vrijdag 27 december 2019

Openingen

In den beginne was er niets. En toen zei Paul Rudolf von Bilguer: "Er zij openingstheorie!" En er was openingstheorie. En dat gebeurde de eerste dag en ging von Bilguer rusten, want hij was het waard.
De tweede dag sprak hij: "Wit zal openen met 1.e4 of 1.d4 en zwart zal hierover nadenken." Dat was de tweede dag.
De derde dag liet hij zich ontvallen: "Zwart zal op 1.e4 e5 of c5 antwoorden. Op 1.d4 zal hij met d5 of Pf6 antwoorden." En dat was al heel wat voor de derde dag.
Op de vierde dag was von Bilguer in vorm, en hij ging verder met 1.e4 e5 aan de slag. Dit zijn de open spelen, en zij zullen zo genoemd worden, omdat ik andere openingen de "gesloten spelen" ga noemen. Wit speelt hier best 2.Pf3 en dan speelt zwart ook best 1...Pc6."
Op de vijfde dag deed von Bilguer het rustiger aan en liet enkel weten dat na 1.d4 d5 of Pf6 wit best met 2.c4 kon verder gaan.
Op de zesde dag vond Paul het tijd voor wat detailwerk en hij besteedde die dag tijd aan het Pruissisch.
Op de zevende dag zei von Bilguer vermoeid: "en laat von der Lasa nu maar de rest invullen".

De openingstheorie is historisch gegroeid, omdat mensen als von Bilguer dat nu eenmaal interessant vonden, om lessen te trekken uit hoe de beste spelers hun partijen opzetten. Hoewel de beste spelers goed begrepen waar ze het best hun stukken neerzetten in de opening (zie in dit verband het uitstekend leesbare Chess Secrets I learned from the Masters van Ed Lasker), kwam er toch nog veel persoonlijke smaak bij kijken. Vaak kwamen ze met hun foliekes nog goed weg, gewoon omdat ze strategisch of tactisch veel beter waren dan de "niet-meesters". Steinitz bijvoorbeeld bezorgde zichzelf bekrompen stellingen, maar zijn tegenstanders hadden vaak geen goed plan om hiermee om te gaan.

Was openingstheorie in het begin nog iets eenvoudigs, eerder een manier om een bepaald middenspel te bereiken, dan groeide het continu uit tot een monster in het schaakspel. Wie nu partijen uit begin vorige eeuw naspeelt, ziet een zeer smal repertoire (Spaans, Damegambiet), dat het bord in toptornooien overheerst. Dat wil niet zeggen dat er geen experimenten met bizarre openingen gebeurden - het Boedapester gambiet dateert van ruwweg 1916, en werd uitgewerkt door Abonyi, Barasz en Breyer (jawel, die van die grote Spaanse variant), vandaar ook de naam. De witte tegenhanger van het BDG, het Tennisson gambiet, werd al voor 1900 gespeeld.

Die tweesprong bleef aanhouden: "echte" schakers hielden zich aan de grote openingen, maar aan de rand waren er veel enthousiastelingen, die hun eigen bergweg uithakten. Otto Tennison, Hugh Myers, Stefan Bücker, Gerard Welling, Blackmar en Diemer, Smith en Morra, Maurits Wind (breeze), Michael Basman Van Geet, …

Maar geleidelijk aan sijpelen ideeën door van de ene naar de andere kant. Denken we maar aan de partij Karpov - Miles, waarin de Engelsman won met  1...a6. Of het Benko-gambiet, wat oorspronkelijk ook maar een wild idee van één speler was. En recent heeft vooral Alpha Zero veel ogen geopend. Het zetje h2-h4 was in de jaren 80 een veel voorkomende zet in… computerpartijen, omdat de simpele algoritmes te vroeg in het middenspel al activiteit aan torens wilden geven. Meer werd er met de zet niet gedaan - het programma was "tevreden" dat de torens nu wel meer velden hadden en dat was dat. Nu heeft Alpha Zero aangetoond dat die stormram heel vaak nuttig is om op lange termijn verzwakkingen uit te lokken in de vijandelijke (konings)stelling.

Alles is speelbaar, voorbeelden genoeg (bv rare openingszetten). Zo zag ik onlangs bij Quality Chess het boek Playing the Najdorf (playing the najdorf by david_vigorito) door David Vigorito passeren. Het lijkt me een goed boek, afgaande op het excerpt dat je op de site kan downloaden. Hier viel me meteen zijn aanbeveling op de Engelse aanval op: na 1.e4 c5 2.Pf3 d6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 Pf6 5.Pc3 a6 6.Le3 e5 7.Pb3 Le6 8.f3 h5! Daar is-ie dan: de Alpha Zero zet. Nu, zo onlogisch is die zet niet: wit wil g2-g4 spelen, dus waarom niet even dat manoeuvre vertragen door zelf h7-h5 te spelen. Je vraagt je enkel af waarom hier niemand eerder is opgekomen. Maar dat bleek dan weer niet zo: al in "The English Attack" van de Firmian en Fedorowicz (Batsford, 2004) wordt de zet vermeld, alleen in een iets andere stelling, maar wel met dezelfde bedoeling.   

Dat deed me dan weer denken aan het kleine zetje a3 in de Pirc. Vaak gaat de Oostenrijkse aanval als volgt: 1.e4 d6 2.d4 Pf6 3.Pc3 g6 4.f4 Lg7 5. Pf3 0-0 6.Ld3 c5 7.dxc5 Da5 en zwart krijgt zijn pion terug. Het doel van het "ezelsoor" op a3 is om in zo'n gevallen met b4 te kunnen antwoorden, en zwart kan fluiten achter zijn pion.

Is alles dan speelbaar - en is openingstheorie dan per definitie "overbodig"? Niet helemaal natuurlijk; er zijn altijd betere zetten en minder goede zetten. Maar dat is net de driesprong bij het schaken: het wetenschappelijke ("meest correcte schaak") versus het sportieve ("beste schaak qua resultaat") versus het kunstzinnige ("mooiste schaak"). Brabo is een voorstander van de wetenschappelijke aanpak - en dat is zijn goed recht. Maar spelers als Lasker en Kortchnoi speelden ook de man, en durfden wel eens iemand uit zijn tent lokken, om remise te vermijden. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je altijd een winstpunt kan oprapen met een bizar idee (denk maar aan de partij Twyble-Sugden, de ultieme Van Geet partij). Maar het stelt een overdreven focus op openingstheorie wel in vraag. Tenslotte is schaken een spel in flexibiliteit en robuustheid (d.w.z.: het zoveel mogelijk open houden van opties), en hard kunnen rijden op de snelweg van openingstheorie garandeert nog geen succes, als je tegenstander met zijn 4x4 al na zet vijf het weiland der zijvarianten induikt.

Wat dat betreft mogen we Carlsen danken dat hij het schaken terug verlegd heeft van de Kasparov-snelweg naar Carlsen-terrein: daar waar Kasparov te zeer focuste op zijn kennis van scherpe, initiatiefrijke lijnen, gekoppeld met zijn sterke tactische inzicht, heeft Carlsen het spel teruggebracht naar zijn essentie: een strijd van opening tot eindspel, waarin je je sterkte moet bewijzen in elk aspect - ook het aspect van fysieke paraatheid in het zesde uur. 

Een ander punt heeft Brabo onlangs wel aangehaald om reizen naar exotica met een korrel zout te nemen: als programma's nu openingen als de Grob (en waarschijnlijk ook Sokolsky, de Gier, de Borg) weerleggen.  

Heb ik ook een partij om dit artikel te illustreren? Even kijken… er was enkele jaren geleden die computer die alles en iedereen afmaakte in online blitz met openingen als 1.e3 2.Ke2 3.Kf3 4.g3 5.Kg2, maar die grapjassen zijn daar ondertussen mee gestopt. Zelfs Chessbase liep erin (the third coming of bobby fischer)… maar het is wel een mooie illustratie van mijn punt. Nakamura opende ook eens een serieuze partij tegen Sasikirian met 1.e4 e5 2.Dh5 (en verloor, zie Danvers Opening).   

Dus ter ere van het bizarre in het schaken, zie hier hoe Kasparov met zwart "remise haalt" tegen 1.e4 e5 2.Dh5 tegen Hollywoodster Woody Harrelson (bron: hans48)



HK5000

donderdag 19 december 2019

Welke partijen analyseren? deel 3

Ik had eerder aan Helmut beloofd dat ik een artikel zou schrijven als ik tijd heb. In november had Helmut een prachtig artikel geschreven over welke partijen hij analyseert en of dat al dan niet efficiënt is om schaakprogressie te maken. Ik dacht dus dat het misschien wel interessant is om mijn werkmethode uit te leggen.  In het artikel vertelde Helmut dat ik mijn eigen partijen te weinig analyseer en dat klopt ook volledig. Ik bekijk mijn partijen vaak enkel met de engine op mijn gsm en als ik de opening niet meer weet, herhaal ik die kort. Dit zou veel uitgebreider moeten want ik ben mij bewust dat een half uurtje niet volstaat.

Maar ik ben ook van mening dat andermans partijen analyseren minstens even interessant is. Dus als ik voor schaken werk bekijk ik eerder heel veel partijen van topspelers, zowel de absolute top, maar ook de Belgische top(jeugd)spelers. Zo volg ik letterlijk elk tornooi dat door de wereldtop wordt gespeeld en tracht daarvan 1 partij per dag iets dieper te bekijken (ongeveer een uurtje). Daarnaast spendeer ik ook enkele uurtjes om de partijen van alle 3 hoogste borden in de Belgische interclub te bekijken. Ook is het mijn gewoonte om Belgische spelers te volgen die met een sterke niveaustijging bezig zijn. Tot vorig jaar was de absolute topspeler Dries Van Malder mijn grootste bron aan interessant schaakmateriaal. Omdat hij dit jaar een redelijk rustig schaakjaar heeft, heb ik mijn focus gelegd op de net geworden IM: Rein Verstraeten

Dus ik heb voor dit artikel enkele partijen geselecteerd waarvan ik denk dat het absolute toppartijen zijn van Rein. Dat Rein een absolute najdorf specialist is weet ik al langer maar de volgende partij is 1 van de best gespeelde najdorf partijen die ik ooit al gezien heb.
Partij 2 is een partijanalyse die ik van Rein zelf heb gekregen en die ik toch ook graag wou delen omdat het een zeer knappe openingsanalyse was met een nog betere techniek.
De laatste partij is de partij waarmee Rein de IM titel heeft verdiend.
In het begin van mijn artikel schreef ik hoe ik mijn middenspel analyseer, eigenlijk door heel veel partijen te bekijken en te analyseren. Daarbij werk ik altijd eerst zonder engine en doe pas op het einde een snelle blundercheck met engine.

Voor de openingen heb ik een volledig zelf-uitgewerkt repertoire gemaakt. Maar vaak zijn er toch ideeën gestolen van het recentste boek dat ik kon vinden over die opening. Hier kruipt veel werk in maar ik ben ervan overtuigd dat je zo de stelling beter gaat begrijpen. Ik vind het ook handig dat ik door het op voorhand uitwerken van een repertoire ook bijna altijd de stellingen krijg die ik graag speel. Zo vind ik van mezelf dat ik eerder een initiatief speler ben. Never defend is dan ook 1 van de principes waaraan ik denk tijdens mijn partij. 

Omdat de meeste van deze varianten sidelines zijn, is het ook belangrijk om ontwikkelingen op de voet te volgen. Dus als een partij gespeeld is met een van die zijvarianten door een sterke speler dan zal ik mijn analyses updaten tenzij ik geloof dat de nieuwe zet niet goed is. Deze raad komt van een schaker die ik ken en die zelf 7 openingen speelt en elke keer afwisselt. Hierop heb ik zelf al veel commentaar gekregen omdat je eigenlijk een specialist in 1 opening zou moeten worden. En ik ben daarmee akkoord daarom verander ik niet van opening maar van variant.

Ik ben benieuwd om jullie mening te lezen in hoeverre jullie het ermee eens zijn dat analyseren zeer belangrijk is in schaken maar dat het niet perse je eigen partijen moeten zijn. Ook denk ik dat kwantiteit beter is dan kwaliteit, zo heeft Wesley So ooit eens gezegd dat hij moeite heeft in het niet overanalyseren.

Sim Maerevoet


Noot Brabo: 
Sim Maerevoet had in december 2015 een fide-elo van 1687. Exact 4 jaar later op 18 jarige leeftijd heeft hij nu 2413. Dus we spreken hier over 726 elo winst in relatief korte tijd en dat op eigen kracht behaald (zonder trainingen van IMs/GMs voor zover ik weet). Ik vind het dan ook super dat hij bereid is om op onze blog zijn werkmethode te delen. Ik ben er zeker van dat het vele andere (jonge) schakers kan inspireren. Het artikel toont ook eens een heel andere meer praktische kijk op het schaken in tegenstelling tot mijn vaak meer theoretische artikels. Schaken heeft vele gezichten. Ik zou het uitermate leuk vinden als nog andere (sterke maar dat hoeft niet perse) spelers hun alternatieve methodes eens hier komen uitlichten. We kunnen er allemaal van leren en dan zelf beslissen wat wel of niet werkt voor onszelf.

dinsdag 10 december 2019

Mijn mooiste zet deel 4

Bijna 8 jaar is deze blog actief. Vorig jaar in juni had ik voor het eerst een maand geen inspiratie maar over het algemeen kwam er altijd wel iets op mijn pad waarvan ik dacht dat het de moeite waard zou zijn om het te delen op deze blog. Directe feedback krijg ik zelden maar de blogstatistieken tonen aan dat er een vrij groot trouw publiek bestaat. Heel af en toe hoor ik ook een speler vertellen dat ze iets hebben geleerd van mijn artikels en dit succesvol in de praktijk hebben kunnen gebruiken zie schaaklinks. Aan deze blog heb ik zeker meer dan duizend uren reeds gespendeerd dus enige motivatie kan ik zeker gebruiken om door te gaan.

Echter recent heb ik ook de negatieve kant van bloggen leren kennen. Veel Vlaamse schakers weten ondertussen dat ik een schaakblog onderhoud. Bovendien begint men ook steeds meer te beseffen dat ik effectief doe/ speel waarover ik in de artikels schrijf. In het voorbije jaar heb ik dan ook een exponentiële toename gezien van tegenstanders die mijn blog gebruikten tegen mezelf. Zo wist FM Adrian Roos dankzij mijn artikel Hollandse stappen in de Engelse opening dat ik de Leningrader speelde i.p.v. de Stonewall op het Engels waardoor hij in onze onderlinge partij vorig interclubseizoen tijdig kon anticiperen. FM Roel Hamblok gaf op zijn beurt toe dat hij via het artikel killer nieuwtjes te weten was gekomen dat ik 1.d4 f5 2.Pc3 niet meer met 2...d5 beantwoordde maar ik recent was overgeschakeld naar 2...Pf6. Bovendien vertelde hij mij achteraf dat hij dankzij het artikel leela lc0 niet alleen geleerd had om leela te installeren op zijn computer maar het ook intensief had gebruikt tijdens de partijvoorbereiding op mij.

Zelfs tegen spelers zonder titel ben ik niet meer veilig. John Weynen, 1584 fide vertelde mij dat hij dankzij mijn artikel katten op de hoogte was van het stukoffer op e5 tegen de leeuw waardoor hij die dan ook in onze onderlinge partij vermeed. Ik heb het niet kunnen vragen aan Marie Dgebuadze, 1915 fide maar het lijkt mij heel toevallig dat Marie op zet 15 in een heel zonderlinge variant van de stonewall de aanbeveling speelt die ik zelf had opgegeven voor wit in het artikel de wetenschappelijke aanpak deel 2. Het zijn stuk voor stuk voorbeelden enkel gespeeld in 2019 en dan mis ik er wellicht nog enkele.

FM Warre De Waele maakte enige tijd geleden dan ook de opmerking dat ik erg veel informatie over mezelf prijsgaf op mijn blog. Hij zei net niet dat ik dom was maar ik weet natuurlijk ook wel dat spreken meestal slechts zilver is en zwijgen goud. Zo kreeg de Nederlandse blogschrijfster Maaike Keetman zelfs expliciet de vraag van haar coach Zhaoqin Peng, een Nederlandse grootmeester dat ze moest kiezen tussen haar blog of een nationale selectie naar EK/WK. Zij maakte de keuze om te spelen en dus is ze gestopt sinds 2015 met bloggen.

Nee, het is niet een prelude om het einde van deze blog aan te kondigen. Deze blog heeft volgens mij meer waarde dan enkele ratingpunten die ik verlies. Bovendien moet dit verlies ook niet overschat worden. De openingen hadden slechts een beperkte invloed op het resultaat van mijn partijen. Daarnaast heb ik door het schrijven van de artikels interessante analyses gemaakt die ik wellicht anders nooit had gemaakt.

Soms ontdek ik ook onverwachte positieve neveneffecten van mijn blog. In tornooien word ik af en toe aangesproken door voor mij totaal vreemde schakers die blijkbaar al jaren mijn blog volgen. In de laatste open van Leuven zag ik dat het scheidingssysteem werd aangepast van TPR naar Bucholtz. Vorig jaar had ik in mijn artikel byes aangegeven dat TPR niet eerlijk was wanneer byes mogelijk zijn. Misschien is het toeval maar ik vermoed dat iemand van de organisatie mijn artikel gelezen heeft en mijn opmerking terecht vond. Echter het leukste vond ik een reactie op mijn artikel "mijn mooiste zet deel 3" van Marcel Van Herck die al vele jaren deze blog volgt. Hij had het thema van het artikel gebruikt om een studiewedstrijd uit te schrijven. In het 12de ARVES Jenever tornooi 2019 moesten de deelnemers een studie voorleggen waarbij een stuk geslagen wordt met schaak door zwart en i.p.v. terug te slaan wit een ander stuk tussenplaatst. De winnaar werd de Russische grootmeester (composities) Oleg Pervakov met onderstaand prachtig werkje.
De jury was lovend over het werk omdat het thema niet alleen in een heel economisch formaat was gegoten (hiermee wordt bedoeld bijzonder weinig stukken op het bord) maar ook dat er niet minder dan 4 dame-offers zijn verweven in de oplossing. De andere studies zijn zeker ook de moeite waard om eens te bekijken. Ik verwijs daarvoor naar de link hierboven.

Compositieschaak is het ideale speelterrein voor thema's die je in de praktijk zelden of nooit zult terugzien. Uitzonderingen bevestigen de regel en zo botste ik recent heel toevallig bij het analyseren van mijn partij tegen de Nederlandse FM Joey Grochal op onderstaande partij met jawel exact ons thema.
Ik vermoed dat het thema zo raar is dat we als bordspeler blind zijn wanneer het ooit verschijnt tijdens een partij op het bord. Zeker nu partijen steeds sneller worden gespeeld, zien we dat spelers trachten tijd te winnen door automatische zetten onmiddellijk uit te voeren. Achteraf zien we pas dankzij de computer dat een automatische zet helemaal niet geforceerd was.

Een blog schrijven is dus een mix aan positieve en negatieve emoties. De positieve reacties van de lezers blijf ik zeker toejuichen. Aan de spelers die zich willen voorbereiden op mij met behulp van de blogartikels, vraag ik enig ontzag. Ik ben altijd 100% verantwoordelijk maar mijn motivatie om verder te gaan met de blog hangt natuurlijk af van een evenwicht.

Brabo

vrijdag 6 december 2019

14. Vladimir Chuchelov

14. Vladimir Chuchelov

(°28 september 1969, Moskou)

Vladimir Chuchelov: tot 1994 voor Rusland, daarna België


Vladimir Chuchelov, geboren in de grootstad Moskou, is tot circa 1994 blijven uitkomen voor Rusland, maar maakte toen de switch naar België. Met de muur die vijf jaar eerder gevallen was en het feit dat hij geen absolute topper was, was het voor hem gunstiger om te verhuizen naar een Westers land – en dat werd België.

Voor zijn emigratie was hij al internationaal actief: hij won als jongeman, met net iets meer dan 2300 elo, het HSK tornooi van Hamburg in 1991, en haalt daarop 9/9 in het scheveningen trainingstornooi tegen een Duitse selectie. In 1991 wordt hij trainer van de club Rochade Eupen, en dankzij gulle sponsoren en zijn inbreng, is de club tot op heden één van de sterkste van het land. Chuchelov won er talrijke interclubtitels mee, maar was ook actief in interclub in het buitenland. In Duitsland speelde hij even voor Hamburg, maar vooral voor Katernberg; in Nederland speelde hij bij Bussum, en vanaf 2001 tot 2006 voor Breda; daarna voor HSG. In Nederland werd hij acht keer kampioen tussen 2002 en 2011. In Frankrijk dan speelde hij enkele jaren bij Mulhouse Philidor en daarna voor Evry Grand Roque.

Terug naar het begin: hij zwerft van de ene open naar de andere. Zo wint hij het open NK van Nederland in 1992 (gedeeld met Cifuentes). Rapidtornooien liggen hem bijzonder goed, en in enkele daarvan scoort hij prima, bv de Buehl rapid in 1992. De Wurzburg open in 1992 wint hij net niet: tweede op een half punt achter oude rot Uhlmann, maar in de kleine Dresden open die daarop volgt, deelt hij wel de lauwerkrans met Uhlmann – ze laten een behoorllijk lokaal veld achter zich. Daarna wint hij het tornooi van Gifhorn (20 km ten oosten van Hannover), voor spelers als Baburin en Chabanon. In 1993 wint hij de open van Hoei – gedeeld met Pascal Vandevoort.

In het voorjaar van 1994 – hij is dan net boven 2500 elo komen piepen – wordt hij derde in het open rapid tornooi van Eupen, achter Khalifman en Kovalev, maar in een deelnemersveld met Rausis, Kupreichik, Glek, Vaganian, Smagin, Arbakov, is dat een prachtig resultaat. Het is slechts de inleiding op één van zijn grootste successen: hij wint Cappelle-la-Grande samen met het drietal Miles, Khuzmin en Hebden.

In 1995 wordt hij verdiend IGM en zorgt met zijn intrede in het Belgische schaakwereldje voor een serieuze injectie van schaakkennis. Hij vestigt zich in Eupen, waar hij de charme en rust van het Duitstalige dorp sterk weet te appreciëren – een sterke tegenstelling met het altijd levendige Moskou.

In een interview dat hij gaf voor het clubblad van Rochade Eupen-Kelmis, gaf hij wat toelichting bij het bestaan als schaakprof. Het opvallendste punt dat hij naar voor bracht was dat hij zijn leven (trainer- en secondantschap, tornooien spelen) zeer goed moest plannen, om zowel fris als voorbereid aan de start van nieuwe tornooien te komen. Met zijn Russische achtergrond stelt het Belgische schaakwereldje weinig voor; er is duidelijk talent genoeg, maar onvoldoende structuur en ondersteuning. Ook hebben de spelers het volgens hem moeilijk om gestructureerd aan hun schaken te werken (met Brabo als de bekende uitzondering).

In België wordt hij nationaal kampioen in Gent 2000, het jaar erop gevolgd door een derde plaats in het sterk bezette NK van Charleroi 2001, dat door Gurevich met overmacht wordt gewonnen. Vanaf dan krijgt zijn werk als trainer echter meer en meer voorrang, en dat is duidelijk merkbaar in het aantal partijen dat hij zelf achter het bord zit: van zo’n 90 per jaar in 2000 tot 0 in het jaar 2014 – en sindsdien bijna geen meer. Zijn speelsterkte piekte enkele keren boven 2600, maar is nu quasi bevroren op zo’n 2550. Dat hij nog een geducht speler bleef, bewees hij in Cappelle-la-Grande in 2011, dat hij gedeeld met Einar Gausel won.

Hoewel hij een zeer sterk speler is (piekrating van meer dan 2600 elo), kan ook hij niet overleven als speler alleen, en bouwde hij een mooie carrière als trainer en secondant uit. Zo coachte hij onder andere Anish Giri, Fabiano Caruana, Robin van Kampen, Tania Sachdev, Lisa Schut en Georg Meier. In 2010 werd hij FIDE senior trainer, en dat liep dus zo goed, dat hij na midden 2013 zelfs geen partijen meer speelde in de Belgische competitie.

Net als spelers uit het voormalige Oostblok, die voor en na hem kwamen, heeft hij gedurende een twintigtal jaar het Belgische niveau opgekrikt, en daarin ligt zijn grootste verdienste. Vanuit Eupen zorgt hij door zijn successen als trainer voor extra weerklank van zijn naam, wat hem tot in de wereldtop van het schaken heeft gebracht als secondant. Een plaats binnen de top-15 Belgen aller tijden, lijkt me een correcte evaluatie van Chuchelov.

Een partij ter illustratie: zijn miniatuurtje tegen Arlandi, een mooie illustratie dat “rustige” openingen, zoals de London of Konings-Indisch in de voorhand, een vreselijke aanval kunnen voortbrengen als de tegenstander even niet oplet. De analyses zijn voor 99% van Luke McShane uit Chessbase.


HK5000

vrijdag 29 november 2019

Het initiatief

Oudere schakers zullen nog de tijd gekend hebben dat ze konden winnen van de beste schaakprogramma's die er bestonden. Zelf heb ik dit echter nooit kunnen meemaken. Alhoewel ik in de jaren 90 erg snel aan speelsterkte won, bleef ik achterop hinken. Vanaf 2000 waren het enkel nog topgrootmeesters die een uitdaging betekenden voor de computer maar rond 2006 was ook dat voorbij. Daarna bleef de progressie min of meer ongeremd verdergaan. Voor de amateur werd het steeds lastiger om met het blote oog nog de verschillen in speelsterkte te kunnen waarnemen. Vandaag zie ik dan ook dat vele schakers niet meer perse het laatste beste moeten hebben en al lang tevreden zijn met een programma waarvan ze weten dat het elke mens makkelijk kan verslaan.

Voor een blundercheck is het inderdaad onbelangrijk om het neusje van de zalm te gebruiken. Slechts enkelingen trachten ook met de computer de kleinere nuances in een partij te ontdekken. Tegenwoordig zijn de topprogramma's zo sterk geworden dat ze in de meest complexe stellingen al heel snel het juiste pad vinden en ook nog eens feilloos een initiatief niet alleen vasthouden maar ook methodisch uitbouwen. Zo had ik de voorbije zomer in Open Brasschaat meerdere gunstige posities op mijn bord waarvan ik geen flauw benul had waar ik op moest letten. Een eerste voorbeeldje is tegen de 15 jarige Marie Dgebuadze. Na een foutje van Marie heb ik een erg aangename stelling verkregen maar dan stokte mijn spel. De computer toont haarfijn aan dat ik veel te lang getalmd heb waarna Marie voldoende tijd kreeg om mijn initiatief te neutraliseren.

Meer dan remise zat er niet meer in voor mij. Echter in het tweede voorbeeld was het nog erger. Volgens elo had de 25 jarige Yago De Cuyper een hapklare brok moeten zijn voor mij maar van de +500-verschil was tijdens de partij weinig van te merken. Ook hier kreeg ik in het middenspel de bovenhand maar opnieuw aarzelde ik waardoor mijn tegenstander tot mijn grote verwondering compleet de bordjes kon verhangen. Achteraf met de computer is het bijzonder pijnlijk om te zien hoe slechts een paar zetjes nodig waren om een initiatief te converteren in een concreet voordeel.

Dat ik bovenstaande compleet verloren stelling nog won, was een mirakel maar is bijzaak voor dit artikel. Relevanter is of ik meer moest zoeken achter deze symptomatische defecten in mijn spel. Waarom laat ik het initiatief zo vaak ook tegen zwakkere spelers uit handen glippen?

Ik kreeg achteraf de vraag of ik misschien onvoldoende taktiek oefende. Ik miste inderdaad enkele verborgen tactische motieven waardoor ik bepaalde zetten niet eens overwoog. Anderzijds op chess.com onderhoud ik al enige tijd ongeveer een 3100 rating waarmee ik een van de hoogst gekwoteerde Belgische spelers ben. Ik geloof dus niet dat mijn taktiek ondermaats is t.o.v. mijn elo. Ook kreeg ik de opmerking of ik misschien mij meer moet verdiepen in standaard-combinaties in het Hollands. Met meer dan 20 jaar ervaring in het Hollands durf ik te stellen als expert dat er weinig standaard was aan bovenstaande voorbeelden.

Nee in beide voorbeelden aarzelde ik de pionnen op mijn koningsvleugel op te spelen omdat ik de risico's niet correct kon inschatten. Zoiets is natuurlijk nooit zonder gevaar. Er was geen druk dus verkoos ik om de kat uit de boom te kijken. Heel vaak valt de appel vanzelf van de boom of krijg je een betere gelegenheid. Echter deze keren gebeurde dit niet en liep het fout.

Ik zie trouwens dat ik bijlange niet de enige ben met dit probleem. Zo zat ik recent ook eens aan de andere kant van het bord. De Belgische FM Roel Hamblok kreeg in de interclub een winnend initiatief in onze onderlinge partij met een goed uitgekookte partijvoorbereiding maar de afwerking bleek minder evident. Wit aarzelde om materiaal te offeren en opteerde voor gewone ontwikkelingszetten waardoor ik de kans kreeg om mezelf terug in de partij te knokken.
In mijn artikel offeren heb ik eerder al gewaarschuwd van de gevaren van materiaal te offeren. Vaak blijf je met lege handen achter als een offer niet doorslaat. Ook correcte offers vergen meestal nog grote precisie om ze te verrechtvaardigen. Ik snap dus Roel perfect dat hij liever rustig opbouwde maar daardoor liet hij wel zijn initiatief verwateren.

Het vluchtige karakter van een initiatief laat slechts een beperkt venster open. Tussen 2300 en 2800 zit er nog een heel grote kloof in speelsterkte. Het initiatief speelt hierbij een zeer belangrijke rol. Sommige boeken leren spelers uit de box te denken en te kijken voorbij de risico's maar misschien heeft talent uiteindelijk het laatste woord.

Brabo

donderdag 21 november 2019

Uit schaken met het gezin

De voorbije zomer vond ik de tijd rijp om samen met mijn kinderen voor het eerst een meerdaags tornooi te spelen. De voorbije 2 jaren speelden we altijd afzonderlijk in de open tornooien. Als mijn kinderen speelden, zorgde ik voor de begeleiding en als ik speelde dan bleven de kinderen (meestal) thuis bij mijn echtgenote. De voordelen hiervan waren dat ik steeds het optimale tornooi kon kiezen voor mezelf of de kinderen en er voldoende rust was tijdens de tornooien voor iedereen. Echter de nadelen voelde ik aan als veel belangrijker. 

In de prive-sector heb je niet veel vakantie en dan is apart schaken een regelrechte aanslag op je gezinsleven. Sommige ouders gaan probleemloos voor weken uit werken in het buitenland maar zelf miste ik geregeld mijn kinderen wanneer ik weer eens uit ging schaken. Trouwens 1 van de belangrijkste redenen waarom ik mijn kinderen leerde schaken, was om een gemeenschappelijke interesse te kunnen delen en dan doe je dat uiteraard het best door samen te spelen. Tenslotte door samen te spelen, is de kans zeer reëel dat ik mijn eigen schaakcarrière weer een nieuw leven kan inblazen want die stond de laatste jaren op een laag pitje (zie o.a. inactiviteit).

Tornooien zoals Open Gent, Leuven, Wachtebeke zijn kind-onvriendelijk met partijen die duren ver voorbij bedtijd voor een 10 jarige. Kinderen kunnen voor zichzelf geen schaaktornooien organiseren en nog steeds heb je veel volwassenen die geen rekening wensen te houden met de huidige trend van steeds jongere spelers (zie o.a. kinderen leren schaken deel 3). Echter er zijn gelukkig ook andere tornooien. Zo kiest de Brugse Meesters voluit de kaart van de jeugd met niet alleen een aangepast speelschema maar ook prijzen voor zelfs leeftijdscategorieen tot -10 jaar. De 2 laatste edities had Hugo zich er geweldig geamuseerd en hij was dan ook niet blij om te horen dat ik een ander tornooi verkoos.

2 partijen per dag met nauwelijks een pauze er tussen is allemaal ok als je jong bent en toch nooit (of uiterst zelden) een partij voorbereidt maar op mijn leeftijd is dit minder evident laat staan in combinatie spelen met eigen kinderen. Een tornooi spelen voor rating is ook iets anders dan een Open tornooi zoals Open Leuven en Open Gent waar veel spelers het allemaal niet zo ernstig nemen en soms ook gewoon beschonken aan hun bord verschijnen. Het hoge tempo van Open Brugge bekoorde mij evenmin want dat leek al erg sterk op een soort rapidschaak waar ik sowieso nooit grote affiniteit voor getoond heb (zie o.a. rapidtornooien).

Een interessant alternatief bood zich toevallig aan met Open Brasschaat: slechts 1 partij per dag, geen avondpartijen (in tegenstelling tot vorig jaar), het tragere interclubtempo en relatief dichtbij huis zodat ik dure overnachtingen kon uitsparen. Mits een beetje schuiven in onze kalender lukte het ons om met zijn drieën deel te nemen. Hiermee hadden we uiteraard wel wat bekijks. Papa, zoon en dochter samen actief kom je niet veel tegen in de schaakwereld maar ik had er zeker geen spijt van. Het tornooi was goed georganiseerd en we amuseerden ons allemaal o.a. door de extra attenties die de organisatoren voor de jeugd hadden voorzien.

In tegenstelling tot mijn kinderen verloor ik een aantal ratingpunten en daar mag ik eigenlijk nog best tevreden mee zijn want het had veel erger kunnen zijn. De combinatie spelen samen met de kinderen maakt het natuurlijk iets lastiger allemaal. Zo bereid ik niet alleen mezelf voor maar spendeer ik ook nog tijd aan de tegenstanders op te zoeken voor mijn kinderen want ze zijn nog te klein om dit zelfstandig te kunnen. Ze zien papa bezig met de voorbereiding dus willen graag dat ik hen iets vertel over hun tegenstanders. Natuurlijk vind ik weinig of niets terug voor hen maar ik heb ook heel weinig nodig om al iets te kunnen voorbereiden. Zo speelde Hugo in ronde 4 tegen de ongeveer 150 hoger gekwoteerde Wout Verboven. Van Wout kan je geen enkele partij vinden in de databases maar door te googlen vond ik toch 1 partijtje op de de website van de dolende koning.
Het moet lukken natuurlijk maar Hugo speelt zelf het gesloten Siciliaans met wit. Wout koos een opstelling met e6 en a6 dus we concentreerden onze (korte) voorbereiding daarop. Ik durf niet te stellen dat die voorbereiding beslissend was voor de partij maar in elk geval won Hugo heel makkelijk in tegenstelling met wat het eloverschil op voorhand voorspelde.
Kortom ik moest mijn tijd verdelen tijdens het tornooi maar eigenlijk is dit weinig anders dan wanneer ik alleen speel. Ook dan heb ik vaak nog andere taken buiten het schaken zelf en met slechts 1 partij per dag heb je uiteindelijk voldoende tijd om te plannen.

Minder aangenaam vond ik het wanneer mijn kinderen te laat klaar waren voor het vertrek door te treuzelen. Ze beginnen te laat met het eten, ze zijn hun drinkbus/ balpen vergeten, moeten toch nog dringend naar het toilet of willen plots nog op voorhand naar de Mc Donalds. Alhoewel ik een half uur marge steeds inplande, had ik vrijdag prijs met een superdrukke spits en omleidingen. Ik excuseerde mij bij mijn tegenstander (toevallig Robert Schuermans) maar gelukkig viel de schade beperkt tot enkele minuten tijdsverlies.

Nu het is de eerste keer dus we leren hieruit. In de toekomst hoop ik nog vaak samen tornooien te spelen. Wel werd duidelijk tijdens het tornooi dat ik voor de spelers die zich wensten voor te bereiden, een heel makkelijke prooi was. Als je achteraf hoort dat je tegenstander de hele ochtend bezig is geweest met voorbereiden enkel op die ene lijn die op het bord kwam in tegenstelling tot jezelf dan weet je dat je onvoldoende varieert in je repertoire. Ik heb meermaals tijdens en na het tornooi gehoord waarom ik het mezelf toch aandeed om telkens weer dezelfde lijnen te spelen. Zo maak ik mezelf wel een heel makkelijk doelwit.

Dit lijkt mij dan ook een veel plausibelere uitleg van de mindere score dan het lichte ongemak van samen met de kinderen te spelen. De laatste keer dat ik een open tornooi voor rating gespeeld heb, dateert van 2005 dus 14 jaar geleden. Niet alleen staat er nu in de database een veelvoud aan partijen van mezelf maar zijn er vandaag ook veel betere engines om gaten te prikken in een opening. Ik zie dan ook een groot verschil t.o.v. de open tornooien die ik toen speelde waar het allemaal veel relaxer aan toeging.

In de voorbije jaren kreeg ik nooit het gevoel dat in de Open Gent of Open Leuven een tegenstander zich voorbereidde. Vaak speelde men zelfs gewoon rommel veelal in de hoop om de tegenstander te truken en een gemakkelijk punt te scoren. Dit gebeurde niet in de Open van Brasschaat waar spelers de partijen duidelijk een stuk serieuzer aanpakten. Het is een ander soort schaak dat je zelfs niet in de interclub vindt. 1 partijtje schaken in een team betekent voor de meeste toch veel minder druk dan 1 tornooi alleen. Bovendien haken velen af met voorbereiden wanneer ze niet op voorhand weten wie precies de tegenstander is.

Als ik in de toekomst vaker zulke tornooien zal meespelen dan zou dit wel eens kunnen leiden tot meer ratingverlies tenzij ik mezelf aanpas. Momenteel werk ik harder dan ooit aan mijn openingen maar het is twijfelachtig of dit voldoende zal zijn. Ik laat het mij niet aan mijn hart komen want door de Open van Brasschaat te spelen heb ik enkel meer zin gekregen om te schaken. Dit jaar lukte het in België en volgend jaar zou ik graag eens in het buitenland proberen samen met het gezin een open tornooi te spelen. Voorstellen zijn welkom liefst een locatie waar het voor mijn niet-schakende echtgenote ook aangenaam is om de vakantie door te brengen.

Brabo

vrijdag 15 november 2019

Schaken en copyright

In tijden waar de tv-gelden voor voetbalcompetities jaar na jaar weer nieuwe miljoenenrecords bereiken, hoeft het weinig verbazing te wekken dat eliteschakers zich afvragen of ze hun partijen niet te gelde kunnen maken. De oude meesters, Steinitz, Lasker, en anderen, ijverden in hun tijd voor royalties als kranten hun partijen publiceerden zie chesshistory.com/winter/extra/copyright.html.

Ook mindere goden zijn van mening dat de vele uren inspiratie en transpiratie die ze in hun schaakpartij geïnvesteerd hebben, de zetten verheffen tot een intellectuele creatie waarover een soort van eigendomsrecht zou moeten bestaan. Zo vertelde Brabo dat hij al vriendelijke vragen (en minder vriendelijk geformuleerde eisen) gekregen heeft om geen partijen te publiceren zonder toestemming van de speler in kwestie.

Copyright zoals het is … Kunnen schakers zich verzetten tegen de publicatie van hun partijen, net zoals een schrijver zich kan verzetten tegen de publicatie van zijn boek?

Het antwoord is neen. Copyright op schaakzetten bestaat niet. En gelukkig maar. Stel je maar eens voor dat je een claim riskeert voor inbreuk op het copyright als je in je eigen club één van de laatste grootmeesternieuwtjes in je favoriete opening op het bord zet. Of stel je voor dat je de weerlegging van één of andere variant, slechts mag spelen als je royalties betaalt aan de patenthoudende IGM. Het is duidelijk dat dit soort gekheden het schaken helemaal kapot zouden maken.

Copyright zoals we het kennen in ons huidig rechtssysteem, beschermt werken van letterkunde of kunst in de meest ruime zin van het woord. Dit gaat zowel om muziek, tekeningen, teksten, foto’s, camerabeelden, softwareprogramma’s, enz. Essentieel is dat het werk de persoonlijke stempel van de auteur draagt.

Sportprestaties vallen niet onder het auteursrecht. Je overtreedt geen copyright als je publiekelijk meedeelt dat voetballer x vanop 23,15 m afstand, tegen een snelheid van 70 km/u, de bal in de linkerbovenhoek sjot; net zoals je geen inbreuk op copyright pleegt als je publiekelijk meedeelt dat Caruana e4 gespeeld heeft, dat vervolgens Carlsen dit beantwoord heeft met c5, etc.) Dit is wat we de journalistieke vrijheid noemen.

Daarentegen zijn de camerabeelden die van een sportevenement gemaakt zijn, wel auteursrechtelijk beschermd. Om deze reden mag je geen foto’s of filmmateriaal van een andere site overnemen. Zelf foto’s of filmpjes maken mag in principe wel (al kan de tornooi-organisatie natuurlijk de toegang van cameraploegen er tot het evenement beperken en een exclusief recht verlenen aan één bepaalde zender om het evenement volledig in beeld te brengen).

Als je een foto gemaakt hebt, hebben de personen op de foto het recht om zich te verzetten tegen de publicatie ervan (dit is wat we het “portretrecht” noemen), tenzij het om publieke personen gaat én de foto niet in hun privé-sfeer is genomen. (bv. Als je op een schaakevenement een foto neemt van Magnus Carlsen mag je die publiceren aangezien Carlsen een publiek persoon is. Als je echter een foto genomen zou hebben van Magnus Carlsen buiten het schaken, mag je deze niet gebruiken zonder zijn toestemming, want dat behoort tot zijn privé-sfeer.)

Anders dan de zetten die gespeeld zijn in een bepaalde partij, is de analyse en commentaar op de partij wel auteursrechtelijk beschermd. Wie een tornooiboek schrijft, produceert een “werk van letterkunde”, zoals dat heet in de Auteurswet. Een partijbespreking draagt de persoonlijke stempel van de auteur en mag – in tegenstelling tot de partij – zelf niet gekopieerd worden zonder diens toestemming. (ook al is de partijbespreking geschreven door een veel minder begaafd schaker, en ook al heeft het schrijven van de partijbespreking minder originaliteit en minder intellectuele inspanning gevergd dan het spelen van de partij zelf)

Analoog aan dit principe, is een recept van een chef-kok niet auteursrechtelijk beschermd. Als de chef-kok een kookboek uitbrengt, zijn de manier waarop hij een recept uitlegt aan de lezer en de bijhorende illustraties auteursrechtelijk beschermd, maar niet het recept zelf. Het is dus best mogelijk dat een kok maanden nagedacht en geëxperimenteerd heeft om de juiste hoeveelheden van de ingrediënten te zoeken, terwijl de eerste de beste culinaire nitwit, een gerecht volgens hetzelfde recept kan namaken.

Copyright zoals het zou moeten zijn … Zouden schaakpartijen beschermd moeten worden door het copyright?

Mocht de publicatie van partijen of partijfragmenten aan banden gelegd worden, zou het eerste gevolg daarvan zijn dat er gewoon minder nieuws over schaken publiek beschikbaar zou zijn. Als schaken minder in beeld komt, zal de publieke belastingstelling automatisch verminderen. Meer dan 300 jaar geleden wist Say al dat een aanbod zijn eigen vraag creëert (link: https://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_van_Say). Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor schaakverslaggeving. Het is dan ook mijn diepe overtuiging dat we ons als schakers serieus in de eigen voet zouden schieten, mochten we de publicatie van onze partijen willen beknotten.

Het is de schaakverslaggeving die de interesse in het schaakspel levend houdt en dit op alle niveaus. De exploten van grote kampioenen als een Carlsen strekken jongeren tot voorbeeld om zich in het spel te verdiepen, maar evenzeer kan een regionale krant die een verslagje brengt van een lokaal schaakkampioenschap, de interesse in het schaakspel in de regio aanwakkeren en geïnteresseerden over de streep trekken om de schaakclub binnen te stappen. Hoe meer het schaken aan bod komt in alle mogelijke media (gaande van gespecialiseerde schaaknieuwssites tot berichtgeving voor een breed publiek in een regionale dorpskrant), hoe groter de kans dat er mensen geaffecteerd raken door de schaakmicrobe. Zien of horen over schaken, doet zelf schaken.

Zelf kan ik hier zeker over meespreken. Door een drukke job en een druk gezinsleven ben ik ruim 10 jaar gestopt met het schaken, maar in die tijd ben ik wel (weliswaar op een laag pitje) de internationale schaakactualiteit en de lotgevallen van vroegere schaakvrienden (zoals een Brabo) blijven volgen via het internet. Zo zijn de schaakkriebels bij mij nooit helemaal weggeweest en was de stap om te herbeginnen met competitieschaak niet zo heel groot eens werk en gezin minder tijd begonnen op te slorpen. Als ik in die 10 jaar helemaal niets meer gehoord zou hebben uit de schaakwereld, was de goesting misschien helemaal weggeëbd en was ik er allicht definitief mee gestopt.

De moraal van dit betoog is dat journalistieke vrijheid de motor is achter schaakpublicaties op alle niveaus. Mochten individuele schakers de publicatie van hun partij kunnen tegenhouden, zou verslaggeving over schaakwedstrijden bemoeilijkt worden. Een blog als deze zou allicht doodbloeden. Daarmee zou het schaken ook een stukje publieke belangstelling verliezen.

Als je het mij vraagt is het dan ook een heel goede zaak dat copyright niet van toepassing is op schaakzetten. Als iemand het in zijn hoofd zou halen om dit toch in te voeren, zal ik met overtuiging mee op de barricaden staan om het tegen te houden. 

Steven Keirse

woensdag 6 november 2019

Welke partijen analyseren? deel 2

Tijdens de voorbije Open van Touquet (Frankrijk) vertelde de beloftevolle jonge Belgische FM Sim Maerevoet mij dat hij eens werk moet maken van het digitaliseren van zijn notatieformulieren in zijn computer. Ik vond het een opmerkelijke uitspraak. Ik ben het gewoon dat oudere of lager gekwoteerde spelers hun eigen partijen niet in een persoonlijke database bewaren maar van een ambitieuze speler met virtueel ongeveer 2400 fide verwachtte ik dit niet.

Dit betekent dus ook dat Sim zijn partijen niet of nauwelijks analyseert met een computer. Groter kan het verschil t.o.v. mijn werkethiek niet zijn. Trouwens het feit dat Sim ondertussen meer dan 100 elo  boven mij staat, doet vermoeden dat mijn vele uren analyseren met de computer allesbehalve een efficiënte methode is om een sterkere schaker te kunnen worden. Anderzijds kan ik mij moeilijk voorstellen dat ik betere bordresultaten zou behalen door talloze uren op lichess blitz en bullet te spelen zoals Sim doet.

Dat laatste heb ik vroeger ook gedaan en werkte voor mij niet maar misschien heeft het te maken met de leeftijd. Het is nu eenmaal zo dat een oudere speler veel moeilijker rating kan winnen dan een tiener. Voor oudere spelers is het al een prestatie op zich om de rating vast te houden. Dan doe ik het nog niet zo slecht als ik vergelijk met leeftijdsgenoten. Het analyseren van partijen met de computer mag dan niet efficiënt zijn maar het bezig blijven met het serieus bestuderen van schaak, kan zeker niet slecht zijn.

Vandaag gaat het leeuwendeel van mijn analyses over de opening en daar kan ik af en toe de vruchten van plukken. Zo gebruikte ik in de laatste ronde van Open Brasschaat 2019 een idee dat ik na zeer uitgebreide openingsanalyses had ontdekt in 2014 zie mijn artikel mode.
Echter ik moet toegeven dat dit soort partijen een zeldzaamheid zijn. Soms duurt het jaren vooraleer ik mijn analyses kan gebruiken en dan zijn ze soms al achterhaald. Dit kunnen verbeteringen zijn die de PC opgeeft maar ook door nieuwe trends gevonden in de grootmeesterpraktijk. Bovendien merk ik ook op door de exponentiële toename van mijn openingsanalyses in de laatste jaren dat ik veel meer vergeet (zie o.a. harakiri). In de voorbije Open Brasschaat was het zo erg dat ik in 5 van de 9 partijen hiervan last ondervond. Soms was het enkel tijdsverlies maar in 3 partijen liet ik hierdoor ook mijn stelling verslechteren.

Tenslotte is het zonder twijfel veel efficiënter om een recent openingsboek te lezen over een opening en onmiddellijk van tientallen varianten iets te leren dan 1 variant uitgebreid te analyseren. Nu ik kan wel stellen dat het 100x meer fun is om 1 nieuw idee zelf te ontdekken dan 100 nieuwe ideeën te lezen in een boek. Misschien moet ik overschakelen op dvds bekijken want boeken lezen is niet alleen hard werken maar vind ik ook zeer moeilijk om allemaal goed te onthouden.

Middenspelen analyseren is nog twijfelachtiger dan openingen. Zelf spendeer ik ongeveer een uurtje per partij eraan maar of ik er iets van opsteek voor latere partijen, betwijfel ik sterk. De posities zijn zo verschillend dat het zo goed als onmogelijk is om verbanden te kunnen leggen. Trouwens soms moet je er gewoon bij neerleggen dat we als mens nooit dezelfde tactische vaardigheden zullen kunnen tonen als computers. In de eerder vermelde laatste ronde van Open Brasschaat kreeg ik een kans om mezelf onsterfelijk te maken met een waanzinnige combinatie. Ik toonde ze aan andere FM's maar iedereen was het er over eens dat de combinatie buitenaards was.
Prachtig is het niet maar ik beschouw de kans als 0% dat ik het ooit in een andere partij zal kunnen uitvoeren. 

Na de laatste standaardpartij van het recentste wereldkampioenschap vertelde men aan Magnus Carlsen dat de computer +2 aangaf met 25...b5. Echter Magnus antwoordde stoïcijns met "I don't care" zie world chess championship game 12 carlsen offers draw in better position to reach tiebreaks. Hij heeft gelijk uiteraard want hij bewijst keer op keer dat een computerevaluatie bijlange niet het laatste zegt over schaken tussen mensen. Alhoewel ik mijn partijen afreken via de computer besef ik zelf ook heel goed dat het onmogelijk is om computerschaak als mens te imiteren.

Desalniettemin denk ik dat het analyseren van middenspelen met de computer toch een belangrijke rol kan spelen bij minder ervaren spelers die geen toegang hebben tot een goede coach. Ik acht de kans bijzonder klein dat ik ooit FM was geworden indien ik nooit mijn partijen had kunnen analyseren met een computer. Anderzijds vandaag is het rendement heel klein geworden voor mezelf en ik maak de analyses van middenspelen dan ook vooral omdat schaken meer is voor mij dan enkel elo winnen. Het ontdekken zoals bovenstaande combinatie en het ontrafelen van wie/ wanneer er exact voordeel had vind ik spannend en vermakelijk.

Eindspelen vind ik daarentegen wel een stuk interessanter om tijd te blijven investeren. Slechts een beperkt aantal partijen bereikt een eindspel waarin het resultaat nog niet vastligt. Veel elowinst zal je dus niet boeken met het bestuderen van eindspelen. Echter partijen waar het misgaat in het eindspel zijn heel pijnlijk en maken vaak een groot verschil voor de eindstand in een tornooi. Bovendien merk ik op dat eindspelen veelal kunnen worden gegroepeerd in categorieën. Dit laat toe om bepaalde regels binnen een categorie te ontdekken door het analyseren. Een voorbeeldje gaf ik in ruil pionnen wanneer je slechter staat en voor onderstaand eindspel tegen de Belgische expert Sterre Dauw trok ik ook flink wat tijd uit om te begrijpen hoe de vork precies aan de steel zit.
Dit soort toreneindspelen waarin 1 speler een pluspion/randpion heeft op de andere vleugel komt geregeld voor in de praktijk. Echter ik hoorde achteraf van zelfs FMs dat ze geen idee hadden hoe dit eindspel moet worden beoordeeld, laat staan hoe correct te spelen. Ik leerde dankzij de analyse dat het vaak soms van zeer kleine details afhangt zoals 1 veldje verschil van de h-pion of koning bepaalt winst of remise. De 4de lijn opstelling om de oversteek van de koning te realiseren, was eveneens een nieuw concept voor mij.

Het analyseren van de eigen partijen levert dus een beperkt rendement voor gevorderde schakers. Het opvolgen van de laatste openingstrends in combinatie met veel spelen, is hoe de moderne sterke schaker zichzelf maximaal tracht te ontwikkelen. Voor publicatie en archivering speelt de partijanalyse wel nog een belangrijke rol. Trouwens deze blog had meer dan waarschijnlijk niet bestaan zonder partijanalyses. Mijn blogstatistieken tonen bovendien ook aan dat er veel schakers zijn die misschien niet de tijd hebben om zelf analyses te maken maar wel graag eens verder willen kijken dan de oppervlakkigheid van een schaakpartij.

Brabo

vrijdag 25 oktober 2019

Hoeveel tijd spendeer je aan het schaken? deel 2

De voorbije 2,5 jaar heb ik verscheidene malen mijn zoon (en) dochter begeleid tijdens meerdaagse-schaaktornooien. Ik speelde zelf niet mee soms omdat het niet toegelaten was maar vooral omdat ik bewust koos om voor hen ten allen tijde beschikbaar te zijn. Persoonlijk voelde ik dit aan als de juiste keuze voor mezelf maar ik zag ook ouders kiezen voor het tegenovergestelde dus zelf meespelen. Ik vind het wel vreemd om te zien hoe ouders blijkbaar het niet erg vinden dat hun eigen kind (soms niet ouder dan 8 jaar) uren in het cafetaria zit rond te dwalen omdat papa nog niet klaar is met zijn eigen partij. In het schaken lopen voldoende vreemde snuiters rond dat ik zoiets op zijn minst riskant beschouw.

Dus zoals ik al meerdere malen op deze blog over schreef, heb ik vele uren zitten wachten op mijn kinderen tijdens die tornooien. Met lezen en praten met andere ouders gaat de tijd toch nog vrij goed vooruit maar daarnaast neem ik ook nog steevast mijn portable mee om de analyses van mijn eigen partijen te kunnen verderzetten. Dit laatste trekt natuurlijk tijdens een schaaktornooi enkele nieuwsgierige schakers. Ik vermoed ook dat het argwaan schept bij sommige want met de huidige elektronica weet je maar nooit of het een poging is om vals te spelen. Zelfs een enkele keer kwam een scheidsrechter zich vergewissen om te zien of de stelling die ik aan het analyseren was, niet van een lopende partij afkomstig was.

Wanneer ik op de 2de dag nog steeds bezig ben met dezelfde partij te analyseren, krijg ik al de eerste verbaasde vragen van schakers. Hoe diep analyseer je wel je eigen partijen? Hoeveel tijd spendeer je aan het analyseren van de partijen? ... Echter als ik na de 4de dag nog steeds dezelfde partij aan het analyseren ben, dan haakt elke toeschouwer af. Dit soort analyses is misschien ok voor correspondentieschaak maar dit is niet het soort schaak waarin de tornooischaker geïnteresseerd is.

In deel 1 van Hoeveel tijd spendeer je aan het schaken? schreef ik dat een partij-analyse gemiddeld 4-5 uren van mijn persoonlijke tijd in beslag nam. Dit is een geschatte tijd en houdt bovendien geen rekening met de uren processing tijd die mijn computers hebben verbruikt. In hetzelfde artikel schreef ik dat de computer wellicht ongeveer een 5 keer meer tijd verbruikt. Als je dan weet dat ik de PC enkel laat analyseren overdag als ik in de buurt ben dan begrijp je al snel dat een analyse meerdere dagen kan duren.

Hoeveel dagen exact en waaraan de meeste analyses werden gemaakt, vond ik eens interessant om te ontleden. Ik wist dat ik de laatste tijd vooral werkte aan openingen en er grote verschillen waren van partij-analyse tot partij-analyse maar je hebt meetresultaten nodig om inzicht te krijgen hierin. Met een chronometer elke partij-analyse trachten te volgen gedurende meerdere maanden was voor mij onbegonnen werk maar er bestaat gelukkig wel een alternatief om gemakkelijk en snel alsnog betrouwbare resultaten te krijgen namelijk "Autosave.cbh".

Ik vermoed dat de meeste schakers het nu horen donderen in Keulen. Wat is "Autosave" en hoe zou dit een chronometer kunnen vervangen? De heel trouwe en aandachtige bloglezer zou moeten herinneren dat ik de term al vermeld heb in het artikel de partijvoorbereiding deel 2. Toen had ik het over de databases die deeluitmaken van de cockpit die ik gebruik bij het analyseren en 1 daarvan is "Autosave.cbh". Ik heb er toen niet dieper op ingegaan omdat het slechts bijkomstig was voor het artikel. Nu de naam "Autosave.cbh" verklaart zichzelf al deels. Het bestand bewaart iets automatisch.

Net zoals excel, word, ... zorgt Chessbase er ook voor dat op geregelde tijdstippen er bewaard wordt zodat je bij een crash van het systeem niet alles wat je de laatste uren gemaakt heb, verliest. Dit bestand wordt automatisch aangemaakt bij de installatie en kan je normaal vinden onder de directory Chessbase\MyWork zie hieronder voor een screenshot.
Dus heb je ooit een crash gehad dan kan je vaak toch nog de gemaakte partijnotatie + analyses terugvinden in "Autosave.cbh" en terugbrengen naar het bestand waar je het wenst te bewaren. Bovendien bewaart "Autosave.cbh" niet enkel de laatste versie maar ook alle eerdere versies waardoor je eventueel verwijderingen waarvan je spijt hebt, alsnog kunt rechtzetten. Of zoals voor dit artikel kan je dankzij "Autosave.cbh" ook nagaan hoeveel versies er over de opening, middenspel of eindspel bewaard zijn. 200 versies van een partij in "Autosave.cbh" bleken voor mij geen uitzondering te zijn. Een glimp hiervan toont onderstaande screenshot.
Timestamps heb ik spijtig niet gevonden bij de versies maar het lijkt mij ok om te veronderstellen dat elke versie ongeveer eenzelfde analyse-tijd overspant. Dit kwam trouwens ook tot uiting wanneer ik 2 tornooien vergeleek door het aantal analyse-dagen te delen door het aantal versies. De afwijking was 11% dus voldoende om conclusies te kunnen maken. De 2 tornooien die ik in rekening bracht, waren Open Gent en Open Brasschaat gespeeld voorbije zomer. De partijanalyses van Open Gent beëindigde ik op 28 augustus en dat komt overeen met 27 analyse-dagen (tijdens Open Brasschaat werkte ik er niet aan). De partijanalyses van Open Brasschaat beëindigde ik op 17 oktober en dat komt dan overeen met 47 analyse-dagen (tijdens interclub en clubkampioenschap werkte ik er niet aan). Uiteindelijk kon ik in een uurtje een vrij gedetailleerde analyse maken van het aantal dagen dat er gespendeerd werd aan het analyseren van mijn 18 partijen.
Gemiddeld hebben we dus iets meer dan 4 analyse-dagen per partij maar er zijn grote verschillen tussen de partijen. Zo spendeer ik minder dan 1 dag aan mijn 4de ronde Open Gent terwijl ik aan de 1ste ronde van Open Brasschaat meer dan 11 dagen bezig was.

In tegenstelling tot wat er wellicht verwacht wordt, zie ik dat elo van de tegenstander noch resultaat van de partij invloed hebben op het aantal analyse-dagen. De grootste dominator blijkt de opening te zijn. 80% van de tijd gaat daar naar toe en dat lijkt mij normaal gezien ik de wetenschappelijke aanpak hanteer. Je kan nu eenmaal niet telkens succesvol dezelfde opening spelen zonder grondige studie.

We zien dan ook dat ik veel tijd spendeer aan partijen met openingen waarvan ik nog niet eerder een uitgebreide openingsanalyse gemaakt heb. Echter dit betekent evenmin dat ik de andere fasen van een partij verwaarloos. Slechts 5% spenderen aan eindspelen lijkt ondermaats maar ik denk dat er weinig schakers kunnen zeggen dat ze de afgelopen 2,5 maand meer dan 4 dagen bezig zijn geweest met serieus eindspelen te analyseren.

Ja ik geloof dat ik met dit artikel nogmaals heb aangetoond dat ik niet zomaar de gemiddelde schaker ben die zijn partijtjes speelt en daarna maximum enkele minuutjes achteraf kijkt naar de fouten. Trouwens het intensief analyseren van mijn partijen doe ik al meer dan 20 jaar. Over de jaren heen heb ik de analyse-methodes wel verfijnd en heb ik veel meer klemtoon gelegd op de opening.

Verscheidene internationaal meesters hebben mij al gezegd dat ze zelf hun partijen nooit zo uitgebreid analyseren. In elk geval is het zo dat ik dit soort analyses nooit verlang van mijn leerlingen. Dit doe je enkel wanneer je er zelf zin in hebt. In een volgend artikel wil ik het daarom eens hebben over hoe zinvol zoiets is voor je eigen ontwikkeling. Is er meer dan enkel plezier?

Brabo

dinsdag 15 oktober 2019

Paswoord deel 2

Recent passeerde een tweet op twitter dat “Kens paswoord gekraakt was”. Blijkbaar had iemand in 2014 een unix paswoordfile gevonden, van een zeer select groepje IT’ers (zeg maar pioniers) en toen al geprobeerd om de paswoorden te kraken (unix versleutelt paswoorden op een manier dat zelfs een admin of superuser ze niet kan ontcijferen). Onder de namen enkele zeer bekende zoals Ken Thompson, Dennis Ritchie , Brian Kernighan, Steve Bourne en Bill Joy. We hebben het hier over een team dat in de jaren ’60 en ’70 de basis legde voor zowat alle huidige ICT. Mocht je deze namen vertalen naar topschakers, dan zouden we het hebben over Steinitz, Tarrasch, Lasker, Reti en Nimzowitsch, no less.

Die unix-file met paswoorden bleek moeilijk te kraken in 2014; de hardware was toen nog niet zo sterk als nu. Een twintigtal woorden viel relatief snel door de mand, maar een vijftal hield goed stand. De laatste man die stand hield was… Ken Thompson, en zijn paswoord was schaakgerelateerd.

Op deze site (ken thompsons old unix password cracked) kan je het verhaal lezen. Versleuteld maakte unix van het paswoord “ZghOT0eRm4U9s” en dat bleek uiteindelijk “p/q2-q4!” te zijn. Met andere woorden, zijn paswoord was gewoon “d2-d4!”.

Schaakgerelateerde paswoorden zijn sterk, en dat mag niet verbazen: Kens paswoord bevatte letters, cijfers, speciale karakters in een blijkbaar niet-logische volgorde. Nu is dat een truukje dat ik ook al gebruik. De reden is simpel: als je “1.d4 f5 2.e4!” als paswoord neemt, dan hoef je enkel “Staunton” te onthouden. Ik weet nog dat ik als student in Oostende op de PDP-11 inlogde met mijn naam en “e4e5f4” als paswoord.

Er zijn diverse sites waarop je de sterkte van je paswoord kan controleren; twee goede sites lijken me https://howsecureismypassword.net/ en https://password.kaspersky.com/. Andere sites geven je richtlijnen welke karakters je nog kan toevoegen, maar deze twee geven een indicatie hoe lang het duurt vooraleer je paswoord gekraakt is. Die indicatie is sterk afhankelijk van de snelheid van de computer die aan het werk is en omdat de eerste site conservatiever is (blijkbaar beschouwen ze de hackers als zeer goed uitgerust), hanteer ik hier die eerste.

Die “e4e5f4” gaat nog geen seconde mee (54 milliseconden), maar dat verandert snel wanneer je de notatie voluit schrijft: “1.e4 e5 2.f4” dan kom je al aan 600 jaar. Met wat extra tekens erbij “1.e4! e5! 2.f4?” kom je aan 4 miljard jaar. Niet slecht voor een “simpel te onthouden” paswoord – je hoeft enkel “koningsgambiet” te onthouden.

Natuurlijk, hoe langer de reeks hoe beter; de Franse MacCutcheon (1.e4 e6 2.d4 d5 3.Pc3 Pf6 4.Lg5 Lb4) gaat 10^48 jaar mee, en dan nog zonder uitroeptekens of vraagtekens. Voor wie de variant speelt, is dat leuk meegenomen, maar het is wel een heel lang en onpraktisch paswoord. Zo is het eenvoudige  “Saveedra 6.c7-c8:T!” al goed voor 36 x 10^18 jaar rekenwerk, en veel makkelijker te onthouden.

Voor wie geen zettenreeksen wil onthouden, maar liever een schaaknaam als paswoord intikt, kan ik “Roman Dzindzichashvili” (42 x 10^21 jaar) of “Zurab Azmaiparashvili” (596 x 10^18 jaar) aanbevelen. Have fun en keep it safe!

HK5000

woensdag 9 oktober 2019

13. Andrija Fuderer

13. Andrija Fuderer

(13 mei 1931, Subotica – 2 oktober 2011, Palamos)
Een verrassing in deze lijst? Misschien gaan niet veel Belgen Fuderer als Belgische schaker beschouwen. Nochtans heeft hij wel degelijk “bij ons” gespeeld, maar dan wel toen zijn grootste successen al lang achter de rug lagen – successen die hij als schaakbelg  nooit meer geëvenaard heeft.

Andrija Fuderer kan beschouwd worden als één van de meest talentvolle Joegoslavische spelers ooit. Fuderer werd gezien als een nieuwe Morphy, nog voor er sprake was van Tal. Zijn aanvallen waren spectaculair, verrassend, verzengend, stormachtig. Maar hij was net iets te onregelmatig om wereldtop te blijven.

Getuige daarvan zijn zwanenzang in het interzonaal tornooi van Goteborg 1955: in de eerste tornooihelft speelde hij de sterren van de hemel, maar in de tweede helft werd hij onder de voet gelopen. Hij eindigde ontgoocheld 14de - 15de. Daarna was het vuur gedoofd en trok hij zich praktisch terug uit de schaakwereld – hij legde zich toe op een (succesvolle) carrière als scheikundig ingenieur, vond werk in de Antwerpse haven en kon enkele patenten op zijn naam brengen. Hij werd lid van Deurne en speelde occasioneel nog eens interclub. Maar terug naar het begin.

Fuderer is een "typisch wonderkind". Hij is goed in wiskunde, muziek en schaken. Hij wint het NK Jeugd in Joegoslavië in 1947. In 1948 wint hij op gelukkige manier een door Prins schitterend gespeeld Evansgambiet in Rogaska Slatina – fortuna adiuvat fortes... In Bled 1950 speelt hij zijn eerste internationale tornooi: meteen vierde met 8/14, na Najdorf (10,5), Pilknik (9) en O’Kelly (8,5). Dan al haalt hij ook al zijn tactische stijl boven, onder andere tegen O’Kelly, die de jonge snaak denkt te kunnen verrassen met een weinig gespeelde variant in het Spaans.
Hij wordt Kroatisch kampioen in 1951, het jaar waarin hij ook tweede werd (na Rabar) in het 7de NK van Joegoslavië te Sarajevo. Dan al krijgt hij van Euwe het epitheton "Joegoslavische Morphy". Met wit is hij levensgevaarlijk in scherpe openingen, zo verslaat hij Bela Tot in 19 zetten in een Albin tegengambiet. In Hoogovens 1952 speelt hij 50% tegen een selectie van de Westerse top. Donner (in het hele tornooi niet echt goed bezig) blaast hij in 17 zetten van het bord. In het sterk bezette tornooi van Belgrado wordt hij met Milic gedeeld tweede achter Hermann Pilnik. Het trio laat een sterk peloton achter zich, met onder andere Nedeljkovic, Matanovic, O’Kelly, Udovcic en Pirc. In het NK van 1952 doet hij zijn parcours nog eens over; hij verslaat de uiteindelijke kampioen Trifunovic (zie hierna), maar vergooit tornooiwinst en de nationale titel in de laatste ronde.
Die eerste helft van het decennium is duidelijk “zijn” helft. Fuderer wordt IM in 1952, maar het is veelzeggend dat hij pas in 1990 met terugwerkende kracht de IGM titel toegekend krijgt. Gelukkig wint hij uiteindelijk wel het NK-tornooi in Zagreb 1953 (gedeeld eerste met Rabar en Pirc (13,5/19), maar hij verliest de beslissingskamp, die Pirc met duidelijke cijfers wint.

Hij wint daarna Saarbrücken 1953, wordt tweede in Opatija 1953 (Aleksandar Matanović wint) en wordt vierde in het zonaal tornooi van Munchen 1954 (Wolfgang Unzicker wint), waarmee hij zich plaatst voor het IZT het jaar erop. In de Olympiade van Amsterdam 1954 speelt hij uitstekend: 3/4 in de voorrondegroep en 6,5/8 in de finalegroep, waarbij hij Geller gewoon van het bord zet.
Een prima resultaat behaalt hij ook in Hastings 1954-55; hij wordt derde na Keres en Smyslov, maar kan winnen van Keres. En dan komt dat beruchte interzonaal tornooi, ook bekend van de Argentijnse tragedie. Zijn fans zien hem al winnen – of toch minstens zich plaatsen voor de volgende fase van het WK. En hij heeft wel degelijk fans.

Siep Postma wijdt een boekje aan hem alleen in de "Jeugdschaakserie" (een hele leuke reeks, vooral voor jonge schakers, die ook "De Avonturen van Buikje", “Aanvalluh!” en "Jeugdpartijen van Beroemde Meesters" bevat). Postma had zelfs een Fuderer-fanclub opgericht, die Fuderer volgde in het interzonaal tornooi van Goteborg.

Fuderers kansen zijn prima na zijn sterke start, extra gekleurd door fantastische partijen, waarvan deze tegen Najdorf nog altijd het naspelen meer dan waard is. Het commentaar in de Volkskrant is even enthousiast: "In een nooit vertoonde stelling rokeerde Najdorf naar de open lucht aan zijn koningskant, die men geen vleugel meer kon noemen. Fuderer bleef met zijn koning staan waar hij stond en was ijverig overal tegelijk in de weer: in het centrum, op de vleugels, en op de basislijn. Najdorf offerde een pion en Fuderer offerde er een terug. Najdorf offerde nog een pion en Fuderer offerde een loper. Najdorf offerde ook een loper, en Fuderer, die zich niet wou laten kennen, offerde een dame."
In de derde ronde had hij al hardhandig de Amerikaan Bisguier opzij gezet:
Na 12 ronden (waarvan 1 bye) heeft hij +6, =3, -1. Zijn kansen zijn uitstekend, maar dan blundert hij in de opening tegen Szabo en verliest nog van Donner, Keres, Geller, Bronstein en Pachman. Uit zijn laatste negen partijen haalt hij amper drie remises (tegen Petrosian, Spassky en Ilivitzky). Bronstein wint autoritair met 15/20 voor Keres (13,5) en Panno (13). In de slottabel blijkt dat hij 4,5/6 heeft gescoord tegen de spelers achter hem en amper 4,5/14 tegen de spelers boven hem. Fuderer beseft dat hij geen WK-materiaal is.

Was het zijn “geluk”? Tot dan toe twijfelde hij welke richting uit te gaan met zijn leven. Hij was goed in schaken, maar ook een goed pianospeler, en op de univ blonk hij uit in zijn studies scheikunde. De ervaring in het IZT ontnam de schaakwereld een tacticus van formaat, maar het gaf de schaker ook rust. Hij studeerde verder en behaalde een doctoraat aan de univ van Zagreb. Zijn schaaktestament schrijft hij in 1959, wanneer hij David Bronstein met 3-1 verslaat in een match USSR – Joegoslavië.
Het was zijn laatste grote wapenfeit. In 1957 trouwde hij met zijn Pavica; het gezin werd gezegend met twee zoons. Zurich 1960 levert hem nog een derde plaats op, na O’Kelly en Keller. Na Zagreb 1964 (vierde na Szabo, Marovic en Parma) speelt hij nog nauwelijks wedstrijden van betekenis. In 1968 trok hij weg uit Joegoslavië, eerst naar Italië, daarna naar Duitsland, en begin 70’er jaren naar België. Hij doet research bij Union Carbide en dat levert tientallen patenten op. Midden jaren ’70 interesseerde het idee van een autarkisch leven (leven zonder afhankelijkheid van buitenaf, met andere woorden, duurzaam leven) steeds meer en meer. Zijn eerste dergelijk project startte hij in Italië, en hij hield het 25 jaar in stand, tot hij het kon verkopen aan een jonger persoon met dezelfde passie. Ondertussen was er een iets luxueuzer buitenverblijf bijgekomen in Spanje, met meer comfort, en waar hij een groot deel van het jaar doorbracht. Rond 2005 ondervond hij hinder tijdens het sporten en liet zich onderzoeken: een longtumor. En hoewel hij zich relatief goed hield, kwam het einde toch relatief snel; hij overleed begin oktober 2011.

Fuderer speelde voor Joegoslavië drie Olympiades mee, telkens met een prima score: Helsinki 1952 (70%), Amsterdam 1954 (71%) en Munich 1958 (77%). Speelde hij in de jaren ’80 nog met inzet (Limbos en Winants mochten een nul tegen hem optekenen in 1982), in de negentiger jaren was zijn betrokkenheid heel wat minder. Voor het schaakspel mocht Deurne hem nog wel eens opbellen, als reserve voor interclub of zoiets. Zo zit John Van der Wiel tot zijn eigen verbazing eens tegenover hem in IC – maar vaak monden zijn partijen in remise uit – het vuur was uitgedoofd. Met Fuderer ging een heel aimabel persoon heen, die thuis hoort in het rijtje Planinc, Vitolinsh, Charousek, Nezhmetdinov. De fantasie in het schaakspel is hem eeuwig schatplichtig. 

Bronnen

HK5000