Sommige van mijn collega's krijgen gemiddeld 1 mail per minuut. Op het einde van de dag kan het aantal nieuwe mails gemakkelijk zijn opgelopen tot vele honderden. Het is volstrekt onmogelijk om ze allemaal te lezen en te beantwoorden dus als er iets belangrijk gemist wordt dan moet men bellen. Het probleem is zeker niet uniek voor waar ik werk want als je even rondkijkt op het internet vind je talloze tips om het aantal mails terug te dringen. De ene is al zotter dan de andere zoals bijvoorbeeld alle mails te blokkeren in bepaalde periodes.
We zijn het zo gewoon vandaag maar ik herinner mij nog de tijden waar geen mails bestonden en het prille begin van het mailverkeer. Die eerste dagen was elke mail iets waar je naar uitkeek. De oudere generatie zal zonder twijfel nog de romcom en klassieker uit het jaar 1998 "You've Got Mail" gezien hebben waarin dit prachtig wordt geïllustreerd. Een mail ontvangen kon je hele dag goedmaken.
Ik vermoed dat weinigen dat gevoel nog vandaag ervaren met emails. Er bestaat voor mij 1 uitzondering en dat zijn de sporadische mails van mijn schaakvrienden. Met sommigen correspondeer ik al decennia en hun mails maakt mij altijd blij. Info uitwisselen, praten of discussiëren over het schaken gebeurt er in die mails. De onderwerpen zijn vaak heel uiteenlopend. Zo kreeg ik laatst plots uit het niets de link Crush The Berlin Defence With this pawnsacrifce Easy doorgestuurd. Het is een filmpje gemaakt door de immens populaire youtuber agadmator (waar zelfs Magnus Carlsen fan van blijkt te zijn zie 2u05m38s in het Magnus interview met Lex Fridman).
Het is een leuke video maar ik vroeg mij toen wel af wie kan dat Berlijns iets bommen? Dat krijg je toch als amateur nooit op het bord of niet? Bestaan er statistieken over hoe vaak dit tegenwoordig gespeeld wordt op de lagere niveaus? Ik stelde vast dat ik eigenlijk nog nooit een studie over de populariteit van openingen gelinkt aan schaakniveaus gezien heb. Hoe vreemd is dit niet? We worden allemaal overspoeld met boeken, dvds, online cursussen,.... over openingen. Elke coach heeft wel een mening over openingen maar we kunnen niet zeggen welke openingen voor wie relevant zijn? Een nieuw klein onderzoek was geboren en die leverde enkele heel opmerkelijke conclusies op maar ik loop vooruit op de feiten. Dus ik start met uit te leggen hoe ik dit "onderzoek" heb aangepakt.
Vooreerst is het belangrijk om te beseffen dat de populariteit van openingen door de tijd veranderen zie Evolution of chess popularity of openings over time. M.a.w. het heeft geen zin om partijen van honderd jaar geleden in beschouwing te nemen voor de populariteit van openingen vandaag. Vervolgens ben ik vooral geïnteresseerd in de connectie competitieschaak spelen - studeren van openingen waardoor ik bullet/ blitz en in mindere mate rapid negeer. Tenslotte werd er in de coronajaren (2020-2021) nauwelijks klassiek schaken gespeeld. Hierdoor besliste ik om uiteindelijk enkel de jaren 2010-2019 van de big database te bekijken. Ik heb geen Chessbase maar met de Fritzinterface is het vrij eenvoudig om per eloband van 200 elo te bepalen welke 1ste zetten er gekozen worden. Enkel partijen waarbij zowel wit als zwart in dezelfde eloband zijn, werden geteld.
Met bijna 1 miljoen (voornamelijk klassieke) partijen hebben we een vrij goede basis om ons onderzoek te starten en uit bovenstaande tabel kunnen we al enkele conclusies trekken. Zo valt het op dat ondanks de gemiddelde elo van de clubspeler rond de 1600 ligt, 90% van de bewaarde partijen hogere elo's betreft. Hoe hoger de elo, hoe meer partijen in de database is iets wat ik al eerder vermeldde in De sterktelijst.
Echter dat is zeker niet de verdienste van Chessbase. Chessbase aanvaardt alle bordpartijen om hun jaarlijkse quota te kunnen halen en dus een nieuwe versie van de database te kunnen verkopen. Dus Chessbase is absoluut niet vies van partijen gespeeld door beginners in hun databases mee te nemen. Het is enkel zo dat de meeste tornooiorganisatoren niet de moeite doen om die partijen te digitaliseren.
Dit even terzijde want het gaat hier uiteraard in de eerste plaats over de openingen. We zien dat beginners overwegend voor 1.e4 kiezen en dat is niet verwonderlijk want dat is meestal de opening die ze eerst aangeleerd krijgen. De populariteit van 1.d4 groeit met de elo en evenaart op meesterniveau bijna 1.e4. Ik merk wel op dat die trend stopt bij de absolute wereldtop. Ook is het zo dat alle elobanden heel zelden iets anders spelen dan de top 4 (dus in klassiek schaken want online is zonder twijfel andere koek). Tenslotte een eigenaardigheidje vind ik dat 1.Pf3 vanaf 2000 + populairder wordt dan 1.c4. Het verschil is niet (heel) groot maar evenmin verwaarloosbaar. Heeft iemand hiervoor een verklaring?
In de 2de tabel zien we dat beginners vooral voor e5 kiezen na 1.e4 en dat heeft uiteraard opnieuw te maken met dat dit de eerste opening is die ze aanleren. Het Siciliaans is het populairst voor de meeste elobanden behalve bij de topspelers. Ik vermoed dat er met e5 minder gevreesd moet worden voor te gevaarlijke voorbereidingen (denk aan de meerdere openingsrampen die de Franse topgrootmeester Maxime Vachier-Lagrave recent had met de Najdorf). De topspelers wijken ook af voor het Frans die ze inruilen voor de Caro-Kann wellicht omdat het Frans te veel onder druk staat vandaag door de topprogramma's. Een laatste belangrijke opmerking is dat topspelers behalve de top 4 nog weinig andere openingen spelen. De Aljechin, Pirc, Scandinavisch zie je geregeld op de lagere niveaus maar zelden aan de top.
Weinig schokkend nieuws voor zwarts 2de zet na 1.e4 e5 2.Pf3. Het enige dat opnieuw opvalt is dat de topspelers geen 2...d6 willen spelen in tegenstelling tot de lagere elobanden.Echter we zien een totaal ander beeld voor zwarts derde zet na 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5. Het Berlijns (met 3...Pf6) blijkt bijna een compleet eigen speelveld te zijn voor de topspelers. Daarnaast zien we opnieuw dat de variatie afneemt met de elo.
M.a.w. als je de Berlijnse opening studeert dan is de kans dat je het ooit op het bord krijgt heel afhankelijk van de eloband. In onderstaande tabel maak ik ook nog het onderscheid tussen iemand die met een vast repertoire speelt of varieert zoals de standaard-mix in de big database.
De schaakvriend heeft ongeveer 1700 elo dus met een vast repertoire (elke partij met wit wordt er 1.e4 gespeeld ...) heeft hij 2,39% kans om in zijn witpartijen het Berlijns tegen te krijgen. Als hij bovendien mixt zoals normaal volgens zijn eloband en de big database dan zakt dit zelfs naar 0,38%. Of anders gezegd het Berlijns komt op het bord in 1 op 82 partijen (50% wit) met een vast repertoire en slechts 1 op 266 partijen (50% wit) met een standaard mix.
Ik bedoel met die berekeningen in het achterhoofd, is het ondertussen duidelijk dat mijn schaakvriend misschien zich beter bezighoudt met ander aspecten van het schaken. Nu ik snap wel vanwaar de drang komt om toch het Berlijns te bekijken. In mode deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4 heb ik telkens getoond hoe groot de invloed is van topschakers op de openingskeuzes van de amateurschakers. Echter het Berlijns is hier een grote uitzondering op en dat heeft volgens mij alles te maken met het Berlijnse eindspel die je krijgt na de zetten 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Pf6 4.0-0 Pxe4 5.d4 Pd6 6.Lxc6 dxc6 7.dxe5 Pf5 8.Dxd8 Kxd8. De tabel hieronder zegt alles.
Een 1700 elopunter krijgt in 1 op 10.000 partijen het Berlijnse eindspel op het bord. Een topspeler iets vaker dan 1 op 100 partijen. Je kan er uit afleiden indien er geen geld mee gemoeid is (dus voor alle amateurs) je eigenlijk een beetje gek moet zijn om dit eindspel vrijwillig te willen spelen.
Onlangs in de open van Gent slaagde ik er voor het eerst in een klassieke partij om dit Berlijns eindspel te winnen. Het stond al lang op mijn to-do lijst en het lukte deze keer slechts met een dosis geluk. Ik kreeg een variant op het bord die ik toevallig tijdens de coronalockdowns bestudeerd had (zie de onzin van blitz deel 4) en mijn tegenstander maakt het mij evenmin al te moeilijk (zie o.a. ook schaakintuitie deel 3).
De 13de wereldkampioen Garry Kasparov verloor zijn wereldtitel grotendeels door dit Berlijns eindspel dus het is niet verwonderlijk dat veel topschakers zelfs vandaag er nog voldoende interessante ideeën zien om hun collega's te testen.
Het Berlijns is een modelvoorbeeld van een typische grootmeesteropening dus een opening die bijna uitsluitend op topniveau wordt gespeeld. Er zijn ongetwijfeld nog tal van andere voorbeelden die in dezelfde categorie passen (of op zijn minst veel populairder zijn onder grootmeesters dan amateurs). Er is zeker een gat in de markt voor openingsboeken die veel dichter aanleunen bij de amateurschaker (want tot voor kort werd bijna uitsluitend de repertoires van de sterkste spelers als basis genomen). Een aanzet zijn de boeken van de Duitse internationaal meester Christof Sielecki: Keep it simple 1.e4, Keep it simple 1.d4, Keep it simple with black maar ik vermoed dat nog veel meer nodig zal zijn om succesvol met openingen van de ene naar de andere eloband te hoppen.
Brabo