donderdag 25 april 2019

Mijn mooiste zet deel 3

Ik heb ooit eens een partij gespeeld, en de gemiste combinatie is altijd in mijn hoofd blijven hangen, omdat ze zo apart was. Hier moet ik al mezelf corrigeren, want het was geen combinatie, maar eerder een foutieve voortzetting van mijn tegenstander, die een niet-evidente weerlegging vereiste. Die ik dus niet zag - en die ik later ook nooit in combinatieboeken of partijen gezien heb. De "combinatie" of eerder weerlegging is zo "uniek" dat ik het eigenlijk nog nergens elders gezien heb: een stuk laten slaan met schaak en niet terugnemen, maar gewoon het schaak pareren door er nog een stuk tussen te zetten, omdat er een langetermijn dreiging in de stelling zit die sterker is dan dat voorlopige stukverlies.

In de partij zag ik het niet. De enige partij met deze "variant" in Chessbase is Piscopo (2364) - Zakharchenko (2197) uit 2012 - en dan ben ik toch in goed gezelschap: ook de Italiaanse internationaal meester Piscopo vond de zet niet. Dus nog een zet die behoort in de categorie van onzichtbare zie deel 1 en deel 2. Echter ik speelde de automatische zet 10.bxc3 waarna het voordeel uit wits handen slipt. De rest van de partij geef ik hieronder mee.

Op de blog van Quality Chess was er laatst een discussie over automatische zetten. Vaak worden fouten gemaakt omdat spelers onvoldoende alternatieven bekijken. Extra tijd spenderen werd dan ook logischer wijze door de auteur als oplossing naar voren geschoven. Echter dat zagen sommige lezers niet zitten. Automatische zetten zorgen er net voor dat er een tijds-buffer kan worden gecreëerd zodat men op andere momenten in de partij meer tijd kan spenderen. Als je alles in vraag stelt dus ook de automatische zetten dan riskeer je tijdnood met veel grotere consequenties. Het is desastreus voor de eigen speelsterkte om trachten die ene unieke zet in die ene partij te willen vinden in ruil voor vele blunders door tijdnood in een dozijn partijen. Anderzijds voor mijn mooiste zet, had ik wel graag een uitzondering gemaakt.

HK5000

zondag 21 april 2019

9. Victor Ivanovich Soultanbeieff

9. Victor Ivanovich Soultanbeieff


(11 november 1895, Yekatarinoslav, Oekraïne - 9 februari 1972, Luik)


Victor Ivanovich Soultanbéieff is een heerlijk speler voor mensen die graag aanvalspartijen naspelen. Hoewel hij laat leerde schaken, won hij in 1914 toch al het stadskampioenschap van Ekaterinoslav, de Oekraïnse stad die van 1926 tot 2016 Dnepropetrovsk werd genoemd. Maar toen brak eerst de wereldoorlog uit en daarna de Russische Revolutie en moest hij mee opdraven in het Russische leger – tussen veldslagen door kon hij wel nog met andere schakers zijn spelpeil onderhouden. In 1918 won hij nogmaals het stadskampioenschap van zijn thuisstad, maar in de burgeroorlog die volgde, kwam hij in het leger van Wrangel terecht, dat in Gallipoli gelegerd werd. Wrangel was een generaal die eerst officier was in het Keizerlijke leger, en daarna bevelhebber was van het witte (anti-communistische) leger in de burgeroorlog. Wrangel overleed onverwacht op 49-jarige leeftijd in Brussel, maar werd later herbegraven in een Russisch-orthodoxe kerk in Belgrado.

Hij kwam als jongeman in 1921 in België aan en koos na een kort verblijf in Brussel, Luik uit als woonplaats, vooral omdat er toen veel werk was in de mijnen en de staalindustrie. Hij zou de rest van zijn leven “Luikenaar” blijven.

In 1923 speelde hij voor het eerst mee in het Belgisch kampioenschap, het begin van een lange traditie: hij zou 22 NK’s meespelen, misschien wel een record. Voor Soultanbeieff was dit tornooi hem op het lijf geschreven: net zware tegenstand genoeg voor zijn niveau, maar ook net zwak genoeg bezet om vaak kampioen (in totaal vijf keren) te worden. En met zijn aanvallende speelstijl, zorgde dit ook vaak voor interessante partijen. Al bij zijn eerste deelname viel hij op met die scherpe speelstijl – een grotere tegenstelling met die van Dunkelblum lijkt onvoorstelbaar. Hij werd meteen vierde en bestempeld als “grote belofte” voor het Belgische schaken.

Hij kon niet leven van het schaakspel alleen, en moest dus als mijnwerker en staalarbeider de kost verdienen. De weinige vakantieperiodes werden altijd besteed aan de zeldzame tornooien waaraan hij kon deelnemen of waarvoor hij een uitnodiging kreeg. Zo kwam zijn naam toch terecht op tornooilijsten als die van Hastings en Hoogovens.

In het tornooi van Luik 1930 (achtste met 5/11, Tartakover won met 8,5/11) ging hij zelfs overdag nog werken, om dan in de late namiddag tegen namen als Tartakover en dergelijke te spelen. Het leverde hem de bewondering van tornooiwinnaar Tartakover op.
In het Major A tornooi van Hastings in 1930/31 speelde hij uitstekend en won hij met 7,5/9 voor Sapira. In 1931 werden die sterke prestaties beloond met de titel “nationaal meester”. Daarna won hij het NK in 1932 (samen met Dyner) en in 1934. In Oostende 1936 werd hij 7de – Erik Lundin won. Tijdens de oorlog kwam er nog een nationale titel bij in 1943.

In 1946 werd hij uitgenodigd voor een klein tornooi in Maastricht, dat Euwe gemakkelijk won met 7,5/9; hij werd zevende met 50%. Daarna volgde het interessante Zaanstreek-tornooi. Dat was een zeer internationaal samengesteld tornooi (slechts drie Nederlanders), dat net voor het grote tornooi van Groningen (de Staunton Memorial) werd gehouden, als een soort opwarmertje. We zijn namelijk nog maar net een brute wereldoorlog gepasseerd, en de infrastructuur is voor een groot deel lamgelegd, wat reistijden onvoorspelbaar maakt.

Zo kon het Zaanstreek-tornooi zich verheugen in de deelname van Szabo, Christoffel en Stoltz, die zich hiermee – net als Euwe – konden “inspelen” voor het hoofddoel: Groningen. De Nederlandse inrichters waren niet chauvinistisch ingesteld en het divers samengestelde veld zorgde voor een remise-arm verloop van het tornooi. Soultanbeieff droeg hier zeker zijn steentje bij. Zijn positiespel was misschien niet “zwaar” genoeg voor de top, maar zijn tactische ingesteldheid zorgde voor een 3,5/4 tegen de staart van het klassement.
In 1946 speelde hij zijn laatste match – zijn eerste was een 2-2 gelijk spel tegen Dunkelblum in 1932, gevolgd door een 2-2 tegen Koltanowski. Het werd tevens de eerste match die hij verloor: met nipte 2,5-3,5 cijfers tegen Paul Devos.

In 1947 trad hij aan in Baarn, dat niet zo goed voor hem verliep (2,5/7). In een zeskamp in Brussel werd hij tweede met Van Seters, achter winnaar O’Kelly. In 1950 volgde zijn enige deelname aan Hoogovens (B-tornooi), maar hij speelde een zwak tornooi; Donner won met 7/9, hijzelf moet genoegen nemen met een 9de plaats (op 10 deelnemers) met 2,5/9. In Hastings 1953-54 werd hij vierde in het B-tornooi van Hastings (“Premier Reserves”), met 5/9, maar blijkbaar maakte zijn speelstijl indruk, en werd hij het jaar erop uitgenodigd voor de hoofdtabel. In 1954 volgde in Dublin een nieuwe zeskamp, die weer door O’Kelly gewonnen werd (4,5/5). Soultanbeieff werd derde, ex aequo met Leonard Barden (3/5). In 1954-55 nam hij deel aan de hoofdgroep in Hastings, maar ook in dit tornooi lag de lat te hoog voor hem: 8ste met 3,5/9. Hij was een zeer gevaarlijk speler voor iedereen tot meestersterkte (zeg maar 2400 elo), maar daarboven waren spelers positioneel en tactisch te sterk om een vuist ertegen te kunnen maken.

Op nationaal vlak kon hij nog goed mee in het begin van de jaren 60, maar het bleef beperkt tot (dichte) ereplaatsen, zoals in 1962, toen hij enkel Van Seters en Willaert moest voorlaten. In 1969 speelde hij zijn laatste NK, maar dat werd een non-event: hij stapte uit het tornooi na vier ronden. Hij speelde zijn laatste partij op nationaal niveau in de vierlandenkamp in Mortsel in 1970, waar hij tegen de mij verder onbekende Fransman Christian Levaux remise speelde op bord 7.

In 1964 werd hij nog internationaal arbiter. In het Slavisch liet hij de Soultanbeieff-variant na: 1.d4 d5 2.c4 c6 3.Pf3 Pf6 4.Pc3 dxc4 5.a4 e6, die hij voor het eerst boven haalde in de cr-partij Macht-Soultanbeieff (1931-32).

Hij was ook als schaakschrijver actief: hij schreef een boek over het WK tussen Capablanca en Aljechin, en zijn boek “Guide pratique du jeu des combinaisons”, later herdrukt als “le Maitre de l’Attaque” was en is nog altijd een heerlijke partijenverzameling.

Zijn speelstijl (ik noem hem “de Luikse Nezhmetdinov”), zijn resultaten, zijn uitnodigingen voor internationale tornooien, zijn boek, zijn reputatie en zelfs zijn exotische naam – het draagt allemaal bij tot zijn plaats in deze top tien. Niet onterecht lijkt me. Hoewel duidelijk onder de top vijf, stond zijn leven toch quasi helemaal in het teken van het schaakspel – en wanneer je dan zo opvallend je naam kan maken, dan mogen we als Belgenland trots zijn dat hij hier terechtkwam en schaakbelg werd.

Als afsluiter nog dit: in 1948 wint hij volgend miniatuurtje tegen Devreese in Luik – het zit niet in Chessgames.com, noch in de Bigbase 2019 en is één van de ontelbare miniatuurtjes (zie ook zijn partijen tegen Liubarski in 1928 of tegen Borodin in 1943) die hij ons heeft nagelaten. De partij is niet opmerkelijk tactisch – Devreese let even niet op in een stelling waar het op “wie komt eerst” aankomt – maar dat was net het sterke punt van Victor: je mocht hem absoluut geen enkel taktisch aanknopingspunt geven, of het zat erop.

Bronnen :
  • Guide pratique du Jeu des Combinaisons, Soultanbeieff, Editions Echecs et Mat, 1950
  • Chess Review, januari 1954

HK5000

dinsdag 9 april 2019

Ruil pionnen wanneer je slechter staat

In mijn vorig artikel maakten we kennis met het boek Applying logic in chess. Ik merkte daarbij op dat de inhoud vaak nogal abstract is waardoor de lezer zelf nog moet uitzoeken hoe precies een activiteit best ingevuld kan worden. Echter het is zeker niet zo dat er helemaal geen concrete tips te vinden zijn in het boek. Zo was ik verbaasd over het feit dat de auteur meerdere keren in het boek adviseerde om in een stelling waarin je materiaal achterstaat dat je dan best de pionnen ruilt. Het is volgens hem een cruciale basisregel om sterker te worden in de verdediging.

Wel ik geef toe dat ik nog nooit van die basisregel gehoord had. Ik kende enkel dat je materiaal moet ruilen wanneer je materiaal voor staat en ruil tracht te vermijden wanneer je materiaal achter staat zoals ik eens met succes demonstreerde in de grote ontsnapping. Ik heb nooit gehoord van een onderscheid tussen pionnen en stukken. Als FM en meer dan 20 jaar tornooiervaring vroeg ik mij dan ook luidop af of de Amerikaan weer niet aan het overdrijven was. Nu een paar maand later in de februari-editie van Schaakmagazine schrijft de Nederlandse Internationaal meester en tevens senior fide trainer Jeroen Bosch ongeveer hetzelfde in 1 van zijn artikels. Ook hij geeft aan dat pionnen ruilen vaak goed is wanneer je slechter staat.

Meer dan 20 jaar nog nooit die basisregel gehoord en nu lees ik het plots 2 keer in een paar maand tijd. Even rondom mij gepolst en ik bleek gelukkig niet alleen dus ik begin te vermoeden dat Jeroen de mosterd bij Erik gehaald heeft. "Applying logic in chess" is dan ook een topboek voor elke serieuze trainer want op pedagogisch vlak wordt het zonder twijfel een referentiewerk in de toekomst. Basis of niet, bekend of niet, als Jeroen het de moeite waard vindt in een artikel voor gans Nederland mee te geven, dan mogen we de regel niet zomaar naast ons neerleggen.

Trouwens mocht ik het als onzin bestempelen dan had ik er geen artikel aan besteed. Het is zelfs zo dat we eigenlijk deze regel al allemaal onrechtstreeks kennen via de eindspelen. Zo zijn heel wat eindspelen remise met een materiaalvoordeel van zelfs +3 wanneer er geen pionnen meer op het bord overblijven. Ik denk aan enkel paard of enkel loper maar ook toren + paard tegen toren of toren + loper tegen loper. Ik spreek uit puur theoretisch standpunt want soms blijven er wel nog praktische kansen zoals gisteren gebeurde in de partij Veselin Topalov tegen Ding Liren gespeeld in Shamkir, Azerbeidzjan. Het is toch ongelooflijk hoe 2 absolute wereldtoppers met voldoende tijd op de klok erin slagen om toren tegen paard te misspelen.

Fouten zijn menselijk zeker als het rekenen betreft na vele uren spelen. Niemand is immuun hiervoor. Daarentegen zie ik ook veel fouten in het eindspel die helemaal niets te maken hebben met rekenen maar een gebrek zijn aan schaakkennis. Ik heb het al eerder geschreven in sneller deel 2 dat de jeugd achterop hinkt op dat domein en dat kwam laatst nogmaals tot uiting in het eindspel die ontstond in mijn standaardpartij gespeeld in het kersttornooi van Deurne eind vorig jaar tegen kersvers FM Sim Maerevoet. De 17 jarige maakte in de voorbije 3 jaren een elosprong van maar liefst 600 punten ! In tegenstelling tot mijn leerlingen werkt hij hard aan het schaken en is dus ook succesvoller maar het eindspel blijft iets apart.

Het is een werkpunt voor Sim en dat weet hij zelf ook wel. Dit laatste werd duidelijk toen we als enige nog lang in de tornooizaal bleven om een post-mortem te doen o.a. over het eindspel terwijl alle andere schakers beneden zich tegoed deden aan drank en vertier. Zo vertelde ik hem dat ik helemaal niet zeker wist dat het eindspel wel gewonnen was voor mij en daarom tijdens de partij lang had getwijfeld om dit eindspel binnen te gaan. Sim was erg verwonderd maar moest snel toegeven dat zonder torenruil een eventuele winst inderdaad allesbehalve triviaal is. Uiteindelijk kon ik pas na enkele uren thuis met de beste schaakprogramma's uitsluitsel geven. Het was toch gewonnen maar het zou uiterste precisie vergen van wit.

Sommigen zullen het intuïtie noemen maar het is volgens mij meer. Ik stuurde aan op de torenruil want dan zou de winst veel makkelijker worden. Pionnen zou ik enkel ruilen wanneer ik geen andere mogelijkheid zou zien om progressie te maken. Uit eerdere ervaringen met dit soort eindspelen wist ik echter al dat het tegen een optimale verdediging kantje boord zou zijn om zoiets effectief te winnen en dat toont ook de lange analysevariant aan. Het is absoluut geen sinecure om zowel de zwarte toren onder controle te houden, de eigen pionnen te beschermen en tezelfdertijd een verzwakking in de zwarte stelling uit te lokken.

Ok allemaal mooi maar waar kan je zoiets leren? Ik ben geen specialist in eindspelboeken maar ik denk niet dat dit type eindspelen ergens goed geanalyseerd wordt. Nee nieuwsgierigheid is volgens mij de sleutel hier. Ik schreef in mijn vorig artikel dat ik (te) veel tijd spendeerde aan het analyseren van eindspelen. Nutteloos is dit werk nooit. Zo ging ik betreffende dit eindspel zelfs nog een grote stap verder door recent gespeelde gelijkaardige stellingen te analyseren tijdens de voorbije kerstvakantie. Ik heb geen chessbase maar dankzij door compleet legaal het programma scid te downloaden slaagde ik er toch in om een selectie te maken op basis van T+L tegen T met ook pionnen op 1 zijde waarbij de partij zonder loper 1 pion extra heeft. Hierdoor stootte ik op bijzonder leerzaam materiaal. Ik geef hieronder de meest interessante, beginnend met een eindspel uit 2018 gespeeld tussen 2 Cubaanse grootmeesters.

Ondanks de hoge computerscore zie ik bij correcte verdediging geen winst. Wits pionnen zijn te ver opgeschoven waardoor de winstweg zoals aangetoond in mijn partij tegen Sim niet mogelijk is. Desondanks zien we dat zwart zich toch laat ringeloren en dit is iets wat ik regelmatig zag in dit soort stellingen. Het mag dan wel bij correcte verdediging remise zijn, in de praktijk zien we dat zelfs (heel) sterke spelers er niet in slagen om fouten te vermijden. Zo ook in het volgende voorbeeld. Ditmaal is het de Litouwse grootmeester Toms Kantans die erin slaagt om een remise-stelling om zeep te helpen.

Deze keer was niet het probleem dat de pionnen ver opgerukt waren maar dat ze versplinterd waren. Dit zorgt ervoor dat de harmonie ontbreekt om zowel aanval als verdediging te combineren. Nu het is niet altijd de verdediging die in de fout gaat. In het volgende voorbeeld zien we een zeer gunstige versie van het eindspel voor wit maar zwart verdedigt optimaal. Het is een knappe prestatie van de Argentijnse grootmeester Federico Perez Ponsa.

Zwart voerde perfect het basisprincipe uit van te ruilen als je slechter staat en evalueerde ook correct dat het pionneneindspel ondanks een pion minder remise was. We zien trouwens dat de remisekansen onmiddellijk drastisch verhogen wanneer 1 stel pionnen verdwijnt. Echter dat betekent nog steeds niet dat er zomaar remise wordt gegeven zelfs niet wanneer zwart de supergrootmeester Peter Svidler is.

Zwart gaf geen krimp. Wit probeerde alle truukjes en wachtte zolang mogelijk tot het niet meer langer kon om pionzetten te spelen. In het volgende voorbeeld staat het opnieuw remise maar deze keer slaagt men er niet in om zonder fouten te spelen.

Het blijft dus erg opletten in dit eindspel zelfs al weet je welke type stelling wel of niet remise is. In elk geval vind ik dit soort stellingen analyseren niet alleen leuk maar het verrijkt ook je eindspelkennis. Alleen al in 2018 vond ik van dit soort stellingen een dik dozijn in de big database.  Sommigen waren bijna een exact kopie van mijn stelling tegen Sim. Daarnaast ben ik er zeker van dat je bepaalde conclusies ook kunt overdragen naar andere type eindspelen.

Tenslotte vind ik het belangrijk in dit soort eindspelen te denken in concepten i.p.v. concrete zetten. Probeer eerst uit te zoeken wat je wil bereiken en bedenk dan pas de zetten. In enkele recente lessen in KMSK heb ik daarom mijn leerlingen verplicht om dit soort eindspelen tegen elkaar uit te spelen. Het bleek voor hen een nieuwe wereld te zijn want men had nooit eerder zo geschaakt.

Brabo

woensdag 3 april 2019

Hoeveel partijen moet ik spelen?

Veel schaakclubs bieden lessen aan voor de jeugd maar volwassenen blijven meestal in de kou staan. Het is zelfs eerder het omgekeerde want ieder volwassene die een beetje kan schaken, wordt gesmeekt om zelf les te geven al is het maar om de basisprincipes van stap 1 en 2 uit te leggen aan kinderen. Geregeld hoor ik een andere lesgever in KMSK zeggen dat ik lessen geef aan mijn leerlingen die ze zelf nog niet kennen.

Het is dan ook uiterst zelden dat ik van een volwassene hoor dat hij of zij recent begonnen is met schaken. Af en toe een ouder waarvan het eigen kind schaakt, wenst meer te weten over de hobby van zijn kind en waagt de stap maar in de meeste gevallen haakt men zeer snel af. Het is ook emotioneel hard om te zien hoe zelfs jonge kinderen veel sneller en makkelijker progressie maken dan jezelf. Een universitair diploma rechten, burgerlijk ingenieur, dokter .... blijkt nauwelijks of geen toegevoegde waarde in het schaken.

Grote progressie maken op volwassen leeftijd is dan ook zeer uitzonderlijk. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik eind vorig jaar las dat een Amerikaan claimde erin geslaagd te zijn om een trainingsmethode te ontwikkelen om het als volwassene van beginner tot internationaal meester te schoppen. Echter hij ging nog verder door te vertellen dat hij dit had toegepast op zichzelf en zo in 3 jaar de befaamde titel had verkregen. Ik vond het te gek om te geloven dus ik wou wel eens weten wat hij allemaal vertelde in zijn nieuw boek Applying Logic in Chess. Wat doe ik verkeerd of kan ik beter doen? Ik vermoed talloze schakers stellen zich die vraag geregeld.
Als we het fide-ratingprofiel bekijken van de Amerikaanse IM Erik Kislik dan zien we dat hij zijn eerste rating behaalt in begin 2008 en reeds in 2012 de IM-titel. 3 jaar lijkt mij dus een beetje kort door de bocht zelfs als we de traagheid van de fide bij het toekennen van titels in rekening brengen. Anderzijds het blijft een waanzinnige prestatie.

Nu ruime ervaring met verkoopspraatjes en in het bijzonder met Amerikanen weet ik dat je altijd moet verder kijken dan de buitenkant. Zo kwam ik al snel te weten dat Erik in het jaar 2002 al een 1900 USCF rating had. 1900 USCF komt overeen met ongeveer 1800 fide. Meer dan de helft van de clubspelers haalt nooit die rating dus jezelf in 2008 nog beschouwen als beginner is wel een heel luchtige interpretatie van de definitie beginner. Kortom een paar honderd punten verbeteren in 3 jaar lijkt plots een heel stuk minder onwaarschijnlijk.

Desondanks mogen we zeker de prestatie van Erik niet onderschatten. Bitter weinig schakers zijn er in geslaagd om meerdere schaaktitels te behalen als volwassene. Na enig speurwerk heb ik er enkele gevonden: de Schotse grootmeester John Shaw die zijn GM-titel behaalde op 38 jarige leeftijd,  de Engelse grootmeester Jonathan Hawkins die de GM-titel behaalde op 31 jarige leeftijd en de Zweedse grootmeester Axel Smith die de GM-titel behaalde op 30 jarige leeftijd. Zij slaagden er nog in honderden punten elo te stijgen terwijl ze al volwassen waren. Niet verwonderlijk hebben ook Jonathan en Axel over deze uitzonderlijke prestaties een boek geschreven: Amateur to IM: Proven Ideas and Training Methods en Pump up your rating.

De boeken zijn stuk voor stuk geschreven gebaseerd op de eigen ervaringen van de lange en moeizame weg naar de titels. Als je ze naast elkaar legt dan zien je gelijkenissen maar ook grote verschillen. Dat laatste vind ik bijzonder want je zou verwachten dat de mogelijkheden om te verbeteren zeer beperkt zijn gezien het zeer gering aantal succesverhalen maar dat blijkt niet te kloppen. Het leek mij dan ook interessant om hierin iets dieper op in te gaan waarbij de boeken "Applying Logic in Chess" en "Pump up your training" ons het meest geschikt voor waren. Hieronder kan je de korte samenvatting van de vergelijking vinden met enige commentaar van mezelf.





Uit beide boeken kan je duidelijk afleiden dat er grote verschillen zijn t.o.v. de aanpakmethode. Persoonlijk heb ik iets meer voeling met de methode van Erik Kislik maar ook het boek van Alex Smith bevat interessant materiaal waardoor het zeker zinvol is om beide te lezen. Alex komt vaak met iets concreter advies. Erik zet hoog in op rendement van de training dus zoveel mogelijk progressie in zo weinig mogelijk tijd. Een mix van beide rekening houdend met de eigen voorkeuren en situatie is wellicht het beste eventueel hierbij hulp krijgend van een coach.

Tenslotte komt er uit beide boeken 1 gezamenlijk punt duidelijk naar boven en dat is zeer veel partijen spelen. In elk trainingsplan moet partijen spelen voor hen de absolute prioriteit krijgen vandaar de titel voor dit artikel. Om te weten over hoeveel partijen we exact spreken, kijk ik naar de activiteit van de auteurs in de jaren op weg naar de titels. Ik begin met de Amerikaanse IM Erik Kislik.
Op 22 jaar werd hij FM. Op 25 jaar werd hij IM. Ongeveer 140 partijen gemiddeld per jaar met fide-elo verwerking speelde hij over een periode van 5 jaar. Dat is in 1 jaar meer dan wat ik de voorbije 10 jaar in totaal gespeeld heb.

Uiteindelijk spreken we slechts over 150 elo winst t.o.v. de eerste rating. De Zweedse GM Alex Smith deed heel wat beter door 350 elo winst te maken als volwassene maar daar had hij dan wel 10 jaar voor nodig.
We zien Alex pas duidelijk progressie maken wanneer hij het aantal partijen opdrijft in 2007. In 2008 werd hij IM en pas in 2016 werd hij GM. In die jaren speelt hij gemiddeld 110 partijen met een waanzinnige piek in 2008 met 185 partijen voor fide-verwerking.

Tenslotte toont de Britse GM Jonathan Hawkins aan dat progressie niet enkel en alleen van het aantal partijen spelen afhankelijk is. Misschien speelde hij veel partijen zonder fide-verwerking maar ik twijfel aan die verklaring omdat je als sterke speler weinig kansen krijgt om interessante tegenstanders op die wijze te ontmoeten.
Op 25 jaar werd hij FM. Op 27 jaar werd hij IM en pas op 31 jaar werd hij GM. Meer dan 300 punten elo winst over een periode van 8 jaar zien we. Pas voor de sprong van IM naar GM speelde hij opmerkelijk meer partijen maar nog steeds veel minder dan de andere 2 eerder besproken spelers.

Ik denk dus dat we mogen concluderen dan veel partijen spelen een must is om progressie te maken. Echter als volwassene is het bijzonder moeilijk om hiervoor voldoende tijd vrij te maken. Zonder een grote spaarpot is zoiets enkel mogelijk in combinatie met tijdelijk slecht betaalde jobs en tevreden te zijn met minimaal comfort. Het is dan ook geen wonder dat 30 jaar zowat de grens is voor een volwassene om zulk riskant pad nog te kiezen. Dit leven combineren met een gezin is uitgesloten.

Grote progressie maken zit er dus voor mij niet meer in en wachten op mijn pensioen zoals sterke Jan is ook geen optie meer. Jan stopte op zijn 60 maar tegen dat ik op pensioengerechtigde leeftijd zal zijn, ben ik wellicht 70. Dat is een enorm verschil voor een schaker.

Vorig jaar ben ik rapidtornooien beginnen meespelen met mijn kinderen zie mijn artikel het geheugen. Dit jaar ben ik van plan om samen eens een standaard-tornooi te spelen. Het is alvast een kleine stap om weer wat actiever te worden als schaker.

Brabo