dinsdag 19 november 2013

Bart wordt grootmeester

Afgelopen weekend was het dan eindelijk zover. We hebben een nieuwe Belgische grootmeester: Bart Michiels. Als we de genaturaliseerde grootmeesters buiten beschouwing laten dan mogen we spreken van een unieke gebeurtenis want het is 15 jaar geleden dat we dit nog eens mochten meemaken (Luc Winants werd grootmeester in 1998). Nu ik verwacht niet dat we nog eens 15 jaar zullen moeten wachten want Tanguy Ringoir staat ook te trappelen om de grootmeesterrangen te vervoegen en dan vergeet ik nog Stefan Docx die recent een grootmeesternorm scoorde, zie mijn blogartikeltje. Je zou bijna denken dat het goed gaat met het Belgisch schaken maar niets is minder waar. Aan de Belgische top hebben we nu wel een handvol spelers met uitzonderlijke resultaten maar als we iets ruimer kijken dan is het armoede troef. Dit wordt bv. duidelijk aangetoond in mijn blogartikeltje over eloinflatie waarin ik vermeldde dat de rating van de top 100 spelers zelfs is afgenomen t.o.v. enkele jaren terug (t.o.v. vorig jaar is er een extra 3 elopunten erosie geweest). Een project zoals go for grandmaster probeert hierin verandering te brengen maar het is afwachten welke resultaten dit op lange termijn zal brengen.

Nu het is een utopie om te geloven dat iedereen grootmeester kan worden door hard te werken. Recent verscheen een opzienbarend wetenschappelijk artikel dat komaf maakt met de bekende slogan waarin men stelt dat 10.000 uren voldoende zijn om een onderwerp zoals schaken te beheersen. Met 663 partijen was Bart weliswaar een actievere speler dan mijzelf met slechts 412 partijen volgens het laatste Belgische eloklassement (ik ben 10 jaar ouder maar speel ongeveer even lang schaak) maar het zou onzin zijn om te beweren dat het verschil in aantal partijtjes de echte reden is voor het niveauverschil. Bovendien in België zijn er meer dan 100 spelers met +1000 partijen die niet de grootmeestertitel dragen dus een directe link tussen veel spelen en niveau bestaat er niet. In het wetenschappelijk artikel spreekt men van 34% bijdrage door praktijk t.o.v. het niveau van iemand wat ik een realistisch percentage vind.

Talent is uiteraard een makkelijke verklaring waarom de ene wel en de andere niet grootmeester wordt maar het helpt ons niet echt verder want het is erg moeilijk om precies te definiëren wat een talent nu net is. Interessanter is om eens te kijken wat wel makkelijk te detecteren is en hoogstwaarschijnlijk een verschil heeft gemaakt naar de jacht op de grootmeestertitel. Het eerste wat bij Bart opvalt, is een gezonde ambitie. Veel spelen op zich is onvoldoende want om je niveau van FM naar GM te kunnen opkrikken moet je ook de juiste kwaliteit van tegenstanders ontmoeten. Afgelopen decennium heeft Bart heel wat gespeeld in het buitenland: Nederland, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Polen, Rusland,... Het heeft een bom aan tijd, geld? (misschien voldoende gecompenseerd door prijzengeld) en energie gekost dus doorzettingsvermogen en/of ambitie waren zeker nodig. Dat je door ambities te hebben, normaal op termijn altijd vruchten kan plukken kan je o.a. lezen in een eerder blogartikeltje.

Een minstens even belangrijk onderdeel in het behalen van grootse prestaties is de omgeving. Het belang van een warme omgeving die meeleeft met de resultaten of nog beter actief ondersteunt, mag zeker niet onderschat worden en is iets waar een speler zelf weinig of niets kan aan veranderen. Zelf had ik het ongeluk om ouders te hebben die helemaal geen interesse of sympathie toonden voor het schaakspel, integendeel. Dit heb ik o.a. terloops al aangehaald in mijn blogartikeltje schaakcompositities. Vandaag heeft een zeer klein percentage van de schakers een schakende ouder. Echter zowel Luc Winants (Henri), Bart Michiels (Luc) en Tanguy Ringoir (Guy) hebben een schakende papa wat uiteraard niet als puur toeval kan worden beschouwd. Ik vermoed zelfs dat je met de gebrekkige trainingsfaciliteiten in België eigenlijk maar een kans maakt om grootmeester te worden als je kunt genieten van zulke uitzonderlijke omstandigheden.

Tenslotte speelt ook leeftijd een grote rol. Er is uiteraard een groot verwantschap met de vorige vermelde factoren maar intrinsiek heeft leeftijd ook de belangrijke eigenschap dat je als jonge speler veel makkelijker nieuwe dingen kunt aanleren. Of het nu talen zijn of schaken of nog een andere discipline, je bent er best heel vroeg bij om een kans te maken om later te kunnen uitblinken. Nu vooraleer er misvattingen gecreëerd worden, wou ik alvast iets verduidelijken. Mijn zoon die vandaag als jongste aangesloten lid van de bond te boek staat (klik op de jongsten) , is niet aangesloten om er  een grootmeester van te maken. Eind vorig jaar leerde ik de spelregels aan mijn beide kinderen (3 en 5 jaar) waarover ik rapporteerde in mijn blogartikeltje vals spelen maar het was enkel mijn jongste die interesse bleef tonen en uiteindelijk mij overhaalde om hem in te schrijven voor de schaaklessen in de lokale club. Evenmin is het de bedoeling om met het schaken bepaalde vaardigheden te ontwikkelen zoals sommigen willen doen geloven met het programma schaken op school. In het blogartikeltje kinderen leren schaken heb ik al laten verstaan dat ik huiverachtig sta tegenover elke pedagogische doelstelling met betrekking tot het schaken. Nee voor mij staat amusement centraal en zodra mijn zoon laat verstaan dat hij geen zin meer heeft dan stoppen we ermee. Ik weet niet hoe het voor Bart, Tanguy, ... is gegaan maar ik veronderstel dat ook hun ouders gewoon gestart zijn en het stapje per stapje gegroeid is zonder ooit doelen voorop te stellen die perse moesten worden gehaald. In elk geval is het wel zo dat al deze sterke spelers op erg jonge leeftijd zijn beginnen schaken dus ook dat zal wellicht een nodige (maar geen voldoende) voorwaarde zijn om een serieuze kans te maken (groot)-meester te kunnen worden.

Trouwens je ziet al vrij snel zelfs op jonge leeftijd of iemand echt over de capaciteiten beschikt of niet om door te breken naar de top. Zelf kreeg ik al 15 jaar geleden een nederlaag te slikken door de 12 jarige Bart die in zijn toen al typische technische (af en toe zelfs droge) stijl mijn te optimistisch en flamboyant stukoffer weerlegde. 
Uiteraard niet leuk om als veel hoger gekwoteerde speler zulke partij te verliezen maar het was mij toen al duidelijk dat Bart mij zou passeren als hij verder zou blijven spelen. 2 grootmeesternormen kwamen er in 2009 en 2010. In 2011 overschreed hij de 2500 grens maar toch bleef het wachten tot nu om de laatste norm en de felbegeerde titel te kunnen binnenrijven. Sommigen menen dat dit te maken heeft met zijn doctoraat dat hij nu tevens heeft behaald. Dat zal inderdaad wel een rol gespeeld hebben maar m.i. is het precieze tijdsstip van de laatste norm puur toeval. De laatste jaren heeft Bart weinig gespeeld en is hierdoor blijven hangen op hetzelfde niveau. Echter in elk tornooi speelt toeval ook een rol (zie de gelukscalculator waaraan ik een steentje heb bijgedragen) waardoor je uiteindelijk wel eens een keertje moet lukken om een 100-200 punten boven je rating te kunnen scoren. Uit vertrouwelijke bron vernam ik bovendien dat Bart ook wel besefte dat het zeker in de eerste ronden meeviel. Ik heb zijn partij geselecteerd uit de 3de ronde, niet perse om mijn bewering te staven maar vooral omdat het dezelfde opening betrof als in onze onderlinge recente partij die ik besprak hier in een blogartikeltje: the modern french. Bart tracht in onderstaande partij de zettenvolgorde te verfijnen door eerst b6 te spelen en dan pas 0-0 waardoor hij de optie dxc5 elimineert wat ik reeds in mijn analyses had opgegeven.
Opnieuw dus een typische technische partij waarin Bart een erg goed oog heeft voor tactische kansen die plots verschijnen.  Uiteindelijk behaalde hij een TPR = 2671 over de 9 ronden dus ruimschoots voorbij de minimumeisen. Na 2 keer Belgisch kampioen is de grootmeestertitel uiteraard de kers op de taart.

Echter nu kan je wel de vraag stellen hoe het verder zal gaan met de schaakcarrière van Bart. Op schaakfabriek werd door enkele overijverige fans geroepen van eindelijk een echte / waardige grootmeester die meedraait in het Belgische circuit maar ik heb daar toch mijn bedenkingen over. Afgelopen jaar heeft Bart behalve interclub geen serieuze partijen gespeeld in België zelfs als je open tornooien beschouwt zoals Gent of Leuven. Ik vermoed dat het behalen van een doctoraat niet als bedoeling heeft om een 9 tot 5 job te beoefenen dus in de nabije toekomst zou er wel eens nog minder tijd kunnen vrijkomen. Ik ken de privesituatie niet van Bart maar mocht hij ooit starten met een gezinnetje dan komt nog minder tijd vrij. Tenslotte de grote (haalbare) doelen zijn weg dus het zou mij niet verwonderen dat partijen in het buitenland wel eens tot een minimum zullen worden herleid.

Als grootmeester moeten terugplooien naar lokale zwakkere amateurcompetities is voor velen niet aantrekkelijk. Een heel recent artikeltje geschreven door de Engelse grootmeester Nigel Davies omschrijft het goed: "Can you improve too much ?"  Ik vrees van wel. Als +2300 speler is het al wat zoeken een aantrekkelijk tornooi te vinden dat te combineren valt met de drukke job, gezin,... Een paar maanden geleden schreef ik hierover al een blogartikeltje inactiviteit waarin ik de moeilijkheden aangaf waarmee ik toen kampte. Ondertussen heb ik mijn draai gevonden in TSM Open waar we gebruik maken van een zeer flexibele formule die tegemoet komt aan de hedendaagse noden van de spelers. Met 10 spelers boven de 2100  elo waarbij Steven Geirnaert de top van de eloranking inneemt, kunnen we zeker spreken van een interessante mix.

Bart is uiteraard ook welkom maar het blijft uiteraard een stap terugzetten t.o.v. wat hij gewoon is. Dit moet ruim volstaan als kanttekening op de prestatie want het is nu tijd om eens serieus de titel te vieren. Zelf nodigde ik een aantal dichte schaakvrienden uit voor een feestje toen ik mijn FM titel in 2004 behaalde. Het werd een prachtige herinnering dus ik raad Bart ten stelligste aan om dit ook met zijn vrienden eens te doen.

Brabo

donderdag 14 november 2013

Stockfish 4

Vorige maand werd mij attent gemaakt door hypekiller5000 dat er een nieuwe release was van Stockfish die opmerkelijk goed scoorde in de ccrl (computer chess rating list) met een 3de plaats. Opmerkelijk detail is dat het programma gratis te downloaden is. Nu zelf sta ik een beetje argwanend t.o.v. gratis software omdat ik dan onmiddellijk denk aan illegale kopijen maar uiteindelijk liet ik mij toch verleiden om het programma te testen en gebruiken in mijn analyses. De belangrijkste reden hiervoor is dat mijn analysemethode gebaseerd is op 2 schaakprogramma's (zie blogartikeltje analyseren met de computer) en je met zulke analysemethode dan best beschikt over 2 ongeveer evenwaardige (en liefst ook complementerende programma's). Vorig jaar vertelde ik op deze blog dat ik Houdini 2.0 had aangeschaft waarmee ik Fritz 11 verving. Hierdoor bleef Rybka 3 over als 2de programma maar ik ondervond al snel dat het gat in speelsterkte iets te groot was geworden om nog van een goed rendement te kunnen spreken met mijn analysemethode. We mogen niet vergeten dat de release-datum van Rybka 3, augustus 2008 was dus we mogen stellen dat het programma voorbij de houdbaarheidsdatum was. 

Het eerste wat opvalt aan Stockfish is hoe het programma de stellingen evalueert. Als je gewoon bent van klassieke evaluaties met Rybka, Fritz en Houdini dan is het toch wel even schrikken. Ik bedoel dat je met Stockfish makkelijk evaluaties kunt hebben die 1 of zelfs meerdere pionnen (dus 100/100sten) kan schelen met de andere programma's. Een absoluut record detecteerde ik in een analysestelling van mijn recente partij tegen Steven Geirnaert, zie onderstaande screenshot.
Stockfish toont een evaluatie van 94 punten voor zwart !

Stockfish geeft dus een voordeel van 94 punten voor zwart. Zelfs als je alle resterende zwarte pionnen laat promoveren dan kan je nooit aan dit totaal komen. Houdini geeft hier trouwens slechts 11 punten voordeel aan voor zwart na 10 minuten rekenen. Op chesspub werd dit aangegeven als een negatieve eigenschap van Stockfish maar dit moet toch enigszins genuanceerd worden. Het programma is in de eerste plaats gemaakt om zo goed mogelijk te schaken en gebruikt hiervoor een evaluatiemechanisme dat optimaal helpt. Deze evaluaties worden puur informatief meegedeeld aan de eindgebruiker maar het is geenszins de bedoeling om met deze evaluaties een absoluut oordeel te vellen over wie welk voordeel heeft en hoe groot dit voordeel is.

Nu zou je verwachten dat zulk programma wel erg tactisch sterk zal zijn als het met zulke hoge evaluaties op de proppen komt. Echter in vergelijking met Houdini, vind ik het toch een stuk zwakker. Vooral bij stille onverwachte offers heeft Stockfish problemen. De oplossing in onderstaande analysestelling van mijn partij in Open Gent tegen Groffen, vindt Houdini binnen de seconde maar Stockfish na 10 minuten nog steeds niet !
Het is ongelooflijk dat Houdini deze breekzet e4 zo snel ziet en correct uitrekent. De sleutelzet doet mij trouwens denken aan de enige keer dat ik in mijn correspondentiecarriere (20 partijen gespeeld tussen 1998-2003) totaal verrast werd door mijn tegenstander. Het was met enige moeite dat ik nog weg kwam met een remise.
Opnieuw vindt Houdini de zet ogenblikkelijk (in 1999 kwam de zet nooit op het computerscherm !) terwijl Stockfish er toch ruim 4 minuten over doet. Ik kan nog andere tactische voorbeelden geven (bv. 8.g4 in mijn artikeltje over Houdini 2.0) maar ik veronderstel dat het ondertussen wel duidelijk is dat Stockfish heel wat snijdt in de variantenboom om een evaluatie te maken waardoor het geregeld tactisch iets mist. Nu kan je jezelf afvragen hoe het mogelijk is dat het gat in speelsterkte met Houdini slechts 25 elopunten bedraagt als je kijkt naar de elorankings voor computerprogramma's. Wel er is duidelijk meer belangrijk dan puur tactiek. Het is erg moeilijk te kwantificeren maar als ik kijk hoe Stockfish speelt in stonewall-stellingen dan merk ik op dat het programma sneller dan Houdini begrijpt welke plannen mogelijk zijn. In stellingen met gesloten pionketens zoals bv. de Portisch Hookvariant zie ik dan weer geen merkbaar verschil met Houdini. Ik leid daaruit af dat pionzetten wel eens een erg belangrijk onderdeel zouden kunnen zijn bij de evaluatiemethode van Stockfish.

Het spreekt voor zich dat dit effect nog wordt uitvergroot in het eindspel. Dit wordt ook bevestigd in mijn eerste analyses. In deze fase van het spel overvleugelt Stockfish helemaal Houdini. Eerst toon ik een analysestelling van mijn partij tegen Raetsky die ik in mijn vorig blogartikeltje al terloops aanhaalde.
Tot 3 keer toe verliest Houdini het eindspel terwijl Stockfish het wonderbaarlijk wel kan houden (wat niet wil zeggen dat ik zeker ben dan het tegen perfect spel remise zal zijn). Ook in de 2 eindspelen besproken in mijn blogartikeltje over Houdini 2.0 toont Stockfish zich superieur. 42...Th4! wordt door Stockfish 4 gevonden in slechts enkele seconden t.o.v. meer dan 3 minuten voor Houdini 2.0. Houdini 2.0 vindt niet het fantastische 48...,Kd5! terwijl Stockfish dit wel doet in ongeveer 7 minuten. Echter Shirovs briljante Lh3 vindt Stockfish dan weer niet op mijn computer binnen de 10 minuten maar daar is uiteraard tactiek mee gemoeid.

Het is voor mij ondertussen duidelijk dat het programma erg goed complementeert bij Houdini 2.0. Ik ben verrast dat zulk sterk programma als gratis wordt aangeboden. Anderzijds besef ik ook wel goed dat een collectief aan vrijwilligers vaak mooiere resultaten kan neerzetten dan 1 of 2 professionals. Bovendien verwacht men van een nieuwe release dat Stockfish wel eens de nieuwe nummer 1 in computerschaak zou kunnen worden. Nu geen paniek want men staat nog mijlenver van schaken als puzzel op te lossen dus er blijft nog vele jaren plezier over om te zoeken naar het onbekende.

Brabo

woensdag 6 november 2013

Probleemzetten

Een spectaculaire partij met tal van tactische wendingen zal normaal het grote publiek meer aanspreken dan een meer positioneel gespeelde partij. Offers en tegenoffers zijn niet alleen fascinerend maar ook vaak veel makkelijker te begrijpen dan zogenaamde mooie stille zetten. Het is dan ook geen toeval dat ik in mijn blogartikeltje mijn mooiste zet uitsluitend koos voor tactische stellingen. Het concept kritieke zetten goed uitleggen, is niet makkelijk met stille zetten die in evaluatie soms weinig of niets variëren met de alternatieven.

Desalniettemin zal ik niet ontkennen dat ik ook erg kan genieten van een of meerdere stille zetten. Omdat er in een partij vaak heel wat stille zetten worden gespeeld die in de meeste gevallen banaal zijn, is het m.i. niet overbodig om te beschrijven wat als mooi kan worden bestempeld. M.i. is de belangrijkste karakteristiek dat de zet zeldzaam moet zijn maar tezelfdertijd functioneel moet blijven. Onlangs stootte ik via de blog van David Smerdon op een partijtje tussen L'Ami-Krasenkow waarin de eigenzinnige zet Lh8-a1 werd gespeeld.
Een loper in de hoek heeft een minimum aan potentiële velden waar hij naar toe kan gaan. Dus een loperzet waarbij men moedwillig van de ene hoek naar de andere gaat, is niet iets wat we geregeld op het bord zien. Dankzij een oud artikel van de fantastische website van Tim Krabbe komen we te weten dat deze zet ongeveer 1 keer per x aantal duizenden partijen voorkomt. Vervolgens is het ook eens leuk om te weten welke zet nu het zeldzaamst is. Wel behalve een aantal minorpromoties blijken alle zetten al 1 of meerdere malen in de praktijk gespeeld te zijn. Het is te zeggen als we de lange notatie gebruiken. Als we de korte notatie gebruiken dan ben ik hier niet helemaal zeker van zelfs als we geen minorpromoties in rekening brengen.

Een paard aan de rand is schakers schand is een bekend Nederlands spreekwoord dus we zullen niet te snel een paard aan de rand spelen. Het plaatsen van een paard in de hoek, is uiteraard nog veel minder gebruikelijk maar desalniettemin niet uiterst zeldzaam wat Herman Grooten recent nog illustreerde in enkele artikeltjes op schaaksite: vier maal een paard op h1 en gespot 56 paard naar de hoek. Pas echt vreemd wordt het als je een paard in de hoek plaatst wanneer je de keuze hebt tussen 2 paarden. Ik bedoel je speelt een zet zoals Pba8, Pca8, Pgh8, Pfh8, Pba1, Pca1, Pfh1, Pgh1. Zelf speelde ik zulke zet 1 keer in mijn carrière tegen Alexander Raetsky die na het tornooi grootmeester werd.
Na de partij lachte mijn tegenstander mij uit voor de meeste idiote zet die hij ooit had gezien alhoewel ik ze vandaag nog steeds geen slechte keuze vond. Op zet 36 miste ik trouwens een prachtige remisekans met Tc1 gevolgd door Txc5. Nu ik geef wel toe dat je met zulke zetten weinig partijen zult winnen. De oud-wereldkampioen Anatoly Karpov heeft het wel eens gedaan maar hij was toen nog erg jong zie zijn 29ste zet Pfh1 tegen Fedin. Van de 8 mogelijkheden, heb ik er 7 teruggevonden maar ik vermoed dat ook Pba1 wel eens gespeeld zal zijn. Heel wat onmogelijker wordt het wanneer we de bijkomende voorwaarde stellen dat de zet niet mag gespeeld worden op de eigen speelhelft. Ik bedoel bv. Pba8 met wit i.p.v. zwart. Puur uit nieuwsgierigheid daag ik de lezer uit om zulk voorbeeld uit de praktijk te zoeken (dus zonder vals te spelen en zelf een partij ineen te knutselen).

Tot daar de speciale zetten maar pas echt mooie zaken kan je zien wanneer meerdere stille zetten gecombineerd worden. Zo gaf onlangs Luc Winants terecht aan dat er in zijn partij tegen Moens een leuk moment zat op de zetten 31 en 32.
We mogen hier terecht spreken van een echte bristolruiming. Een licht stuk ruimt plaats voor een zwaarder stuk. In de probleemwereld is dit welbekend maar in een bordpartij zie je zoiets uiterst zelden. Een stapje verder gaat onderstaande analysestelling waar ik reeds in 1997 een leuk openingsnieuwtje in ontdekte. Volgens mijn databases is de zet trouwens nog steeds niet gespeeld in de praktijk.
Hier ruimt het zwaardere stuk plaats voor een lichter stuk. In mijn oud probleemboek staat zoiets benoemd als Turton-Bristol maar ik heb ook andere benamingen gevonden dus er bestaat discussie over de juiste benoeming. Tenslotte wil ik ook een echte probleemstelling eens voorleggen die ik als huisschaker iets meer dan 20 jaren geleden heb gemaakt. Er bestaan veel mooiere uitwerkingen van het thema maar het lijkt mij toch gepast in de context van dit blogartikeltje. De oplossing heb ik onderaan het artikeltje geschreven voor de lezers die het eens willen proberen alhoewel ik vermoed dat het te gemakkelijk is met het voorafgaande verhaal.
Wit geeft mat in 3
Ik twijfel sterk of dit soort probleemzetten wel kunnen in de bordpraktijk. In elk geval tonen schaakcompositities duidelijk aan dat het schaken veel meer mogelijkheden verbergt dan we ooit in een bordpartij zullen zien. Ik meen daarom ook dat we best niet te snel naar de zeldzame/ probleemzetten moeten zoeken in een partij. Het is niet met dit soort zetten dat we een partij in ons voordeel zullen beslissen of je moet al een erg sterke speler zijn zoals de grootmeesters in bovenstaande voorbeelden.

Brabo

Oplossing:
Loydse ruiming: Een stuk ruimt plaats voor een ander stuk die in tegenovergestelde richting hiervan gebruik maakt.
1.Lh8 (dreigt Db2#), Kb7 2.Dg7+ Kb6 3.Db2#

dinsdag 22 oktober 2013

Zwitsers gambiet

Zelfs in tornooien met een bescheiden prijzenpot zien we vandaag steeds vaker grootmeesters deelnemen. Dit was ook het geval in de Open van Gent deze zomer waar er 7 grootmeesters de volle 5 dagen meespeelden voor slechts 2 serieuze prijzen, zie info over het prijzengeld. Ik kan mij geen eerdere editie herinneren waar er 7 of meer grootmeesters deelnamen. Zoals aangegeven in mijn blogartikeltje met een kanon op een mug schieten is het ook crisis voor de profschakers en kan men niet te kieskeurig zijn bij het selecteren van de tornooien. Wereldwijd tellen we nu al ruim 1000 grootmeesters dus de onderlinge concurrentie is bikkelhard. Daarnaast kunnen we evenmin ontkennen dat de titel van grootmeester niet meer dezelfde uitstraling heeft als vroeger en dus ongetwijfeld in commerciële waarde verminderd is. In de Fide gaan daarom stemmen op om een nieuwe titel zoals supergrootmeester of elitegrootmeester te creëren. Persoonlijk vind ik dit geen slecht idee want mits een goede marketingstrategie zou het mogelijks schaken terug wat meer aandacht bij de massamedia kunnen bezorgen.

Ik heb al heel wat geschreven op deze blog over de voorbije Open Gent, zie gambietensportiviteitgroene zetteneen hollands gambietje deel 2schaakintuitie deel 2welke partijen analysereniccfrevolutie in het millennium maar ik had het nog niet over hoe het tornooi eindigde voor mij. Wel voor het eerst haalde ik 7/9, het dubbele van mijn score bij mijn eerste deelname exact 20 jaar geleden ! Zo viel ik ook weer eens in de prijzen wat na het afschaffen van prijzen voor de beste Belgen al een tijdje geleden was. Echter omdat er 2 spelers 7,5/9 haalden en er 10 spelers waren die 7/9 scoorden, was het uiteindelijk een zeer bescheiden bedrag (als ik het mij goed herinner dan was het 105 euro). 5 grootmeesters moesten het ook stellen met deze vergoeding na 5 dagen 'werken' waarmee het nogmaals duidelijk wordt dat profschaak geen evidente beroepskeuze is vandaag.  

Misschien nog opmerkelijker is het feit dat ik geen enkele keer in de 9 ronden speelde tegen een grootmeester of zelfs een hoger gekwoteerde speler dan mijzelf. Na een onverwachte nederlaag in de 3de ronde die ik uitgebreid besproken heb in mijn blogartikeltje schaakintuitie deel 2 was ik in het peloton verzeild waardoor ik alle kleppers ontweek. In de laatste ronde had ik een serieuze portie geluk want ik werd opnieuw ingedeeld naar beneden, kreeg wit toegewezen en bovendien kwam mijn erg beperkte voorbereiding op het bord. Omwille van het relatief vroege aanvangsuur (11u) en een speelzaal op een uurtje rijden was het zaak om de tijd optimaal te gebruiken in de partijvoorbereiding. Eerst bekeek ik het repertoire van mijn tegenstander en daarna maakte ik een keuze welke variant er het meest waarschijnlijk op het bord zou komen. Tenslotte zocht ik met die variant enkele recent gespeelde partijen door sterke grootmeesters op in de databases (voornamelijk twics) zoals vermeld in analyseren met de computer.
Mijn tegenstander Johan Goormachtigh vertelde mij achteraf dat hij geen tijd had gehad om zich voor te bereiden. Het is dus enigszins begrijpbaar dat hij iets koos waarmee hij ervaring had. Anderzijds als je net zoals mijn tegenstander van de 7de ronde, zie revolutie in het millennium niet op de hoogte bent van de laatste theoretische ontwikkelingen dan vraag je wel om moeilijkheden.
Of ik nu een gepast antwoord gevonden heb op mijn nederlaag tegen Negi, zie kanon op een mug schieten is een ander paar mouwen maar in elk geval ben ik blij om nog eens te kunnen scoren tegen de Scheveningen. Trouwens met Txf7 toon ik ook aan t.o.v. mijn blogartikeltje mijn mooiste zet dat het niet een kwestie is van bepaalde patronen niet te kennen maar wel van correct rekenen wat in bovenstaand geval uiteraard niet moeilijk is.

Alhoewel ik vanaf ronde 3 vrij goed schaak speelde, mag ik niet ontkennen dat dit ook grotendeels de verdienste was van de paringen. Ik bedoel een 7/9 scoren met behulp van een Zwitsers gambiet is niet hetzelfde als dezelfde score te behalen door voortdurend op de topborden te spelen. Door het gebruik te maken van het scheidingscriterium 'voortschrijding' wordt gelukkig wel een zeker onderscheid gemaakt in de eindrangschikking. Hierbij wens ik ook even te melden dat het goed is om te zien dat de organisatie afgestapt is van Bucholtz als scheidingssysteem t.o.v. voortschrijding omwille van de onvermijdelijke forfaits die worden gegeven in de laatste ronden (zoals ik had aanbevolen in mijn blogartikel afgesproken resultaat in open gent of niet).

Alhoewel het scheidingssysteem spelers die een Zwitsers gambiet spelen benadeelt in de eindrangschikking, zie ik toch geregeld spelers met opzet kiezen voor een Zwitsers gambiet wellicht omdat men geld belangrijker beschouwt dan een kans op een weinig betekenisvolle ereplaats. Het lijkt mij daarom geen slechte tornooistrategie om prijzengeld ook te koppelen aan het scheidingssysteem. Persoonlijk vind ik het eenvoudige Hort System een faire keuze waarbij de helft van het prijzengeld wordt verdeeld onder de spelers met dezelfde punten en de helft rekening houdend met het scheidingssysteem.

Omdat de prijsuitreiking bij de voorbije editie erg lang op zich deed wachten, zou het wellicht wel eens handig kunnen zijn om hiervoor een programmaatje te gebruiken. Ik heb Ruben Decrop die recent chessdevil lanceerde hiervoor aangesproken. Het programma lijkt mij in het verlengde te liggen van het tornooiprogramma dat hij creëerde maar het is een ander paar mouwen of het ook commercieel voldoende interessant is. In elk geval amateurprogrammeurs die een handje willen uitsteken voor een vlottere prijsuitreiking, zullen zeker welkom zijn bij de tornooiorganisaties.

Brabo

woensdag 16 oktober 2013

Revolutie in het millennium

Het enige boek van Kasparov over Modern Chess dat ik niet gelezen heb, is Garry Kasparov over modern chess, Part 1: Revolution in the 70's om de eenvoudige reden dat ik recenter openingsmateriaal interessanter vind om te studeren. Een leuke boekbespreking van dit boek kan je vinden op de site van de torrewachters. Recent werd de vraag gesteld op chesspub of we ook van een soort revolutie kunnen spreken in het nieuwe millennium. Al snel werd opgemerkt dat er in het laatste decennium een explosie is geweest (en we mogen stellen nog steeds bezig is) van nieuwe systemen en varianten in die mate zelfs dat een boek over de 70's wellicht slechts een hoofdstuk vandaag zou betekenen. Het is 1 van de voornaamste redenen waarom we tegenwoordig veel meer openingsrepertoire boeken zoals bv. Playing 1.d4 Indian defences van Lars Schandorff dan openingmanuels zoals bv. The complete Albin counter gambit van Luc Henris gepubliceerd zien.

Zonder twijfel heeft de computer hierin een belangrijke rol gespeeld. Vroeger keken spelers op naar het tactisch vernuft van spelers zoals Mikhail Tal of Rashid Nezhmetdinov. Vandaag kan iedere speler die een goede huisanalyse heeft gemaakt, toveren op het bord wat in mijn blogartikeltje iccf geïllustreerd werd. Spelers zijn niet meer bang om hyperscherpe openingsvarianten te spelen omdat ze weten dat hun computerprogramma op voorhand heeft getoond dat het allemaal speelbaar is. Naast het tactische, zien we ook een opmerkelijke opgang van gambieten waarin materiaal wordt geïnvesteerd voor dynamische karakteristieken. Het Marshallgambiet is zonder twijfel 1 van de meest uitgesproken systemen die een hoge vlucht heeft gekend in het laatste decennium in die zin zelfs dat veel witspelers de brui hebben gegeven aan de traditionele Spaanse opzet en die ingewisseld hebben voor het tragere d3 concept. Op mijn blog heb ik hiervan een voorbeeldje gegeven in het artikeltje eindspelen met ongelijke lopers deel 2. Bij het Marshallgambiet kunnen we spreken van voornamelijk uitdiepen van de theorie maar er zijn de laatste jaren ook vele nieuwe speelbare gambieten ontdekt. Ik herinner mij bv. de opzienbare Gajewski 2.0 gambieten die de wereld rondgingen want tenslotte betrof het toch een opening die talloze spelers al talloze malen hadden ontmoet.

Tenslotte zie ik een 3de tendens in het bekijken van positionele nadelen t.o.v. dynamiek. Een opening zoals het Berlijns werd enkele decennia geleden nog bekeken als onzin maar vandaag hebben de meeste topspelers het in hun repertoire zowel met wit als zwart. Eigenlijk is het wel absurd wat zwart doet. Hij laat zich vrijwillig derocheren, zijn pionnenstructuur versplinteren (dubbele c-pionnen) en bovendien krijgt wit enkele tempi cadeau. Desondanks slaagt de computer er niet in om iets te forceren integendeel want zwart heeft goede tegenkansen als wit eventjes onnauwkeurig speelt.

Recent stootte ik op een gelijkaardig concept in de Rauzervariant waar zwart door middel van serieuze positionele concessies erg dynamisch spel tracht te verkrijgen. Ik bedoel het systeem met g6 waar zwart zichzelf laat opzadelen met een totaal verminkte pionnenstructuur wat zelfs vaak een pionoffer betekent.
Desondanks zien we dat recent meerdere sterke grootmeesters bereid zijn om de opening met de zwarte stukken te spelen. Ik denk aan 2012 Wereldkampioen bij de junioren Alexander Ipatov, 2011 Europees kampioen Vladimir Potkin en +2600 Evgeniy Najer. Een fantastische partij die weliswaar verloren werd door zwart maar niet door de opening, werd begin dit jaar in Wijk aan Zee gespeeld tussen de Zweedse grootmeester Nils Grandelius en de eerder vermelde Alexander Ipatov.
In het laatste New in Chess Yearbook 107 staat ook een compleet hoofdstuk gewijd aan het systeem wat ik ontdekte dankzij een bespreking in Checkpoint, een maandelijkse rubriek van Hansen op Chesscafe (lezers die toevallig dit boek in bezit hebben en bereid zijn om de kennis van dit hoofdstuk te delen zodat ik mijn analyses kan controleren, kunnen mij hiermee een plezier doen). We mogen dus verwachten dat er in de nabije toekomst nog spelers zullen zijn die het systeem eens gaan proberen. Wel zelf heb ik niet lang moeten wachten want reeds in juli kreeg ik het op het bord in ronde 7 van Open Gent door een jonge beloftevolle Belgische speler Yasseen De Herdt. In mijn partijvoorbereiding had ik opgemerkt dankzij de laatste twics en het downloaden van de partijen van het voorbije Belgisch kampioenschap dat Yasseen ermee 4 keer gewonnen had dus ik was een gewaarschuwd man om de opening zeker niet licht op te nemen. Het werd een hele ochtend pluggen om toch maar iets te vinden wat mij een voordeeltje zou opleveren wat geen sinecure was met 2 kleine kinderen rond mij hangend voor aandacht. Hoe langer ik keek naar de varianten, hoe meer ik verbaasd was over de vitaliteit van de opening. Uiteindelijk vond ik toch iets nieuws waarvan ik vermoedde (er was onvoldoende tijd om alles in detail uit te pluizen) dat het een verbetering kon zijn.
Wit won dus erg makkelijk waardoor Stefan Docx achteraf mijn overwinning interpreteerde als iets wat voornamelijk op de conto van de erg zwakke zwarte openingskeuze moest worden geschreven. Echter dit is m.i. onterecht want zwart kan makkelijk zijn spel verbeteren in de partij. Compleet gelijkspel kan ik niet  vinden voor zwart tegen de opstelling waarvoor ik gekozen heb maar zelfs met het nadeeltje is het zeker niet zo dat zwart perse hoeft te verliezen. Misschien slaagt een grootmeester wel erin om dit nadeeltje succesvol te verdedigen alhoewel ik moet toegeven dat ik zelf zeker niet vrijwillig dit soort stelling zou opzoeken. Voor het type speler die graag gambieten speelt (dus in die categorie val ik zeker niet) blijft het sowieso een goed verrassingswapen maar het lijkt mij toch een beetje riskant om het elke keer te spelen vooral als de tegenstander zich kan/ zal voorbereiden.

Als we van een revolutie in het millennium mogen spreken dan meen ik dat het vooral dankzij de computer is dat we vandaag beseffen dat er veel meer stellingen speelbaar zijn dan we vroeger mogelijk dachten. Dit vind ik een verfrissende gedachte in vergelijking met de doemdenkers die menen dat de computer voor de doodsteek zal zorgen van het moderne schaak.

Brabo

dinsdag 8 oktober 2013

Nederlands of Engels ?

Af en toe krijg ik de vraag waarom de blog niet in het Engels wordt geschreven zodat de artikels door een veel breder publiek kunnen worden gelezen. Uit de blogstatistieken lees ik af dat er wel wat verkeer komt uit niet-Nederlandstalige landen en dit zijn niet uitsluitend toeristen want de google-translate optie wordt geregeld gebruikt.

Technisch is het voor mij zeker mogelijk om in het Engels te schrijven maar tot nu toe heb ik de boot afgehouden. In elk artikel is een zekere link aanwezig met mijn persoonlijke ervaringen dus met een belangrijke insteek vanuit de regionale schaakwereld. Het is dan ook logisch om in de eerste plaats lezers aan te spreken die ook in deze regio spelen. Het gebruiken van de Nederlandse taal is dus een bewuste keuze om dit aspect te accentueren.

Anderzijds schrijf ik op deze blog over veel meer zaken dan enkel lokale aangelegenheden. Mijn vorig blogartikeltje iccf is hiervan een mooi voorbeeldje waar ook heel wat niet-Nederlandstalige schakers interesse voor tonen. Het gebruiken van google translate is zeker geen aangenaam alternatief als je zulke teksten moet lezen want de kwaliteit is vaak erg schabouwelijk. Ik besef dus dat schrijven in het Engels noodzakelijk is als ik een breder internationaal publiek wil betrekken. 

Een breder internationaal publiek is uiteraard aantrekkelijk voor mij want een blog schrijf je in de eerste plaats om gelezen te worden. Echter ik wil niet een breder internationaal publiek bereiken als dit ten koste gaat van de Nederlandstalige lezers. Een oplossing zou zijn om de blog in de 2 talen te onderhouden dus zowel Nederlands als Engels maar dit hou ik niet vol in mijn reeds overladen agenda. Dus stel ik de vraag aan de lezer wat hij/zij zou vinden als ik de swap maak naar het Engels. Is voor u het Engels als taal op deze blog aanvaardbaar of bedankt u liever hiervoor? Hoe meer reacties, hoe beter ik een gefundeerde keuze kan maken.

Brabo

Addendum 12 oktober 2013
Omdat Nederlands voor heel wat lezers een meerwaarde betekent, heb ik beslist om een Engelstalige spin-off te creëren van deze blog. Op de spin-off zal ik af en toe artikels vertalen naar het Engels op basis van inhoud en mijn beschikbare tijd. Dit is een voorlopige beslissing dus kan in de toekomst nog worden bijgestuurd. Een link is rechts toegevoegd. Iedereen bedankt om te reageren !

maandag 7 oktober 2013

ICCF

Dat kennis belangrijk is om punten te scoren, weten we allemaal. Het is dan niet verwonderlijk dat heel wat ambitieuze schakers een verzamelwoede hebben als het op databases aankomt. In een reeds eerder op deze blog vermeld youtubefimpje, zie schaakintuitie deel 2 vertelt Anand dat hij vandaag over een database van ongeveer 20 miljoen partijen beschikt. De auteur van het boek Grandmaster repertoire 10 The Tarrasch Defense, Nikos Ntirilis meende aanvankelijk dat dit allemaal kwalitatieve partijen zijn maar op Quality chess blog gaf ik al aan dat dit onmogelijk correct kon zijn. We mogen veronderstellen dat een regerende wereldkampioen pas zal spreken over een kwalitatieve partij als de spelers uit de top 100 komen en de partij gespeeld werd op een serieus tempo. De top 100 speelt erg ruim genomen, 100 partijen per jaar dus als we niet met overlappingen rekening houden, tellen we slechts 10.000 partijen per jaar.  Dit zou betekenen dat we 2000 jaar nodig hebben om aan 20 miljoen kwalitatieve partijen te geraken. 

Een wereldkampioen houdt dus veel meer bij dan enkel kwalitatieve partijen. Ik ken uiteraard niet de exacte samenstelling van Anand's database maar ik ben er vrij zeker van dat ze opgebouwd is rond een Chessbase product (Mega of Big database) waardoor ook heel veel partijen van een heel beperkte kwaliteit aanwezig zijn. Nu kan je jezelf inderdaad de vraag stellen of het niet verstandiger zou zijn om die minder interessante partijen eruit te gooien. Wel vooreerst ben ik van mening dat er meestal wel iets leerzaam aanwezig is in een serieus gespeelde partij. Dit aspect besprak ik uitvoerig in mijn vorig blogartikeltje welke partijen analyseren. Tevens zijn databases een goede bron om informatie te winnen over tegenstanders. De meeste wereldtoppers spelen niet uitsluitend tegen hun peers (denk aan simultaans, open tornooien, ...). Ook mogen we niet vergeten dat bepaalde jonge spelers later sterk zullen worden. Tenslotte is het ook zo dat het bewaren van grote databases spotgoedkoop is en bovendien beschikken we vandaag over instrumenten die in een minimum van tijd grote databases kunnen doorzoeken naar specifieke informatie.  Ik wil hierbij wel nog opmerken dat we beter chessbase als formaat van database gebruiken want ik ondervond dat bij pgn formaat de zoektijd serieus kan oplopen bij grote bestanden.

Nu zelfs al bewaren we ook de partijen met mindere kwaliteit, dan nog is 20 miljoen een erg hoog aantal. De meest recente commerciële Mega Database telt 5,4 miljoen partijen. Zelf heb ik er nu meer dan 7 miljoen waarvan ik een gedetailleerde opsomming maakte in een commentaar onder mijn blogartikeltje groene zetten. Onlangs voegde ik dankzij een hint van hypekiller5000 nog een mooie collectie kwalitatieve partijen aan toe die gespeeld werden tussen schaakprogramma's onderling zie computerchess. Killers van openingsnieuwtjes zal je nauwelijks vinden in zulke enginedatabases maar het is wel een erg handig hulpmiddel om een snelle en accurate evaluatie te krijgen van bepaalde bestaande openingsvarianten. Op openingmaster kan je vandaag tegen betaling 8,7 miljoen partijen vinden. Meer vind je wellicht niet als gewone schaker op het internet dus Anand beschikt duidelijk over enkele exclusieve kanalen. Mark Uniacke beweert op de Hiarcs website dat Anand gebruik maakt van hun schaakprogramma en dus ook wellicht toegang heeft tot extra enginedatabases. Daarnaast is ook geweten dat Anand bevriend is met Frederic Friedel en dus naar alle waarschijnlijkheid ook toegang heeft tot de partijen gespeeld op de webportal playchess. Momenteel staat de teller op playchess al op 660 miljoen partijen dus het moet een koud kunstje zijn om daar een 10 miljoen betere partijen uit te selecteren door gebruik te maken van rating en tempo als criteria.

Uiteraard bestaat er naast een continu zoeken naar kwantiteit ook een gelijkaardige zoektocht naar kwaliteit. Een paar decennia geleden werd kwaliteit uitsluitend gelinkt aan bordpartijen gespeeld door de wereldtoppers. Vandaag zijn die partijen vanzelfsprekend ook nog belangrijk maar ondertussen hebben de meeste spelers ontdekt dat iccf een ware schat aan erg hoogstaande partijen levert. In heel wat recente bordpartijen zien we dan ook dat het openingsnieuwtje stamt uit de correspondentiewereld. Soms leidt dit tot vreemde wilde partijen als beide spelers gebruik maken van dezelfde informatie. Zo vond ik via chessvibes de partij Vachier-Lagrave Gelfand waar beide spelers een iccf-partij volgden uit 2012. Maxime week af op zet 18 met een voortzetting waarvan ik vermoed (rekening houdend met het tijdsverbruik voor de hele partij) dat hij wist op voorhand dat zwart bij correct spel remise zou kunnen behalen. Echter Boris had zijn huiswerk ook gemaakt want in een mum van tijd werd afgewikkeld met enkele fantastische tactische zetten naar een eeuwig schaak. Het voorbeeldje toont trouwens ook mooi aan hoe uitgebreid die spelers hun openingen voorbereiden dus niet alleen op de hoogte zijn van de sleutelpartijen maar tevens kritisch kijken naar allerlei alternatieven. Hieronder kan je beide partijen naspelen.
De bordpartij werd gespeeld in de voorbije Wereldbeker die gewonnen werd door Kramnik.
Zelf mocht ik enkele maanden geleden een gelijkaardige ervaring meemaken. Echter in tegenstelling met het vorige voorbeeld is hier minder duidelijk wie eerst was want het verhaal start eigenlijk al in 2010. Op chesspub publiceerde ik toen eigen gemaakte analyses over het Stautongambiet met De2 naar aanleiding van mijn partij tegen Pieter Saligo. In 2011 werd een correspondentiepartij gespeeld met exact de hoofdlijn die ik toen had aanbevolen.
Het kan uiteraard toeval zijn maar heel wat correspondentiespelers zijn erg actief op chesspub dus het zou mij niet verwonderen dat 1 of beide spelers op de hoogte waren van mijn eerder gepubliceerde analyses. Ik was dan weer op mijn beurt op de hoogte van de correspondentiepartij door een webpagina over het Stautongambiet. Trouwens als je een liefhebber bent van gambieten dan is de Ian Simpson's Chess Site zeker eens de moeite om rond te neuzen. Aanvankelijk had ik enkel notie genomen van de partij en het was pas nadat Stefan Docx mij erop wees (tijdens Open Leuven 2012?) dat zwart in de slotstelling ook met het spectaculaire Lxc3 remise had kunnen maken dat ik de moeite deed om enkele varianten eens met een computer te bekijken.
Vele maanden later kwam het allemaal op het bord tijdens de 6de ronde Open Gent. In het uurtje voorbereiden tegen Arno Bezemer had ik enkel mijn oorspronkelijke analyses over de Stautongambiet met De2 opgefrist waardoor ik de exacte zetten van de correspondentiepartij mij niet meer tijdens de partij kon herinneren. Echter door beiden logisch te redeneren, bereikten we toch de slotstelling van de correspondentiepartij en toen kreeg ik een déjà-vue want zag opslag de eindcombinatie met Lxc3 die ik eerder had bestudeerd.

De partij trok uiteraard wat toeschouwers die benieuwd waren wat er precies gebeurd was. Toen ik en Stefan Docx vertelden dat alles al bekend was, droop men stilletjes af. Net zoals in mijn artikeltje over de wetenschappelijke aanpak waren de reacties opnieuw erg varierend van verwondering tot afgrijzen.

Of dit soort bordpartijen een goede of slechte zaak is voor het competitief bordschaken, laat ik in het midden. Feit is dat je als titelhouder min of meer verplicht bent om op de hoogte te zijn van deze correspondentiepartijen om gelijke tred te kunnen houden in de opening. Hieruit mogen we dus afleiden dat correspondentiepartijen gespeeld op iccf waardevol zijn. Iccf heeft zich dit ook beginnen realiseren en kwam zo uiteindelijk tot de beslissing om hun database volledig af te schermen voor niet-leden. Sinds eind vorig jaar (zie ICCF Congress 2012) is de database afgeschermd, iets wat ik pas ontdekte in juli daar ik toen pas als voorbereiding op Open Gent trachtte de meest recente partijen te downloaden. Mijn pogingen op chesspub om deze blokkering te omzeilen, vingen bod dus lezers die mij hiermee kunnen helpen, zouden mij zeker een plezier doen. Ik vermoed dat sommige bordspelers nog via exclusieve kanalen toegang zullen hebben tot de iccf-database en dan behoor ik uiteraard graag tot deze groep bordspelers. Op chessvibes merk ik al op dat er geen referenties meer worden gemaakt naar recente correspondentiepartijen van 2013. Het is een spijtige evolutie die ik al eens eerder heb besproken in mijn blogartikeltje partijpublicaties.

Dat iccf verkiest om zich te distantiëren van bordschaak werd onlangs bevestigd door een belangrijke wijziging in hun statuten. In het ICCF Congress 2013 werd beslist om niet meer de basisregels te volgen van het bordschaak en dus de fide. Nu verwacht ik niet dat iccf de loop van de stukken zoals een paard of loper zal wijzigen maar wel dat de klemtoon meer gelegd zal worden op het correspondentieaspect dus de analyse. Een opmerkelijke beslissing vind ik dan ook de invoering van een ratingsysteem voor Chess 960 schaak. Een andere opmerkelijke beslissing is de afschaffing van de 50 zettenregel (artikel 9.3) als een tablebase wordt bereikt in een correspondentiepartij. Spelers kunnen nu met een tablebase remise of winst claimen bij de tornooileiding. Het grote voordeel is dat men niet meer verplicht kan worden om nog vele maanden te wachten op het resultaat dat iedereen al kende. Een nadeel is dat we nu mogelijks voor eenzelfde tablebasestelling een verschillend resultaat hebben voor een bordpartij t.o.v. een correspondentiepartij. Wat dit precies inhoudt en waarom iccf dit beslist heeft, zal ik trachten uit te leggen met een stelling die ik al eens eerder heb vermeld in mijn blogartikeltje schaakintuitie deel 2.

In bovenstaande screenshot zien we finalgen als output geven dat zwart wint in 85 zetten. Ik heb ook de hoofdlijn geafficheerd en daar zien we dat de 50 zettenregel niet in werking treedt dus zowel in bordschaak als correspondentieschaak zou zwart winnen indien deze lijn zou worden gevolgd. Echter hiermee is de kous niet af. Als ik op zetten 49 en 50 op het eerste zicht sneller verliezende voortzettingen kies dan wordt het een ander verhaal.


Zwart wint in 48+1+22 = 71 zetten maar nu treedt wel de 50 zettenregel in werking (pas op zet 55 wordt een pion verschoven). In bordschaak zou dit betekenen dat de partij remise wordt gegeven terwijl met het nieuwe reglement in correspondentie zwart toch nog steeds de winst kan claimen. Het omgekeerde zouden we nu kunnen doen voor zwart. We zoeken een minder snel winnende variant die opnieuw voldoet aan de 50 zettenregel. Dit proces kunnen we voor wit en zwart vele malen herhalen. Ik meen in bepaalde stellingen dat we makkelijk miljoenen iteraties moeten doen om zekerheid te hebben of een stelling volgens de 50 zettenregel al dan niet gewonnen kan worden. Manueel is dit dus vaak onmogelijk correct uit te voeren. Tablebases die rekening houden met de 50 zettenregel zijn in een veel beperktere mate beschikbaar dan het type dat ik besprak ik mijn blogartikel tablebases. De enige website die ik ken waar een zekere selectie aan tablebases met de 50 zettenregel staan (of DTZ50 genoemd) is chess.jaet.org/endings/. In de computation status kan je zien dat we spreken over een erg bescheiden dekking van de bestaande tablebases.

Nu kan je jezelf uiteraard afvragen of zulk soort conflictsituaties niet uiterst zeldzaam zijn. In bordschaak mogen we veronderstellen dat niemand erin kan slagen om 50 of meer opeenvolgende beste zetten te spelen zoals de tablebases weergeven dus het is sowieso iets wat enkel relevant is voor correspondentieschaak of puur vanuit analytisch oogpunt. Op chesspub refereerde de correspondentiespeler Vass naar een fantastisch artikeltje waar 24 voorbeelden van eindspelen met de 50 zettenregel in detail werden besproken (in het Russisch maar met googletranslate mag dat zelfs voor niet-Russisch sprekenden geen probleem zijn). 24 voorbeeldjes blijft weinig maar het toont wel aan dat er een zekere grens is overschreden door iccf. Iccf koos om een maximum aan tablebases te kunnen gebruiken zonder afhankelijk te zijn van de 50 zettenregel. Bovendien mogen we niet vergeten dat de 50 zettenregel iets arbitrair is (wat ik reeds uitgelegd heb in mijn blogartikeltje sportiviteit) en dus bekeken kan worden als slechts een middel om de partij te kunnen laten stoppen als de spelers technisch niet in staat zijn om te winnen. In correspondentieschaak is technisch veel meer mogelijk dus logisch om af te stappen van de menselijke limieten in bordschaak.

Alhoewel ik de stappen dus begrijp, ben ik als theoreticus bedroefd om deze evolutie. Databases exclusief maken voor een selecte groep, hanteren van andere reglementen, ... maakt mijn taak om onderzoek te doen niet makkelijk. Ook zorgt het voor een verdere versnippering van het al erg gemarginaliseerde schaken. Misschien moeten we inderdaad specialiseren om de toekomst te vrijwaren maar ik heb mijn twijfels want vaak is samen trekken aan dezelfde kar een betere strategie.

Brabo