakmagazines,... op geregelde tijdstippen aankopen is dan ook een must. Meer hierover heb ik al geschreven in het artikeltje de volgorde. Een repertoire opbouwen is dus niet alleen iets van een lange adem maar tevens nooit af. Ik prijs vaak de minder ervaren spelers gelukkig want deze minder mooie kant van het schaken, blijft voor hen tot een minimum beperkt.

Brabo

vrijdag 16 mei 2014

Handleidingen

Het schaken heeft een uitzonderlijk rijke geschiedenis wat voor mij persoonlijk een serieuze meerwaarde betekent t.o.v. andere spelletjes. Echter om te laten doorschijnen zoals Tom Piceu in een reactie op mijn blogartikeltje kinderen leren schaken dat dit voor iedereen geldt, is onjuist. Ik herinner mij eens dat we in mijn eerste club de torrewachters een quiz deden over de schaakgeschiedenis waarin het mij opviel dat de kennis toch wel heel beperkt was van de meeste deelnemers.

Desondanks zal ik niet ontkennen dat er wel degelijk een niche-markt bestaat voor schaakgeschiedenis. Ik denk bijvoorbeeld aan de boekenreeks van Kasparov over de wereldkampioenen die verkochten als zoete broodjes. Daarnaast bestaan ook columns en websites : Past PiecesInside Chess van de Amerikaanse GM Yasser Seirawanthe kibitzer of dichter bij huis de Belgische schaakgeschiedenis of de uitgebreide online archieven van de CREB.

In mijn blogartikels laat ik het nooit na om referenties te maken naar ouder materiaal en dat is een eufemisme als je kijkt hoeveel linken er gemiddeld per artikeltje staan. Soms is dit om aan te tonen dat je vaak iets kunt leren van wat vroeger al eens op het bord kwam, zie bv. oude wijn in nieuwe zakken. Soms is het om uit te leggen hoe ik recent tot bepaalde keuzes kwam: zie bv. hollandse stappen in de engelse opening of de valse waarheid. Vaak is het om iets beter te illustreren zoals bv in o.a. de artikels schaakintuitie en excelsior. Ik ben dus een grote aanhanger van een goed gedocumenteerd werk waarmee de schrijver toont dat hij (enig) onderzoek heeft gedaan en redelijk tot erg goed op de hoogte is van de materie.

Ik was dan ook enigszins verrast om vast te stellen dat veel commerciële publicaties zo weinig of zelfs geen rekening houden met de schaakgeschiedenis. Een opening zoals het Koningsgambiet was 300 jaar 1 van de meest populaire openingen maar in het recente werk The King's Gambit van John Shaw wordt hier nauwelijks over gepraat. Op chesspub kan je meerdere threads vinden waarin aangetoond wordt, hoe weinig referenties werden gebruikt naar ouder materiaal waardoor vaak al dan niet onterecht reeds bekende zetten als nieuw worden beschouwd. Het twee paardenspel is een gelijkaardige opening waarvan de eerste sporen reeds teruggaan naar eind 16de eeuw. In het erg recente werk a black repertoire against the two knights by Robert Ris wordt opnieuw nauwelijks hierover iets gezegd. De review van Arne Moll op chessvibes was daarom zeker terecht.

Het is wel een feit dat je zonder naslagwerk en referenties zeker hoogstaande analyses kunt maken en neerschrijven. In een reactie op het artikeltje voortgang van schaakprogramma's had ik al eerder laten noteren dat ik alle analyses gemaakt voor 2007 sowieso opnieuw doe omdat ze vrij waardeloos zijn door de steeds sterker geworden programma's. Zelfs in recentere analyses merk ik al opnieuw verbeteringen. Dus ik kan best begrijpen waarom bepaalde auteurs, zoals Peter Lalic op chesspub vertelt, hun boek geschreven hebben aan de hand van de laatste megadatabase en een schaakprogramma. Echter enkel kijken naar de waarheid maakt een boek snel koud en afstandelijk. Schaken is veel meer dan enkel evaluaties. Die boeken zijn wellicht goede handleidingen vandaag om in tornooischaak veel punten te scoren maar hun waarde daalt snel op lange termijn. Praten over geschiedenis is voor mij fun en alles blijft ook beter hangen als het aangenaam lezen is.

Zeker met boeken in papierversie is er steeds een gevecht voor ruimte waardoor vaak heel wat geschrapt wordt. Zo herinner ik mij toen ik ondersteuning gaf aan de analyses van het boek 'Win with the Stonewall Dutch' dat er een voortdurende strijd was met de maximale toegelaten dikte van het boek.
Ik hield mij helemaal afzijdig van het concept en de keuzes maar vond het wel jammer dat er erg weinig aandacht werd geschonken aan het oude traditionele recept van Lc8-d7-e8-h5(g6) o.a. omdat het historisch belangrijk was. Op pagina 25, 5de partij wordt verteld dat dit manoeuvre vroeger de standaard methode was om de loper te activeren maar vandaag wordt beschouwd als iets te traag en grotendeels vervangen door het moderne plan b6. Spijtig wordt dit nergens geïllustreerd dus vond ik het hier wel eens opportuun om dit gemis goed te maken.

Een eerste belangrijke referentiepartij waarin duidelijk blijkt dat zwart wel degelijk nogal traag is om tegenspel te vinden, is een correspondentiepartij van 1999 waarin de Argentijnse specialist en IM Walter Fabian Bonnati van het bord werd weggedrukt.
Een 2de belangrijke referentiepartij is een grootmeesterduel in 2006 waarin de Stonewall specialist en Russische grootmeester Alexei Iljushin kansloos werd weg geschoven.
Zelf speelde ik het systeem tot 2007. Na mijn uitgebreide analyses op mijn partij tegen David Vincent (Franse IM, in 2012 overleden op 36 jarige leeftijd) switchte ik naar het moderne plan met b6.
Ik ben niet iemand die zomaar gelooft wat men schrijft dus illustraties vind ik een noodzakelijke aanvulling. Een top-boek is dus voor mij meer dan een handleiding.

Brabo

maandag 5 mei 2014

Einstellung effect

De laatste decennia zijn grote stappen voorwaarts gemaakt in het beter begrijpen van hoe het menselijke brein functioneert maar tezelfdertijd beseffen we ook dat de psychologie een wetenschap is die nog steeds in zijn kinderschoenen staat. Net deze gebrekkige en onvolledige informatie zorgt ervoor dat velen psychologie niet serieus nemen. Onterecht want zelfs vandaag valt er al heel wat te winnen door rekening te houden met psychologie.

Zelf heb ik al vele jaren een grote nieuwsgierigheid naar het begrijpen van de psyche. Misschien heb ik wel de verkeerde studierichting gevolgd maar thuis bestond er geen draagvlak voor psychologie dus werd het logischer wijze ingenieur. Nu als ik vandaag een artikeltje of tv-programma hierover kan meepikken dan zal ik dit zeker niet negeren en het spreekt voor zich als dit gecombineerd wordt met het schaken dat mijn interesse enkel versterkt wordt. Zo verschenen recent 2 leuke artikeltjes op chessbase over o.a. het Einstellung effect: artikel 1 en artikel 2. Hierin wordt uitgelegd hoe eerdere ervaringen vaak een belangrijke invloed hebben op nieuwe keuzes wat af en toe tot vreemde fouten kan leiden.

Eigenlijk heb ik al voorbeelden van dit effect besproken op deze blog zonder het met de wetenschappelijke naam te benoemen. Ik denk hierbij aan mijn 1ste artikeltje over schaakintuitie waarin ik aangeef dat het reproduceren van analyses niet altijd beter is dan zelf zonder enige openingskennis zetten te zoeken. Kennis is vaak onvolledig of gedateerd. Het geheugen heeft beperkingen waardoor het reproduceren slechts gedeeltelijk lukt of zelfs helemaal de soep indraait wanneer varianten door elkaar worden gehaald. In mijn 2de artikeltje over schaakintuitie deel 2 toonde ik de gevaren van het toepassen van eerder aangeleerde patronen, thema's want elke kleine verandering in een stelling kan beslissend zijn of iets al dan niet werkt.

Terwijl deze eerdere artikeltjes het hebben over de impact van ervaringen soms lang voorafgaand aan de partij, wil ik het deze keer hebben over ervaringen tijdens een partij die het verdere verloop op vreemde wijze beïnvloeden. M.a.w. ik wil aantonen dat het Einstellung effect ook in een zeer korte tijdspanne kan gebeuren. Dit is eigenlijk niets nieuws wat wie kent niet de volgende mop? Beantwoord de volgende vragen! Welke kleur heeft de eerste witte koelkast? Welke kleur heeft de tweede witte koelkast? Welke kleur heeft de derde witte koelkast? Wat drinkt een koe?

Velen antwoorden verkeerd op de laatste vraag wanneer ze deze mop voor het eerst horen omdat ze misleid worden door de eerdere vragen. Ik geloof dat ik ook zoiets tegenkwam in mijn interclubpartij tegen de Bulgaarse grootmeester Dejan Bojkov (die ik al eens toepasselijk eerder vermelde in mijn artikeltje camouflage ).
Dus omdat ik een zet eerder Ta6 na enige reflectie terecht had genegeerd, spendeerde ik foutief er geen aandacht meer later aan. Het feit dat ik bovendien in lichte tijdnood zat en dacht een winnende combinatie te zien, zal ook wel een rol gespeeld hebben maar ik acht het einstellung effect als de hoofdverantwoordelijke voor het missen van de simpele winst. Nu als de lezer denkt dat kom ik niet tegen dan vond ik het grappig om te lezen op de blog van jawel mijn tegenstander dat hij net hetzelfde schreef in het artikeltje the art of excuses. Ik quote: "It is funny how people (or it is probably just me) tend to miss recurring tactical themes in a single game."

Het toppunt dat ik eens meemaakte van een wederkerend tactisch motief was een combinatie waarin ik compleet de switch-back miste. Goed geconcentreerd moet ik wellicht ook niet geweest zijn want ik kan nog altijd niet geloven dat ik zelfs na heel wat tijd te spenderen zulke blunder speelde.
Dit soort blunders zijn niet alleen pijnlijk maar eveneens erg moeilijk te vermijden. We zijn geen computers die elke stelling opnieuw van scratch berekenen en vergeten wat vooraf is gebeurd (met uitzondering van exact identieke stellingen). Ik vind het vaak fascinerend hoe programma's in een oogwenk totaal verschillende evaluaties tonen bij de kleinste verandering aan de stelling. Vaak steek ik dan ook tijd in het zoeken waarom dit net voor het Vlindereffect heeft gezorgd. Zo herinner ik mij bv. een recente openingsanalyse van mijn partij tegen de Deen Jens Frederiksen (een partijfragment kwam al aan bod in mijn artikel excelsior) waar de programma's met de gekke zet 9...,Kd7 op de proppen kwamen.
Het zich onttrekken van het Einstellung effect is erg moeilijk of misschien zelfs onmogelijk voor de meesten. Ook voor mezelf stel ik vast dat ik snel onbewust bepaalde handelingen doe waarvan ik ze achteraf niet begrijp. Mogelijks kan hiertegen wel weerstand worden opgebouwd door jezelf te verplichten vaak nieuwe onbekende dingen te proberen en dus uit de comfortzone te gaan. Makkelijker gezegd dan gedaan uiteraard want de verlokking om snel puntengewin door zich te baseren op bekende materie is erg groot.

Brabo

dinsdag 15 april 2014

Universele systemen

Soms krijg ik de vraag van een minder ervaren speler wat voor hem een goede opening met zwart zou kunnen zijn. Het is mij duidelijk als ik deze vraag krijg dat de speler geen ingewikkeld antwoord verwacht gebaseerd op complexe varianten met heel wat studiewerk maar wel een kant en klaar recept dat onmiddellijk en overal kan worden geïmplementeerd. De vraag voor het witte kleur beantwoorden is vrij eenvoudig. Het Colle systeem of ook wel vaak zakenman-opening genoemd, is in een minimum van tijd aan te leren en tegen om het even welke opstelling te spelen. Enkele leuke video's over deze opening kan je bekijken op de chessimprover. Echter voor zwart is het heel wat moeilijker om een universeel systeem te vinden. 

Zoals besproken in mijn artikeltje openen met de f pion bouwde ik mijn zwart-repertoire op door bijna elke openingszet (behalve e4 en g4) te beantwoorden met f5. Wel van een repertoire opbouwen kan je eigenlijk niet spreken want het enige wat ik een beetje kende was de Hollandse moderne stonewall en om mijn (toenmalige) zeer beperkte openingskennis te minimaliseren trachtte ik steeds hetzelfde type stelling op het bord te krijgen. Dus was ik onbewust bezig met de Hollandse moderne stonewall als een universeel systeem te gebruiken. Natuurlijk duurde het niet lang of de eerste barsten verschenen in dit concept. Mijn tegenstanders vonden al snel opstellingen waardoor ze makkelijk een openingsvoordeel konden verkrijgen wat mij noodzaakte om aanpassingen uit te voeren. In mijn artikeltje hollandse stappen in de engelse opening bespreek ik 1 van die calavarietochten.

Een bijkomend nadeel van de Hollandse moderne stonewall of ruimer genomen het Hollands als universeel systeem, is dat het voor de tegenstanders wel erg gemakkelijk wordt om iets gevaarlijks voor te bereiden. Een grappige anekdote in deze context is mijn partij in 2006 tegen de Nederlandse IM Koen Leenhouts. Voor de partij waarschuwde Koen mij dat ik beter mijzelf niet voorbereidde want hij zou iets spelen waarop ik mij onmogelijk kon voorbereiden. Zijn raad volgde ik deels op want enerzijds zag ik ook wel aan zijn repertoire dat hij niet schuw was om te variëren/ experimenteren en anderzijds was ik toen veel te graag bij mijn vriendin (en toekomstige echtgenote).
Nu het is niet omdat het Hollands geen universeel systeem is voor zwart dat er helemaal geen mogelijke opstellingen bestaan. De slaagkans voor een universeel systeem hangt voornamelijk af van de mate hoever er contact met de stukken van de tegenstander is. M.a.w. hoe minder contact, hoe langer de speler ongestoord steeds dezelfde zetten kan spelen. Schaken vanuit de baseline is geboren. Enkele maanden terug schreef de Amerikaanse grootmeester Lubomir Kavalek hierover een leuk artikeltje in de Huffington Post wat overgenomen werd op chessbase. Hierin stelt hij correct dat de hypermodernist Richard Reti 1 van de eerste spelers was die de deugden van deze strategie ten volle trachtte te ontwikkelen. In zijn vervolgartikel toont hij dat deze strategie verder werd ontwikkeld door de Serbische grootmeester Ljubojevic Ljubomir begin jaren 70 door die over te nemen in de Hedgehog of ook vertaald naar het Nederlands egelstelling. Deze moderne opstelling is ook vandaag nog populair wat ik o.a. in Open Leuven van 2011 op het bord kreeg.
De hedgehog is dan wel een excellent voorbeeld van schaken uit de achterste linies, een goed voorbeeld van een universeel systeem is het niet want tenslotte heb je toch c4/ c5 nodig. Om echt een universeel systeem met zwart te creëren, moeten vroege pionzetten op de 5de lijn worden vermeden. Enkele van deze systemen zijn hier al op de blog eens vluchtig aangesneden. Ik denk hierbij aan de Pirc of de Tsjechische verdediging. Deze keer wil ik het hebben over misschien wel het meest universele systeem dat ik ooit gezien heb namelijk de Hippopotamus verdediging of ook wel Nijlpaardopening genoemd. Er bestaat discussie over wat nu precies wel of niet in zulke opstelling mag maar in elk geval is men het er over eens dat zwart zo lang mogelijk op 3 rijen tracht te spelen. Persoonlijk dacht ik altijd dat zoiets goed is voor wat snelschaak tot ik laatst het door de Duitse internationaal meester Haub Thorsten Michael voorgeschoteld kreeg in een serieuze officiële wedstrijd.
Hippo specialist Haub Thorsten Michael  (foto: Fabrice Wantiez)
In de partijvoorbereiding had ik gezien dat TM de hippo op zijn repertoire had staan maar serieuze aandacht had ik er niet aanbesteed omdat Haub slechts 1 van de vele mogelijke tegenstanders was en er uiteraard veel lastigere systemen moesten worden bekeken dan een hippo. Het is dan wellicht ook geen verrassing dat ik met wit al snel slechter kwam te staan.
Ik ontsnapte dus met een dik blauw oog maar zelfs in het achteraf analyseren van de partij vond ik het opmerkelijk hoe flexibel en stevig de hippo eigenlijk is. Het feit dat een + 2400 speler er zich geregeld van bedient, zegt eigenlijk al voldoende over de kwaliteiten. Spelers die dus weinig tijd hebben om openingen te studeren, openingen een noodzakelijk kwaad vinden of gewoon liever lui dan moe zijn, hebben misschien na dit artikeltje eindelijk eens het universele systeem te pakken waarmee ze jaren op hun niveau kunnen meedraaien.

Brabo

woensdag 2 april 2014

Tom Piceu leidt Brugge door 1ste afdeling

De Belgische interclubs eindigden reeds op 23 maart maar veel kan je er op het web niet over lezen. Bovendien in tegenstelling met vorige jaren waren er nauwelijks reacties op schaakfabriek bij het slotartikel waaruit we mogen afleiden dat de interesse voor de 1ste afdeling bij de modale clubschaker op een zeer laag pitje staat. Mijn artikeltje zoals het wilde westen zal misschien daar wel voor een stuk de boosdoener in zijn maar veel schakers vinden het opstellen van buitenlandse huurlingen sowieso een manipulatie van de werkelijke sterkte van de clubs waardoor de uiteindelijke rangschikking een pure geldkwestie is geworden i.p.v. een sportieve.

Desalniettemin kan ik niet ontkennen dat de inbreng van de buitenlandse spelers ook positieve elementen bevat. Voor de (overgebleven) Belgische spelers in 1ste klasse wordt het niveau aanzienlijk opgekrikt wat niet alleen interessantere partijen oplevert maar ook kansen op normen te scoren. Zo zien we dat er nu al enkele jaren lokale spelers zijn die een norm effectief behalen. Grote uitschieter dit jaar was opnieuw Stefan Docx die met 6,5/9 tegen een gemiddelde van 2481 een fabelachtige TPR van 2649 scoorde dus ruim voldoende voor de grootmeesternorm. Dit verdient zeker een artikeltje maar dit laat ik deze keer achterwege omdat ik vorig jaar al 1 geschreven heb over Stefan zie hier, ik dit jaar geen partij tegen hem heb gespeeld en er nog een andere speler is die in de bloemetjes mag worden gezet. Die speler is uiteraard Tom Piceu al vele jaren (20?) bij Brugge en al geruime tijd ook de kapitein van het team.
Tom Piceu
Brugge heeft vroeger ook met professionals gespeeld maar doet het nu al een paar jaar zonder. Echter zelfs met 2 IMs en 3 (?) FMs in de rangen is het nog steeds geen evidentie om in 1ste klasse te blijven wat ook in deze competitie duidelijk werd toen de degradatie pas met het nodige geluk werd afgewimpeld. Op schaaksite staat een mooi artikeltje van de Nederlandse IM Herman Grooten over zijn rol in deze ontknoping. Een belangrijk aandeel in het behoud was zonder twijfel Tom die met een IM-norm een stuk boven de te verwachten individuele score presteerde. 

Dat Tom de capaciteiten heeft om dit soort resultaten te kunnen neerzetten, was mij al lang bekend want 10 jaar geleden scoorde hij al een eerste norm. Voor een buitenstaander zal de tijdspanne tussen beide normen vreemd zijn maar m.i. is er een eenvoudige verklaring. Tom heeft altijd parallel andere rollen (VSF-voorzitter, jeugdleider,...) opgenomen die erg nobel zijn maar uiteraard niet goed te combineren zijn met ambities op het bord. Hopelijk komt die 3de norm nu iets sneller want dat verdient Tom zeker.

Als ik zijn speelstijl omschrijf dan valt mij onmiddellijk op dat hij erg praktisch schaak speelt. Tom kent de noodzakelijk dosis theorie om op zijn niveau mee te kunnen spelen maar is zeker geen specialist. Zijn openingskeuzes Najdorf, Benoni, Benko sluiten goed aan op zijn dynamische speelstijl. Hij gaat hierbij verder dan bv. Jan Rooze door veel minder vast te houden aan materiaal. Hij rekent op zijn eigen gevoel voor het initiatief en de beperkte rekencapaciteiten van de tegenstander in de resulterende complicaties. Hiermee scoort hij af en toe ware schoonheidspareltjes waarvan ik al 2 toonde op mijn blog, zie een hollands gambietje en de valse waarheid. Echter vaak is het ook minder correct maar in een praktische partij hoeft dit uiteraard niet. Onze onderlinge partij in de interclub etaleert dit erg goed. Tom neemt serieuze risico's om het type spel op het bord te krijgen dat hij wil en komt er uiteindelijk mee weg.
De opening had een serieuze invloed op het resultaat. Tom kreeg zijn type spel op het bord dankzij de voorbereiding en ik slaagde er niet in om mijn specialisatie in het Hollands te kunnen gebruiken. Dit laatste was niet triviaal want in 2011 had ik de opening al eens vluchtig bestudeerd aan de hand van onderstaand partijtje die ik op het internet speelde.
Het partijtje zou mooi passen in mijn artikeltje de (on)zin van blitz mocht ik de kennis gebruikt hebben in mijn partij tegen Tom. Anderzijds kan je wel verwachten dat je 3 jaar later een vluchtige analyse (15 minuten?) op een bulletpartijtje nog kunt reproduceren? Trouwens in mijn (playchess) database staat de teller ondertussen al boven de 40.000 online partijtjes (geen abnormaal cijfer als ik onlangs las in een artikeltje op chessvibes dat de Nederlandse GM Erwin L'Ami er al meer dan 100.000 heeft). Alhoewel ik geen slecht geheugen heb, ligt dit toch ver boven mijn capaciteiten. Nu vermoed ik dat er altijd wel iets blijft hangen maar wat precies is onduidelijk wat ik al aangaf in mijn artikeltje ik wist het wel. Bovendien lonkt het gevaar dat wat blijft hangen een negatieve invloed heeft op de beslissingen die je maakt in de partij omdat je zaken door elkaar begint te halen. Ik verwijs hierbij naar mijn pionoffer op zet 18 wat niet echt in mijn stijl past en ik misschien niet had gespeeld als ik het niet thuis had bekeken. Meer over dit schreef ik o.a. in het artikeltje schaakintuitie.

Terwijl ik tot nu toe het voornamelijk had over het belang van de opening, besef ik wel dat ik Toms talenten in het middenspel tekort doe dus dat probeer ik in het vervolg goed te maken. In een volgende partij zien we hoe Tom met krachtig dynamisch spel, de Franse grootmeester Jean-Luc Chabanon opzij zet nadat hij zijn hand overspeelde.
Ik vind het vooral een knappe overwinning omdat Tom in een onnatuurlijke materiaalverhouding toch erg goed het overzicht behoudt. Dit is niet evident wat ik bijvoorbeeld al aantoonde in mijn artikeltje gekke materiaalverhoudingen. Een partij waarin nog een paar versnellingen hoger wordt gegaan, betreffende complicaties was zijn partij tegen de Belgische grootmeester Luc Winants.

Correct er waren flink wat fouten maar het illustreert opnieuw hoe praktisch Tom zijn partijen speelt. Hier past hij al dan niet bewust de chaos-theorie toe die ik uitlegde in het artikeltje hoe winnen van een sterkere speler. Het weze duidelijk dat Tom een puur sang vechtschaker is die voor om het even welke tegenstander aartsgevaarlijk kan zijn. Zowel aan als van het bord is Tom een levende propaganda voor het schaken.

Brabo

Addendum 7 april 2014:
Ik las zonet een leuk stukje op de Open chess diary van Tim Krabbe waarin een lange lijst wordt opgesomd van vergeten voorbereidingen/ analyses bij wereldtoppers. Oef en ik die dacht dat het vooral aan mijzelf ligt dat ik steeds opnieuw stukjes vergeet, door elkaar haal,....

dinsdag 25 maart 2014

Camouflage

De meeste schakers doen er alles aan om de voorbereiding of superieure openingskennis van de tegenstander te vermijden. Verscheidene van deze ontwijkingsstrategieën heb ik op deze blog al besproken:
- een opening spelen waarmee nog geen partijen van jezelf in de database vermeld staan: toevalverrassen met het hollandseen hollands gambietjebelgische interclubs apotheose, ...
- erg snel afwijken van elke bestaande theorie: de gelukzak

Al deze strategieën vertrekken vanuit het standpunt dat de tegenstander best kan worden verslagen door niet het standaard repertoire te spelen. Nu hoe kun je zoiets weten op voorhand want het is erg onwaarschijnlijk dat een standaard repertoire opbouwen helemaal geen nut heeft. Een absoluut antwoord bestaat hierop uiteraard niet maar er zijn wel middeltjes om de kansen redelijk in te schatten. Van de meeste (Europese) spelers die een zeker niveau behaald hebben in het schaken, staan partijen in de commerciële databases. Gewapend met een openingsboek (zie artikeltje groene zetten) kan je snel detecteren of iemand veel of weinig theorie kent en of hij die theorie al kent bij de eerste partij of slechts na enkele gespeeld te hebben met dezelfde opening.

Voor de meeste lokale (top-)spelers heb ik vandaag uiteraard nog weinig geheimen. Ik draai ondertussen al ongeveer 20 jaar mee in het schaakcircuit en ik heb tegen de meeste Vlaamse topspelers wel al 1 of meerdere partijen gespeeld. Bovendien het laatste stukje verrassing op gebied van mijn openingsaanpak kan op deze blog open en bloot worden gelezen dus ik maak mij geen illusies. Desalniettemin zal ik evenmin beweren dat al mijn tegenstanders perfect op de hoogte zijn van deze blog en mij goed kennen. Nee zeker voor buitenlandse spelers ben ik nog vaak onbekend en die zullen daarom veel minder snel afwijken van hun standaardrepertoire. 

Bij het spelen tegen een (relatief) onbekende tegenstander zal een sterke speler trachten informatie te halen uit de ontwikkelingen in de partij zelf. Als je weet dat een tegenstander afwijkt van zijn standaard repertoire (door vooraf zijn partijen te screenen in de commerciële databases) terwijl je zelf nog niet afgeweken hebt dan mag je er bijna zeker van zijn dat de tegenstander iets voorbereid heeft. Op de blog van de Oekraïense grootmeester Igor Smirnov wordt terecht gesteld dat je vanuit competitief perspectief in zulke situatie zo snel mogelijk zelf moet afwijken van je standaardrepertoire om te vermijden dat je tegen zijn computer speelt i.p.v. de tegenstander. In het filmpje bespreekt Igor een voorbeeld. Iemand speelt uitsluitend 1.e4 maar net voor die ene partij tegen jou speelt hij 1.d4 dus erg duidelijk dat hij iets voorbereid heeft. Toevallig heb ik op mijn blog zie artikeltje schaakintuitie aangetoond wat er kan gebeuren als je in zulke situatie niet afwijkt, namelijk een smadelijke nederlaag. Je moet mijn artikeltje de wetenschappelijke aanpak lezen om te begrijpen waarom ik niet heb afgeweken.

Naast het opzettelijk afwijken van het standaardrepertoire is het ook mogelijk aan de snelheid van het zetten af te lezen of de tegenstander al dan niet op de hoogte is van belangrijke openingsinformatie. In een langzame partij zal iemand die uit boek is, tijd spenderen om een plan te vinden en zetten te produceren. Vooral in stellingen met een geforceerd karakter is het belangrijk om de kennis/ voorbereiding van de tegenstander te vermijden door tijdig af te wijken zeker als je zelf niet recent (grondig) de theorie bestudeerd hebt. Om dit laatste te vermijden in de praktijk heb ik al een aantal keren camouflage-technieken toegepast. Ik verlies met opzet bedenktijd om de tegenstander te doen geloven dat ik uit boek ben.
Zoals te verwachten wijkt de tegenstander tenslotte wel af van zijn repertoire maar ondertussen heb je wel bereikt wat je wilde, namelijk een mooi voordeeltje in de opening met veel/ voldoende tijd op de klok. Dit is iets wat je veel moeilijker behaalt zonder de camouflage. De camouflage is steeds een evenwichtsoefening. Enerzijds wil je zo weinig mogelijk tijd verbruiken om je kennis/ voorbereiding te camoufleren want de extra tijd komt van pas in de rest van de partij. Anderzijds moet je voldoende tijd spenderen om de camouflage te laten lukken. Een ander voorbeeldje was tegen Jan Van Mechelen ook in 1999.
Jan rook onraad en week uiteindelijk af waarna de schade beperkt bleef. Ik had misschien een tikkeltje meer bedenktijd moeten spenderen maar dat is natuurlijk moeilijk in te schatten. Onlangs gebruikte ik de camouflage ook met succes in de Belgische interclubs tegen de Bulgaarse grootmeester Dejan Bojkov. Tot mijn verbazing liet hij mij toe om niet alleen 22 zetten voorbereiding te spelen maar ook een openingsvoordeeltje te behalen. Ik vermoed dat mijn tegenstander mij nooit in staat had geacht om zo uitgebreid voorbereid te zijn op deze specifieke lijn. Het was slechts de 2de keer op 9 ronden dat Dejan op bord 1 speelde voor Amay en bovendien heeft hij een breed repertoire.
Alhoewel Dejan het allemaal al eerder op het bord had, spendeerde ook hij een half uur dus ik vermoed dat hij lang twijfelde om al dan niet af te wijken van de theorie. Wellicht heeft hij zelfs gezocht naar interessante risicoloze alternatieven. In elk geval vond ik het opmerkelijk en kon ik tijdens de partij nauwelijks mijn vreugde verbergen toen ik eindelijk eens loon kreeg na de vele vaak saaie uren voorbereiding thuis.

Camouflage kan dus een wapen zijn in de psychologische strijd van hoe de opening te spelen. Nu het omgekeerde blijkt ook door sommige spelers te worden toegepast. Door snel te spelen wordt geïnsinueerd dat de opening serieus werd bestudeerd terwijl in werkelijkheid dit helemaal het geval niet is. De tegenstander wordt hierdoor geïmponeerd en verkiest af te wijken van zijn repertoire. Zo zou voormalig secondant Jan Smeets over Topalov eens gezegd hebben dat Topalov altijd de opening snel speelt. Soms is het voorbereiding en soms is het bluf. De tegenstander weet het nooit (behalve de secondanten). Zie chessvibes.

Om dit soort psychologische trucs toe te passen moet je uiteraard eerst een zekere kennis hebben van de theorie. Ik ben nu wel benieuwd of er lezers zijn met gelijkaardige ervaringen en die hier willen delen.

Brabo

maandag 17 maart 2014

Theorie

Als we schaakopeningen studeren dan kijken we uiteraard eerst naar wat de theorie ons vertelt vooraleer zelf enig onderzoek te doen. Echter wat is nu precies schaaktheorie. Wikipedia vertelt ons dat het wijdverspreide literatuur is over de openingen maar dat is uiteraard erg vaag. Trouwens vandaag met het internet is gigantisch veel materiaal voor iedereen beschikbaar waardoor de definitie eigenlijk waardeloos is geworden. Een betere omschrijving zou kunnen zijn om openingstheorie als een kwalitatieve publieke databank van openingen voor te stellen. Hiermee rijst onmiddellijk een nieuwe vraag want hoe bepalen we wat voldoende kwaliteit bevat om als openingstheorie te kunnen worden bestempeld.

Een paar decennia terug was deze vraag makkelijk te beantwoorden. De kwaliteit van de openingstheorie lag toen nauw verbonden met de sterkte van de schaker. Vandaag is deze link grotendeels verdwenen. We beschikken allemaal over erg sterke schaakprogramma's die zelfs een stuk sterker bordschaak spelen dan de wereldkampioen. Iedereen kan met een minimum aan schaakkennis mits tijd en geld te investeren zeer hoogstaande analyses creëren. Ik durf zelfs een schep hier bovenop te doen dat inbreng van eigen schaakkennis t.o.v. computeranalyses vaak de kwaliteit drastisch naar beneden haalt.

Dit viel mij bijvoorbeeld erg hard op toen ik mijn analyses van Jan Rooze zijn partij in Augsburg tegen Ivan Hausner vergeleek met Jans analyses van dezelfde partij op de website van skdeurne. Kwalitatief waren mijn analyses duidelijk beter alhoewel ik nauwelijks meer had gedaan dan de partij een paar uurtjes met een schaakprogramma te bekijken. Jan daarentegen gaf achteraf toe dat hij (bijna?) uitsluitend zijn eigen analyse-vaardigheden had aangesproken. Trouwens zulke analyses hebben ook wel een charme/ educatieve waarde want zo krijg je een beter zicht op het denkproces van de (sterke) speler.

Een ander en extremer voorbeeld was de Freestyle-overwinning in 2005 door 2 amateurs Steven Cramton en Zackary Stephen met respectievelijk USCF ratings van 1685 en 1398, zie chessbase. De naam Freestyle laat verstaan dat alles toegelaten is tijdens de partij dus ook het consulteren van schaakprogramma's. Nu was hun overwinning toch een enorme verrassing want met het relatief langzame tempo (1h + 15 seconden extra per zet) werd algemeen verwacht dat de teams met grootmeesters en sterke HW toch zouden zegevieren. Achteraf ontstond zelfs een polemiek over de authenticiteit van het team waarbij de winnaars aan de tand werden gevoeld of er toch geen sterke speler stiekem had meegeholpen.

Correspondentieschaak wordt algemeen bekeken als kwalitatief het hoogst haalbare in het schaken. Toen ik ermee stopte in 2004, zie dit blogartikeltje liet ik al optekenen dat het hard werken was om schaaktechnisch iets te kunnen aanvullen t.o.v. de schaakprogramma's. Vandaag is het er zeker niet makkelijker op geworden wat recent nogmaals werd onderstreept door de nieuwe wereldkampioen Ron Langeveld. Hij is de eerste wereldkampioen in correspondentieschaak die nooit clubschaker is geweest. Het wordt nog eigenaardiger als ik vertel dat er aan de finale zelfs de sterke Braziliaanse OTB grootmeester Rafael Leitao deelnam. Zelf vertelt Ron in een interview dat schaakkennis zelfs funest kan zijn in correspondentieschaak omdat die kennis nooit compleet is. Hij geeft grif toe dat zonder engine-gebruik het onmogelijk is om zich aan de top te handhaven. Dit betekent niet dat er geen menselijke inbreng meer is maar wel dat de klemtoon bij het maken van kwalitatieve analyses verschoven is van schaakkennis naar computervaardigheden.

Ondanks deze feiten zien we vandaag nog steeds dat boeken veel beter verkopen met een sterke titelhouder (liefst grootmeester) als auteur dan zonder. Een mogelijkheid om als onbekende schaker toch iets gepubliceerd te krijgen is vaak een samenwerkingsakkoord te sluiten met een titelhouder. De inbreng van de titelhouder is vaak beperkt tot het aangeven van ideeën en het reviewen terwijl het leeuwendeel op conto komt van de onbekende schaker. Met het leeuwendeel bedoel ik alle administratieve plichten, concreet uitwerken van de layout en tekst, computerevaluaties laten maken of kortom vooral het harde en noodzakelijk labeur die bij een goed boek noodzakelijk zijn. Een aantal boeken waarvan ik vermoed dat ze in die modus gemaakt zijn, zijn The Ruy Lopez: a Guide for Black (Sverre Johnsen, GM Leif Erlend Johanessen) ; Win with the Stonewall Dutch (Sverre Johnsen, IM Ivar Bern, GM Simen Agdestein); Grandmaster repertoire 10 The Tarrasch defence (Nikolaos Ntirlis, GM Jacob Aagaard).

Vraag en aanbod dus ik begrijp ten volle waarom uitgevers vooral de kaart trekken van auteurs met minstens 1 titelhouder. Echter ik heb geen begrip voor het afbreken van auteurs puur omwille van het feit dat ze geen titelhouder zijn. Dit gebeurde zowel op chesscafe als op chesspub met het boek Dismantle the Dutch Defense with the Dangerfield Attack geschreven door de onbekende schaker David Rudel.
Nee ook dit openingsboek heb ik niet aangekocht (zie voor een ander voorbeeld het artikeltje mode) maar ik kan wel gebaseerd op mijn ervaring stellen dat een vroeg Lf4 tegen het Hollands heel wat meer is dan puur een amateurszet. Ik krijg het zelden op het bord maar als het gebeurt dan heb ik toch steeds moeite om een comfortabele opstelling te vinden. Zo herinner ik mij de partij tegen Luc Saligo in Open Gent van 2012 waar ik in de opening zeker problemen had.
Nu als een wereldtopper zoals Aronian het systeem op zijn repertoire plaatst (ok eerst Pf3 en dan pas Lf4) dan verstomt de kritiek helemaal. Het voorbije Wijk aan Zee tornooi werd gewonnen door Aronian (zie bv chessvibes) en in de laatste ronde speelde hij naar eigen zeggen zijn interessantste partij tegen Loek Van Wely in jawel dit systeem.
Klopt het liep niet goed af maar dat had uiteraard niets te maken met de speelbaarheid van de opening. Feit dat Aronian het ondertussen al gespeeld heeft o.a. tegen Kamsky, Carlsen en Ponomariov laat verstaan dat hij er meer in ziet dan puur een verrassingswapen.

We beseffen het allemaal maar toch zien we vandaag nog erg vaak dat een idee/ concept naar de prullenmand wordt verwezen puur omwille van de persoon. Spijtig want hierdoor missen we kansen om een idee ten volle naar waarde in te schatten. Tenslotte wil ik besluiten met een quote van de Britse topgrootmeester Mickey Adams die ik las op qualitychess blog: "Ik kijk in alle boeken die men mij opstuurt want zelfs in Everyman boeken staat wel altijd iets dat ik kan gebruiken."

Brabo