dinsdag 23 juni 2020

Revolutie in het millennium deel 2

Vandaag zijn de mogelijkheden bijna onbeperkt om beter te worden in het schaken. We hebben met enkele muisklikken toegang tot talloze partijen gespeeld op hoog niveau. Als student leer je heel veel door die goede voorbeelden te bestuderen maar kan het ook zinvol zijn om foute voorbeelden te bekijken? Daar bestaat veel minder een consensus over.

Zelfs het analyseren van de eigen partijen leidde recent al tot discussies zie mijn artikels welke partijen analyseren deel 1deel 2 en deel 3. Sommige jonge meesters doen nog maximaal een blundercheck (een kwartiertje per partij) en menen dat het meer rendeert om de studietijd te spenderen aan partijen van sterkere spelers. Ook in mijn lessen twijfel ik om partijen van mijn leerlingen in groep te bespreken. Soms doe ik het om een specifiek thema te bespreken maar over het algemeen probeer ik het te vermijden ook al omdat sommige studenten het niet kunnen laten om met fouten van anderen te lachen.

Desalniettemin zeker op amateurniveau draait schaken vooral om fouten en veel minder om concepten of ideeën. Er wordt niet zomaar gezegd dat de speler die de voorlaatste fout maakt, wint. Fouten compleet negeren, lijkt mij daarom geen juiste keuze. Dit hebben sommige auteurs al heel goed begrepen zie bv. swindels deel 2. Ik vind het dan ook heel positief dat in het boek "On the Origin of Good Moves" er niet alleen aandacht werd geschonken aan wat men kende in de vroege jaren van de schaakgeschiedenis maar ook nog niet kende.

Vooral de eerste officiële wereldkampioen Wilhelm Steinitz moet het hierbij ontgelden. Zowel tactisch maar ook strategisch en positioneel wordt hij door het slijk gehaald. Daarbij zoomt Willy vooral in op Wilhelm's theorie dat de koning best voor zichzelf kan zorgen. Zoiets klinkt absurd vandaag voor elke ervaren clubspeler maar Willem schrok niet terug om materiaal te slaan zelfs al bleef hierdoor zijn koning heel lang in het centrum staan. De variant van het koningsgambiet met Ke2 draagt niet toevallig zijn naam.

Je mag ook niet vergeten dat Wilhelm talloze partijen won met deze riskante strategie zeker in zijn beste jaren. Het is uiteraard niet zijn fout dat zijn tegenstanders niet sterk genoeg waren om hem af te straffen. Het is ook volstrekt begrijpelijk om iets opnieuw te spelen als je er al eerder succesvol mee was. Zelfs vandaag denk ik dat je hiermee best nog punten kunt scoren tegen zwakkere spelers. Daarentegen op meesterniveau is het een ander paar mouwen. Dat laatste ervoer ik recent nog in Cappelle La Grande. Mijn tegenstander de sterke Franse IM Chistophe Sochacki kende niet de opening en ik dacht hiervan te kunnen profiteren door een pion te winnen maar kreeg al heel snel spijt.
Ik werd gescheurd in de partij. Wit hield mijn koning in het centrum op straffe van groot materiaalverlies en toonde meesterlijk met het fijne 24.a3 aan hoe hopeloos al de situatie was voor mij. Kortom profiteren van een koning in het centrum is vandaag standaard op meesterniveau. Tenminste dat was het tot voor kort want recent horen we steeds meer een ander geluid. Hiermee kom ik tot de kern van dit artikel.

In het boek "On the Origin of Good Moves" wordt de evolutietheorie voorgesteld. De verbetering van het schaakniveau is door de geschiedenis een heel langzaam proces geweest. Echter dan spreken we enkel over de mens als schaker. In de laatste decennia verliep parallel een totaal andere proces van de schaakprogramma's die niet alleen veel meer schoksgewijs was maar ook tot honderd keer sneller. Zeker met de introductie van neurale netwerken is een nieuwe wereld opengegaan die we als mens nooit voor mogelijk hadden gehouden. Plots werd ons schaakinzicht met enkele honderden elopunten bijgesteld door een programma die slechts enkele uren nodig had om die kennis op te bouwen.

Er is al heel wat over geschreven maar 1 van de minst besproken revolutionaire veranderingen vind ik hoe verschillend Leela koningsveiligheid taxeert t.o.v. traditionele programma's als Stockfish. In de voorbije maanden was er weinig hoogstaand schaak omdat topspelers geen standaardschaak konden spelen maar de computers hadden geen last van het coronavirus en bleven/blijven gelukkig ons verwennen met absoluut topschaak. De TCEC superfinale van seizoen 18 is nog lopende maar in april hadden we al de fantastische TCEC superfinale van seizoen 17 die zelfs voor het eerst live op chess24.com door (top-) grootmeesters becommentarieerd werd. Het is moeilijk kiezen uit de plethora aan partijen maar persoonlijk vind ik onderstaande best een mooi voorbeeldje van hoe Leela weinig moeite heeft om de rochade weg te laten.
Trouwens om nog meer zulk moois te zien en van te leren, kan je natuurlijk ook nog altijd je eigen testwedstrijden organiseren. Vorig jaar deed ik dit al enkele keren zie mijn artikel schaakprogramma's testen en ook tijdens de corona-crisis vond ik het een leuke activiteit om nog eens te herhalen. Ook in mijn eigen georganiseerde rapidmatchen toonde Leela opnieuw aan dat je het niet te nauw moet nemen met koningsveiligheid. Ik heb opnieuw 1 partij geselecteerd die dit goed in de verf zet.
Het heeft ook niet lang geduurd voor mensen deze nieuwe inzichten probeerden toe te passen in hun eigen praktijk. Ik zie in de keuze van mijn openingen duidelijk de invloed van Leela met zijn hypergevoeligheid voor activiteit zelfs ten koste van (tijdelijke) koningsveiligheid. Een mooi voorbeeldje hiervan is de opening die ik speelde tegen de Belgische expert Tijs Cocquyt in Cappelle La Grande. Het ziet er optisch heel dubieus uit voor zwart en enkele grootmeesters hebben het al met de witte stukken gespeeld maar de computer toont haarfijn aan dat zwart voordeel heeft.
Zelf was ik erg onder de indruk van de opmars van de zwarte koning door de Belgische FM Hendrik Ponnet in onze meest recente onderlinge partij. In een bord vol stukken gaat zijn koning gewoon meehelpen in de voorste linie om de andere stukken vrij te maken voor andere taken. Achteraf las ik in een verslag van het volwassenenweekend 2020 van Schaakinitiatief Vlaanderen dat Hendrik een presentatie had gegeven over de diverse schaakmogelijkheden online om te spelen en bij te leren. Ik heb dus een sterk vermoeden dat Hendrik ook ervaring heeft met Leela of andere neurale netwerken.
Of dit betekent dat Wilhelm Steinitz het toch bij het rechte eind had, dat nu ook weer niet. Er bestaat een heel groot verschil tussen de type posities die Wilhelm en die Leela speelt met de koning nog in het centrum. Dat verschil draait uiteraard rond activiteit. Wilhelm pakte materiaal maar belandde daarna in zeer passieve stellingen waarbij hij enkel kon hopen dat zijn tegenstander niet het correcte pad zou vinden. Dat is zeker niet het geval bij Leela die vaak heel actief tegenspel kan creëren. Een laatste belangrijke opmerking is dat we echter nooit mogen vergeten dat wij mensen niet de rekenkracht hebben van een computer. Niet zelden gaat het in een positie die theoretisch ok is toch mis als mens omdat we niet in staat zijn om de optimale zetten te vinden met een koning in het centrum.

Brabo

maandag 15 juni 2020

Oude wijn in nieuwe zakken deel 3

In 2013 schreef ik op deze blog een lovende review over het boek "Move First Think Later" zie ik wist het wel. 8 jaar na zijn eerste boek heeft de Nederlandse IM Willy Hendriks zijn 2de boek uitgebracht: On the Origin of Good Moves.
Sommige schrijvers publiceren jaarlijks of zelfs nog vaker nieuwe boeken/dvds waarvan de kwaliteit dan ook meestal van een bedenkelijk niveau is. Wanneer een 2de boek pas na 8 jaar na een eerste meesterwerk volgt dan weet je op voorhand dat dit wellicht opnieuw een voltreffer zal zijn. Ik twijfelde dus niet om zelfs nog voor het boek werd aangekondigd bij de denksportkampioen om mijn exemplaar te bestellen.

En jawel het was weer absoluut genieten. Wellicht ook door deze corona-tijden verzwolg ik de pagina's in een mum van tijd. Het ging zelfs iets te snel want achteraf stelde ik mijzelf de vraag wat het boek mij nu eigenlijk had willen vertellen. Het boek bestaat uit 36 hoofdstukken met soms heel uiteenlopende onderwerpen waarvan het verre verleden een beetje zo de enige rode draad lijkt te zijn op het eerste zicht. Daarbij net zoals bij het eerste boek van Willy, zet de titel ons eerder op een dwaalspoor.

Het blijkt dat ik bijlange niet de enige ben die misleid werd want in de diverse reviews die er ondertussen al zijn: review 1, review 2, review 3 (in corona-tijden wordt er uiteraard meer gelezen en dit soort boek is dan ook heel welgekomen) lees ik telkens dat we hier te maken hebben met een soort geschiedenisboek. Mijn eerste gedachte was dan ook toen ik het boek uit had, waarom gaan we niet verder na 1894? Begint dan pas niet het echt goed schaken met grootheden zoals Lasker, Capablanca en Aljechin in de volgende decennia? Trouwens voor een geschiedenisboek is het wel heel vreemd dat er zo goed als nergens tabellen worden meegeven over scores en tornooiresultaten.

Nochtans zijn er ook een aantal hints zoals de aap op de cover en de ondertitel : "een sceptische gids in beter te schaken" dat we hier wellicht toch niet met een geschiedenisboek te maken hebben. Om uit te vissen wat dan wel (of exacter om mijn vermoedens te bevestigen), besliste ik om het boek een tweede keer te lezen. Deze keer liet ik mij niet meer meeslepen met de verhalen maar legde ik de focus op de conclusies van elk hoofdstuk om het concept van het boek te achterhalen. Met die nieuwe instelling maakte ik al heel snel progressie.

In een paar woorden samengevat, dit 2de boek is een vervolg op zijn 1ste boek maar met de focus op wat kunnen we leren van de (zeer) oude meesters (partijen gespeeld voor het jaar 1900) om te verbeteren. Dus het is opnieuw een trainingsboek en eveneens geschreven vooral voor de trainer alhoewel deze keer in tegenstelling met het 1ste boek er ook veel materiaal nuttig is voor de student (ik schat tussen 1500 - 2000 elo).

Echter net als zijn eerste boek is dit weer een boek die erg afwijkt van wat we in een standaard leerboek van het schaken kunnen terugvinden. Zo gebruikt Willy vaak opgaven bij de start van elk hoofdstuk waarvoor meerdere antwoorden bestaan of er zelfs geen finale conclusie kan worden gemaakt. Ik ken niet veel leerboeken die met opzet zulke opgaven erin steken integendeel want men doet er meestal alles aan om de opgaven zo helder mogelijk te houden. Bovendien gooit de auteur zelf nog olie op het vuur door te stellen dat die (zeer) oude meesters op een heel bedenkelijk niveau speelden. Zo zegt hij letterlijk op pagina 318 dat tegen begin van de 19de eeuw (jaar 1800) de beste spelers ongeveer 2000 elo hadden en tegen het einde van de 19de eeuw (jaar 1900) het niveau nog steeds heel matig was met ongeveer 2400 elo. Het had veel makkelijker geweest om zijn boek te verkopen door verder te drijven op bv. deze site met de toprating van 2784 die Wilhelm Steinitz behaalde in 1876 maar hij doet net het tegenovergestelde in zijn boek door die ratings neer te sabelen als complete onzin.

Dus alles wordt verkeerd gedaan in dit boek maar dan begint het uiteraard pas wat net dit boek weer een meesterwerk maakt en waarvan ik verwacht dat het een referentie zal worden voor de komende generaties. Ja toch wel ondanks dat ik het helemaal eens ben dat die oude meesters heel zwak schaakten in vergelijking met onze hedendaagse topspelers (een zeer interessante referentie die in het boek niet vermeld staat is Intrinsic Ratings Compedium met eloratings berekend voor ook de heel oude meesters uitsluitend op basis van de kwaliteit van de gespeelde zetten en die de wild geschatte elo's door de auteur helemaal bevestigen).

Dan stel je natuurlijk de vraag of het uberhaupt nog zinvol is te kijken naar die zeer oude partijen vanuit didactisch oogpunt? Misschien moeten we hetzelfde doen zoals vandaag met de nieuwe beeldenstorm en onze geschiedenis enkel nog laten beleven via geschiedenisboeken of musea. Dit is de essentie van dit nieuwe boek. Waarom mogen we ons schaakverleden niet vergeten? Welke lessen uit het verleden zijn er voor ons vandaag?

Wel ik denk dat we het boek in 2 grote kernboodschappen kunnen splitsen:
-  De partijen of ruimer genomen publicaties uit die lang vervlogen tijden bevatten talloze voorbeelden van schaakideeen/ motieven/ concepten die in een heel pure vorm worden getoond en daardoor ook excellent materiaal zijn voor de student (vandaar dat ik ook de elovork 1500-2000 elo opgeef). Onder 1500 elo is men veelal nog niet sterk genoeg om alles al te begrijpen. Boven de 2000 verwacht ik dat je het meeste al kent. De auteur maakt hierbij de humoristische opmerking dat wat in latere tijden volgt, vaak gewoon complexere vormen zijn van al bekende thema's of een mix zijn en daardoor dan ook minder bruikbaar zijn voor de lessen. Uiteraard bestaat er geen exact tijdstip wanneer dit tijdperk van "modelpartijen" stopt maar ik vind de keuze van het jaar 1894 met de eerste publicatie van Tarrasch Dreihundert Schachpartien zeker een aanvaardbare keuze.
- De 2de grote kernboodschap gaat over de evolutie-theorie en ruimer genomen welke theorieën er van die tijd ook vandaag nog als waarheid kunnen worden beschouwd. Niet veel zo blijkt want de auteur maakt korte metten met veel onzin die over die periode toen en daarna als waarheid werd verkondigd. Tja ik heb het al in 2018 op deze blog geschreven zie vals nieuws dat schakers ook weinig moeite hebben om de waarheid te verdraaien in hun voordeel (ik geef toe dat mijn vorig artikel zeker ook niet helemaal bulletproof was). Vooral de theorie dat spelers zich ontwikkelen volgens bepaalde fasen moet het ontgelden. Toen ik in 2013 MFTL reviewde, had ik weinig of geen ervaring met lesgeven. Echter de laatste 5 jaar heb ik vele keren gezien hoe mank de ontwikkeling loopt/ liep bij vele jonge schakers doordat ze enkel de stappenmethode (konden) volgen. Van bij de start heb ik mijn kinderen ook altijd geholpen met tips over openingen en positionele kennis waardoor ze heel snel een voorsprong namen op leeftijdsgenoten. Ik ben het dus helemaal eens met de auteur dat er helemaal niet zoiets is als fasen maar dat de ontwikkeling optimaal gebeurt door een evolutie op alle domeinen ongeveer aan dezelfde snelheid. Bovendien blijkt uit een recent interview met de jonge Russische topgrootmeester Daniil Dubov dat het wel vaker gebeurt dat coaches een ontwikkeling vertragen of op zijn minst even pauzeren door een bepaalde stijl op te dringen waarbij 1 domein geaccentueerd wordt. Lesgeven zie ik daarom als een menu waaruit de student kan kiezen en geen absolute verplichting. Een goede coach/ lesgever past natuurlijk wel zijn menu aan volgens zijn student-(en).

In het boek wordt gekozen om de chronologie van de gebeurtenissen zoveel mogelijk te respecteren zodat het allemaal ook vlotter leest maar opnieuw wil ik benadrukken dat het geen geschiedenisboek is. Vaak worden sprongen voorwaarts of achterwaarts gemaakt om een bepaald onderwerp aan te snijden. Daarnaast geeft de auteur ook gewoon toe dat hij niet weet of zijn voorbeeld het allereerste was van een bepaald thema. Nu een student maalt niet wie of wanneer een bepaald thema voor het eerst gespeeld werd. Het belangrijkste is dat de studenten het begrijpen en dat ze zien dat de aangeboden stukjes kennis ook vandaag nog steeds heel relevant zijn. Dit laatste doet de auteur heel handig door heel regelmatig de link te leggen naar recente toppartijen of naar zijn eigen partijen (iets wat ik altijd heel graag doe in mijn eigen lessen en dat mijn leerlingen zeker appreciëren of zelfs op mijn blog zie bv. oude wijn in nieuwe zakken deel 1 en deel 2.)

Ik ontdekte trouwens bij het voorbereiden van dit artikel dat ook het recente boek van de Roemeense grootmeester Mihail Marinold wine in new bottles dezelfde insteek gebruikte. Ik vind het vreemd dat ik geen reviews hiervan kan vinden want Mihail heeft best een goede reputatie als schrijver. In elk geval bevestigt Mihail wat Willy in zijn boek schrijft. Het verleden zit vol met waardevolle lessen. Ik vermoed dat een student zelfstandig dit niet kan maar trainers hebben geen excuus om die oude partijen niet te bestuderen om ze daarna als lesmateriaal te kunnen gebruiken.
Een magische cover dus ik begrijp niet dat er zo weinig aandacht aan dit boek werd geschonken.
Door niet verder te gaan dan eind 19de eeuw blijven de thema's dan ook heel toegankelijk voor de student. Ook niet verwonderlijk is dat 90% van de inhoud beperkt is tot die 19de eeuw want veel materiaal bestaat er gewoon niet dat verder teruggaat in de tijd. Ik heb hierbij wel nog een kleine kanttekening betreffende de vermelde referenties op pagina 427. Ik mis het monumentale werk van Hans Renette over Henry Bird die een uitstekend overzicht geeft over het schaken in (hoofdzakelijk 2de helft van) de 19de eeuw. Dit is een zeer recent werk van zeer hoog niveau dat meer dan waarschijnlijk waardevolle input had kunnen betekenen voor On the Origin of Good Moves.

De evolutie-theorie die Willy voorstelt, gaat trouwens ook veel verder dan het accumuleren van kleine stukjes kennis. Het onderwerp van hoofdstuk 15 wordt ook in het boek van Henry Bird heel mooi beschreven. Zo wordt heel uitgebreid verteld over hoe de speelomstandigheden drastisch veranderen in de 2de helft van de 19de eeuw van schaken in cafés naar onze huidige speelcondities (alhoewel dit ook vandaag niet altijd gegarandeerd wordt zie schaakcomfort deel 2). Daarnaast is er ook de opkomst van competitieschaak (eerst uitsluitend matchen en later steeds grotere tornooien) waardoor de topspelers hun ideeën aan elkaar kunnen aftoetsen. Zelf schreef ik eind 2019 al dat competitie van primordiaal belang is om een betere schaker te worden zie Hoeveel partijen moet ik spelen? waaraan Willy het hoofdstuk 5 wijdt.

De opgang van magazines en boeken zorgde vervolgens voor een steeds betere verspreiding van de nieuwe schaakkennis waardoor een steeds grotere groep spelers sterker werd en waarvan latere generaties ook leerden. Op het einde van het boek wordt dan ook de balans gemaakt. Wie of wat zorgde voor de grootste vooruitgang op gebied van schaakkennis? Waren het de enkele grote kampioenen en ging de vooruitgang dus schokgewijs of was het eerder een heel langzame evolutie op alle niveaus? Ik las een reactie op schaaksite van iemand die meent dat Steinitz voor een Copernicaase omwenteling zorgde door het schaken op systematische wijze als eerste te benaderen en dit op papier te zetten maar ook dit wordt in het boek tegengesproken (zie pagina 189). In 1865 publiceerde Gustav Neumann het boek "De nieuwste theorieën en praktijk van het schaakspel" dus lang voor Steintiz. Ook voor Steinitz waren al veel spelers bezig met hun partijen te analyseren, naar de waarheid aan het zoeken met aandacht voor aanval en verdediging, openingen te classificeren, hun conclusies te synthetiseren en theorieën op papier te zetten. Dat lijkt erg hard op wat ook nog vandaag wordt gedaan. Bovendien blijkt ook nog dat veel van wat er op papier werd gezet door Steinitz maar ook door zijn opvolger Lasker later als onzin werden ontmaskerd.

De belangrijkste les voor de student is dan ook dat er geen shortcuts bestaan in het schaken. Er bestaat helemaal geen set van regels die je kan toepassen waarmee je als grootmeester kunt spelen. De auteur zegt dan ook dat de meeste regels niet meer zijn dan goed grootmoederlijk advies. Dit is dan ook het eindpunt van het boek. De luie student is gedoemd op zijn erbarmelijk niveau te blijven spelen. Enkel zij die bereid zijn om bloed, zweet en tranen te spenderen aan het schaken, kunnen een hoger niveau ambiëren.

Brabo

dinsdag 9 juni 2020

De sterktelijst deel 2

De saga van de Belgische interclub blijft duren maar daar wens ik niet meer op terug te keren. Echter in mijn vorig artikel gaf ik ook aan dat ik later eens wou dieper ingaan op het feit dat een ploeg zoals Zottegem met 2 IMs en 1 FM op het punt staat (tijdelijk) te verdwijnen uit 2de klasse. Sommige reacties op deze blog lieten verstaan dat ze daar geen enkele moeite mee hebben maar dit kan je toch niet als normaal beschouwen. Vooraf had ik Zottegem als titelkandidaat beschouwd en zeker niet degredatiekandidaat.

In eerste afdeling spelen 12 ploegen. In 2de afdeling spelen 24 ploegen. Elke ploeg bestaat uit 8 spelers. Als je alles samentelt dan kom je aan 36 ploegen x 8 spelers/ploeg = 288 spelers. Als ik kijk naar de actieve Belgen dan vind ik 8 GMs en 23 IMs dus slechts 31 spelers in totaal waarvan er dan nog enkele niet meespelen uit eigen keuze in de hoogste 2 divisies. Ik bedoel hoe is het dan uberhaupt mogelijk dat wanneer je spelers hebt die bij de top 10% behoren zich niet kunnen handhaven.

De belangrijkste reden is volgens mij, de massale toename aan buitenlandse spelers in 2de afdeling want het niveau van de beste Belgische spelers is niet gestegen. Dit laatste kan je bijvoorbeeld snel checken door de elo van de Belgische speler op plaats 100 te vergelijken vandaag met die van enkele jaren terug. Op KBSB top 100 zien we dat vandaag die 2206 elo is, terwijl die in april 2014 zelfs 2210 elo was. In mijn artikel van 2014 Deurne in de middenmoot merkte ik al die tendens op en die lijkt de laatste jaren alleen maar te zijn doorgetrokken Ik berekende opnieuw de gemiddelde elo van de ploegen in de serie waarin Deurne speelde en zag opnieuw een toename van ongeveer 20 elo t.o.v. 2014.
Echt zwakke broertjes zoals vroeger zitten er niet meer tussen waardoor bijna iedereen van iedereen kan winnen. In 2014 had je 3 ploegen die buitenlandse spelers opstelden. Vandaag heb je er al minstens 6: TSM, Brasschaat, KBSK, KOSK, Wetteren en Wachtebeke. Trouwens die laatste maakt het wel erg bont door de reglementen maximaal naar eigen hand te zetten. Het lijkt mij meer dan toeval dat Wachtebeke ondanks de op 1 na laagste gemiddelde elo vandaag op de 3de plaats staat. Ik had mij op 7 spelers van Wachtebeke voorbereid maar zelfs met de vaste bordenvolgorde had ik mij niet voorbereid op mijn tegenstander. Ruben Decrop had mij al gewaarschuwd in 2013 dat rotaties ook in 2de afdeling voorkomen maar ik had nooit gedacht dat het zo erg zou worden als in 1ste afdeling (zie Hollandse stappen in de Engelse opening).

Ja Wachtebeke en in mindere mate ook andere ploegen in 2de afdeling krijgen hierdoor een voordeel die hen elowinst oplevert. Het is moeilijk om daar een exact cijfer op te plakken maar mijn eigen resultaten dit seizoen spreken boekdelen:
  • - 2,5/9 Belgische interclub: TPR: 2139
  • - 4,5/5 Klubkampioenschap Deurne: TPR: 2228
  • - 6/9 Open Cappelle La Grande: TPR: 2369
  • - 4,5/5 Nederlandse interclub: TPR: 2432
  • - 4/6 Open Leuven: TPR: 2245

Trouwens we zien in bovenstaande cijfers ook een duidelijk verschil in TPR wanneer veel tegenstanders mij kennen of niet (iets wat ik recent al aangekaart heb in mijn artikel schaakopeningen studeren deel 4). Vandaag wordt een elo vaak als absoluut beschouwd om iemands speelsterkte te bepalen maar we zien dat een elo ook afhankelijk is van andere factoren waardoor het soms heel sterk varieert. In elk geval mijn resultaten dit seizoen hebben mij alleen maar meer doen verlangen naar spelen in het buitenland. Zeker de Nederlandse interclub was een verademing. Niet alleen kende niemand mij er goed maar was ik eindelijk af van het nadeel in de Belgische interclub.

Ik heb ook nog een leuke anekdote van mijn Nederlands avontuur dit seizoen bij Landau-Axel. Het enige half puntje dat ik afgaf was opnieuw niet toevallig tegen een Belg: FM Marc Lacrosse. Echter wat voorafging, was op zijn minst grappig te noemen. Net als bij elke ronde vroeg mijn ploegkapitein op welk bord ik graag zou zitten. Dit is mogelijk in Nederland want in tegenstelling tot de Belgische interclub is de bordvolgorde helemaal vrij en die kans liet ik niet zomaar schieten. Elke ronde vroeg ik een ander bord om de voorbereiding van mijn tegenstanders zo lastig mogelijk te maken. Soms trachtte ik met opzet een speler te vermijden die mij iets te goed kent maar het omgekeerde wou ik voor de partij tegen HWP SAS van Gent. Uit de eerdere ronden leidde ik af dat Marc Lacrosse, hun sterkste speler meer dan waarschijnlijk wit zou krijgen. Daarnaast weet ik dat Marc niet graag speelt tegen mij en dus meer dan waarschijnlijk niet op een hoog bord zou plaatsnemen. Echter een te laag bord zou strategisch te riskant zijn omdat zijn potentieel als sterkste speler grotendeels verspild zou worden. Bovendien is Marc met wit aartsgevaarlijk voor (iets) lagere elo's dus voor het team dacht ik dat het wel interessant zou zijn indien ik tegen hem zou kunnen spelen.

Uiteindelijk nam ik bord 4 als de meest waarschijnlijke keuze voor Marc. Daar zou hij wit hebben. Hij zou de topborden vermijden en hij zou toch nog het team goed kunnen helpen. Bovendien had ik nooit eerder lager gespeeld dan bord 3 dus Marc zou denken dat hij er "veilig" was. De ronde startte en ik zat op bord 4 maar er was geen Marc te bespeuren. Echter mijn bord bleef wel leeg en toen begon het mij te dagen dat ik wellicht goed had gegokt want Marc komt vaak laat aan zijn bord. En jawel even na de start kwam Marc aangehold. Hij keek mij aan en ontplofte. "Hoe heb jij kunnen raden dat ik op bord 4 zou zitten? Ik had het nog gedacht dat bord 4 te hoog was." Ik kon mijn lach niet meer inhouden. Puur goud was Marcs reactie. De partij was een ander paar mouwen. Marc zette onze theoretische discussie verder in de Stonewall (3de keer dezelfde variant) en ondanks dat ik voorbereid was en Marc niet, moest ik hard werken voor het halfje.
Ik merk op dat ik in de Nederlandse interclub vaak veel beter ben voorbereid dan mijn tegenstanders in tegenstelling tot de Belgische interclub. De reden is dat er weinig spelers bereid zijn om zich serieus voor te bereiden op 4-5 of zelfs meer spelers. Ik ben dit al jaren gewoon door de grote sterktelijsten in de Belgische interclub en dat speelt daar in mijn voordeel. Echter in de meest recente ronde van de Nederlandse interclub zag ik ook de keerzijde van de open bordvolgorde in onze match tegen Bergen op Zoom. Om de kansen van Bergen op Zoom te verhogen werd beslist door hun ploegkapitein om de 2 zwakste spelers op te offeren op hun 2 hoogste zwartborden (1 en 3). Hierdoor kreeg ik een zwakkere tegenstander tegen dan mijn bijna 700 punten lager gekwoteerde zoon Hugo die op bord 8 speelde zie knsb.netstand.nl/pairings/view/5559.

Strategisch werkte het ook al omdat we een forfait moesten geven wegens een gebrek aan bereidwillige spelers maar ik ga uiteraard naar Nederland schaken in de hoop om sterkere tegenstand te ontmoeten. Dit is geen reclame voor het schaken alhoewel mijn tegenstander een verdienstelijke poging ondernam om er iets van te maken.

Er zullen altijd spelers zijn die de reglementen zullen maximaal buigen om een extra voordeel te kunnen verkrijgen terwijl we eigenlijk willen dat de strijd enkel op het bord gebeurt. Het optimale zou een middenweg zijn tussen een vaste en een compleet open bordvolgorde. Zulk reglement is makkelijk te maken maar het gebeurt niet net zoals we vandaag zien hoe moeilijk het is om tot een besluit te komen betreffende 1 seizoen in de Belgische interclub.

Brabo

woensdag 3 juni 2020

Hoe moet het nu verder met de Belgische interclub?

Gisteren ontplofte een bom in de Belgische schaakwereld met de beslissing van de Commissie voor geschillen door de eerdere beslissing van de raad van bestuur omtrent de annulering van de Belgische interclub ongedaan te maken. Plots is het weer totaal onduidelijk hoe of wat er nu zal gebeuren.

Voor ik begin de essentie van de kwestie te bespreken, vind ik het absoluut positief dat er uberhaupt een geschillencommissie bestaat zodat beslissingen van de raad van bestuur altijd kunnen worden in vraag gesteld. Zeker over de heel gevoelige interclub is het noodzakelijk dat we dit heel behoedzaam aanpakken want niemand heeft er baat bij om het paradepaardje van de KBSB de nek om te wringen.

De eigenlijke kwestie is natuurlijk hoe moeten we nu verder met de Belgische interclub. Ik snap best dat sommige ploegen/ clubs die de promotie al (bijna) mathematisch hadden verzekerd, het niet eens zijn met de annulering van de competitie. Anderzijds de alternatieven zijn evenmin erg aantrekkelijk. Doorspelen op een later tijdstip, lijkt mij vandaag volstrekt onduidelijk want wie weet wanneer we ooit opnieuw zullen kunnen normaal schaken. Het schaken dat wordt voorgesteld in het Belgisch kampioenschap lijkt mij onmogelijk te kopiëren naar de interclubs waar vandaag al een enorme variëteit aan speelcondities bestaan (van uitstekend tot ronduit abominabel zie bv. schaakcomfort deel 2).

Als we nu 3 maanden na de stopzetting nog geen datum kunnen afspreken voor de hervatting en er nog steeds geen enkele opening is naar een normaal leven dan moet je toegeven dat het onmogelijk is om een competitie met meer dan 1000 spelers nog voor de start van de volgende af te werken. Dus rekening houdend met al het vorige, blijft er alleen nog de logische bevestiging van de huidige stand in de interclubs over. Voor afdeling 2A zou dit een absoluut horrorscenario betekenen voor de ploegen die op de laatste 2 plaatsen staan. 
Zottegem met 2 IMs en 1FM zou dan degraderen naar 3de afdeling en we spreken hier niet over oude mannetjes van +70 jaar maar spelers die normaal in de beste jaren zitten. Je kan je hierbij afvragen wat er aan de hand is want het is zeker niet zo dat we honderden IMs en FMs hebben in België waardoor er zelfs geen plaats meer voldoende is voor hen in 2de afdeling maar dit is voor een ander artikel. Als je kijkt naar de stand dan moet je gewoon toegeven dat er nog minstens 6 en wellicht 7 ploegen op de wip zitten/ zaten. Deurne had een realistische kans om te overleven maar ik kan onmogelijk voorspellen wie precies degradeert en wie niet indien de laatste 2 ronden zouden worden alsnog gespeeld.

Bij een zwitsers tornooi kan ik nog begrijpen dat je een streep zet onder een bepaalde rangschikking na stopzetten van het tornooi maar in een round robin hangt te veel af van de toevallige volgorde. Een degradatie laten afhangen van iemand die toevallig de sterkste nog niet gehad heeft, vind ik oneerlijk. Echter dan zijn we terug weer bij af en zitten we in een patsituatie wat misschien leuk is op het schaakbord maar zeker niet naast het schaakbord.

Ongetwijfeld denken zo velen er over en het is dan ook niet verwonderlijk dat men op zoek gaat naar doorbraken om de pat te kunnen opheffen. De geschillencommissie deed een verdienstelijke poging hierin maar ik kan hun logica niet goed volgen. Zo wordt het vademecum (KBSB statuten) bovengehaald en gerefereerd naar artikel 8.2.2.2 onder fide toernooiregels: Als een speler minstens 50% van de partijen gespeeld heeft dan zal zijn score in de toernooitabel blijven en in rekening gebracht worden voor het eindklassement. De niet gespeelde partijen worden aangeduid als in de tabel hierboven. Daarnaast wordt gerefereerd naar de fide waar speler als team kan worden beschouwd.

Tot hier kan ik perfect volgen maar als ik dan zelf ga kijken in het vademecum waar dit geschreven staat dan staat er net voor het volgende belangrijke zinnetje: 8.2.2: Indien een speler zich terugtrekt, of uitgesloten wordt dan zal dit volgend effect hebben op de resultaten:

M.a.w. de dubbel punt en "volgend effect" laten duidelijk verstaan dat wat daarna volgt, betrekking heeft op 8.2.2 en niets anders. Echter voor zover ik begrijp heeft niemand in de interclub beslist om zich terug te trekken en werd ook niemand uitgesloten dus waarom refereert men dan naar dit artikel. Er staat trouwens nog een nota onderaan die nog verder impliceert dat het niet kan worden toegepast bij annulering van de competitie: "Dit lijkt mij een contradictie: als de arbiter anders beslist is de afwezigheid gerechtvaardigd en is dit artikel niet van toepassing." De arbiter heeft uiteraard beslist dat de afwezigheid gerechtvaardigd is dus dit artikel is niet van toepassing. Ik zie geen andere artikels waarop de geschillencommisie zich gebaseerd kon hebben maar ik hoor het graag in de reacties.

Ik spreek mij niet uit wie juist of fout is. Ik stel enkel vast dat ik de beslissing niet begrijp. Mijn persoonlijke mening doet er weinig toe in deze kwestie maar ik zou gewoon wachten zelfs met het plannen van de competitie voor volgend jaar. Mijn voorkeur gaat naar de laatste 2 ronden ook nog te spelen maar ik heb geen idee wanneer dit kan en welke impact dat zal hebben op de rest. Sommigen verkiezen duidelijkheid boven alles en daar kan ik zeker ook begrip voor opbrengen. We zitten nu eenmaal in een situatie waar er geen eenduidig antwoord voor bestaat.

Brabo