woensdag 29 april 2020

De Leningrader deel 2

Sinds 12 maart heb ik mijn woning niet meer verlaten behalve enkele keren om drank en eten te kopen. Ik hou mij dus strikt aan de maatregelen om de coronacrisis te kunnen bezweren alhoewel ik zeker het schaken mis. Ik hoor dezelfde geluiden in mails bij vele andere schakers want online schaken kan nooit het gemis compenseren. Het is afkicken. Daarnaast zullen er wellicht ook schakers zijn die nu vaststellen dat ze eigenlijk perfect kunnen leven zonder schaken en dus die enorme hoeveelheid tijd die schaken opslorpt beter aan andere activiteiten kunnen spenderen. Een crisis creëert altijd nieuwe inzichten.

We zijn ondertussen week 7 en ik heb mij nog niet verveeld thuis. Behalve dat ik meer tijd nu heb voor het gezin en de huishoudelijke taken, heb ik ook enorm veel tijd gespendeerd aan het wegwerken van de opgelopen achterstand betreffende mijn partijanalyses. Op 12 maart had ik nog 12 van mijn standaard-bordpartijen niet geanalyseerd. Vandaag ben ik aan de voorlaatste bezig. Het betreft een hoofdlijn van de Franse Winawer die ik al 5 jaar niet meer serieus bestudeerd heb dus ik heb er een flinke kluif aan.

2 computers staan bijna non stop hiervoor te draaien. Op de ene werkt Leela. Op de andere Stockfish want ik dubbelcheck elke analyse. Ja mijn analyses zijn absoluut top. Trouwens ik heb het dan niet enkel over het gebruiken van de beste engines gedurende vele uren. Tablebases (t.e.m. 7 stukken) worden veelvuldig geraadpleegd voor eindspelen. Alle meesterpartijen maar ook correspondentiepartijen en computerpartijen van diverse sites worden geëvalueerd voor de opening. Zeker in die laatste groep van partijen zie ik een enorme toename aan interessante nieuwtjes. Ik doe daarom ook een oproep aan de lezers of iemand weet waar ik de (meest recente) chess.com computerpartijen kan downloaden.

Echter dit betekent ook dat ik de bar heel hoog zet voor analyses van anderen. In tegenstelling tot Richard in een reactie op het vorige artikel vind ik taal of het didactische minder belangrijk. Een schrijver moet voor mij de extra mijl willen lopen in de analyse. Als ik analyses nalees is dit om tijd te kunnen winnen en niet te verliezen door fouten te moeten corrigeren. Dit heeft ook als gevolg dat een analyse of ruimer genomen schaakboek heel snel gedateerd is. Af en toe krijg ik oude openingsboeken gratis aangeboden maar dan zeg ik steeds dat ik daar niets mee kan doen.

Spijtig stelde ik vorig jaar vast dat dit ook gold voor mijn boek over de Leningrader. Ik had al eerder vermeld dat er enkele fouten in de analyses staan zie deel 1 maar daar kan ik nog mee leven omdat het zijvarianten betreft. Echter enkele maanden later ontdekte ik dat ook de hoofdlijn serieuze gebreken had en dat kon ik niet zomaar laten passeren. De Leningrader wou ik meer dan enkel gebruiken als uitstekend verrassingswapen. Dat is slechts mogelijk wanneer de hoofdlijnen voldoende solide zijn.

Het boek van Malaniuk werd uitgegeven in 2014 maar al in 2015 werden enkele belangrijke verbeteringen gevonden voor wit die eigenlijk het boek al min of meer degraderen tot geschiedenis. Ik heb mijn uiterste best gedaan om de opening nog te redden maar uiteindelijk moest ik toch erkennen dat voor zwart remise maken niet evident was. Om dit te bewijzen gebruik ik enkele recente partijen van de Poolse Internationaal Meester Piotr Nguyen die een expert is in deze opening en zelfs een boek had gepland hierover zie zijn tweet. In de jaren voor 2014 behaalde Piotr respectabele resultaten met de opening maar daarna stokte het. Ik begin met de variant die ik zelf ook vorig jaar speelde tegen de Belgische FM Adrian Roos.
Enkele recente correspondentiepartijen laten doorschijnen dat zwart het nog net kan houden maar plezierig is het zeker niet. Bovendien je moet met zwart bereid zijn om meerdere vervelende varianten te willen spelen dus dat is voor mij te veel van het goede om tegen een goed voorbereide tegenstander te doen. Net als de Poolse meester keek ik daarom naar alternatieven maar 8...Pa6 vind ik zeker geen verbetering t.o.v. 8...e5 zoals onderstaande partij mooi aantoont.
Ik heb na het maken van deze analyses contact proberen te leggen met de Nederlandse grootmeester Roeland Pruijssers omdat hij recent nog een dvd hierover had gemaakt maar zonder succes. Nu ik denk dat de kans heel klein is dat er op die dvd uitgebreide analyses vermeld staan die iets toevoegen aan bovenstaande maar opnieuw kan een lezer hierbij helpen.

Vorig jaar tegen Adrian bereikte ik met zwart een prettige stelling met deze opening en zelfs uiteindelijk de betere kansen. Dus de dvd van Roeland kan uiteraard worden bekeken om gewoon een leuk verrassingswapen toe te voegen aan je arsenaal maar het zou naïef zijn om te denken dat het meer kan zijn.

Ik heb ondertussen ook ontdekt dat de 7...De8-variant al enige tijd niet meer de meest populaire is in de Leningrader. Die rol is tegenwoordig helemaal overgenomen door de 7...c6-variant. Laatst maakte ik ook kennis met de 7...e6-variant dankzij de superfinale van TCEC seizoen 17 tussen Leela en Stockfish. Blijkbaar stuur je dan aan op een soort kruising van de Leningrader en de Stonewall die misschien wel goed aansluit op mijn repertoire daar ik de Stonewall al meer dan 2 decennia zelf speel. Zwart moet verdedigen maar beide partijen werden remise. Ik vind die van Leela met zwart de meest zuivere partij.
Er bestaat dus meer dan de 7...De8-variant. Voorlopig kan/ wil ik nog niet veel vertellen over de andere mogelijkheden. Ik ben zelf ook nog volop aan het ontdekken/ leren. Met 2 overwinningen en 3 remises met de Leningrader in standaardpartijen kan ik niet klagen vandaag maar het is twijfelachtig of ik zulke score zal kunnen vasthouden wanneer meer en meer partijen van mij met de Leningrader in de database verschijnen. Ik hoop door heel veel analyses te maken en dus talloze ideeën voor te bereiden toch telkens een stap voor te zijn op mijn toekomstige tegenstanders.

Brabo

dinsdag 21 april 2020

Jesus de la Villa: 100 endgames you should know

Jesus de la Villa: 100 endgames you should know

Een eindspelboek… Wie koopt dat nu? En vooral, wie leest zoiets van voor naar achter? En wie speelt elke stelling en elke variant na? Het antwoord is eenvoudig: de schaker die echt wil verbeteren.
Maar dan nog zijn er “goede” en “slechte” eindspelboeken, net zoals er goede en slechte openings- of middenspelboeken zijn. Wat onderscheidt nu De la Villa’s boek van andere eindspelboeken? Ik maak de vergelijking hier vooral met Nunn’s 100 Endgames, maar ook enkele andere eindspelboeken (en hun aanpak) komen aan bod.

Het sterkste punt van de la Villa’s boek is de duidelijke structuur en het lesformaat dat er aan verbonden is – per thema. Het is van begin tot einde opgesteld als lesboek, in tegenstelling tot andere boeken die ofwel volledig proberen te zijn, ofwel eerder een inleiding willen geven op de materie. Dat is alvast één groot punt dat andere (oudere) eindspelboeken te weinig benadrukten: thematisch werken en in hapklare brokken duidelijk de learnt lessons vermelden. Wat zijn de vuistregels, de strategie uitgelegd in eenvoudige zinnen, niet al te technisch met bv zones die op het bord worden getekend om winst- of remisezones aan te geven (want zo’n theorie kan niemand onthouden). Vaak verliezen de “andere” boeken zich in te grote hoofdstukken, met te weinig “fijn gehakt” materiaal, waar zonder al te veel overgang van het ene naar het andere stellings/materiaal type gesprongen wordt.

Één voorbeeld: bij het verdedigen (door wit) van het eindspel K+T vs K+T+f-&h-pion wordt (bijna terloops) meegegeven dat de verdedigende toren het best in de “noordwestelijke hoek” (zijnde rond veld a8) gehouden wordt. Dit was de eerste keer dat ik deze regel zo eenvoudig uitgelegd zag – het is geen “remisegarantie” voor de zwakke partij, maar gewoon dat aspect onthouden, kan al helpen om de remisehaven te bereiken. En zo staat het boek vol met dergelijke eenvoudig te onthouden regels.
Positief is ook hoe binnen de verzameling eindspelen, de belangrijkste eruit gelicht worden. Vaak betreft het eindspelen met maximaal 6 stukken op het bord. Dat toreneindspelen als het belangrijkste eindspel naar voor geschoven worden, is geen verrassing, maar dat het ongelijke lopereindspel K+L+2p vs K+L als het tweede belangrijkste beschouwd wordt, verdient vermelding. En laat dit nu het eindspel zijn waar ik een first hand experience mee had.

Een goede insteek zijn de korte oefeningen die op het einde van enkele items gegeven worden, waarbij dan de opgave soms wordt “verdubbeld” door de lezer de vraag te stellen om de stelling te spelen met wit/zwart of 1 lijn op het bord verschoven.

Aangezien we nu al aan 7-stukken eindspelen zitten (Lomonosov en sinds begin 2020 ook Chessbase), zijn quasi alle eindspelen in het boek ook te oefenen met perfect tegenspel (een aanrader). In tijden van apps op gsm’s is dit een leuk voordeel, want hoewel de huidige engines dergelijke eindspelen ook bijna perfect spelen, is het altijd handig om zonder twijfel  “de waarheid” te kennen.

Een nadeel – dat meteen een voordeel is – is dat het boek “luchtig” is opgevat. Het is geen eindspel-encyclopedie, met andere woorden het aantal voorbeelden en oefeningen is eigenlijk beperkt tot het strikte minimum, maar dat betekent dan ook dat elke oefening telt. Zijn er echte nadelen of gebreken aan dit boek? Nauwelijks, maar er zijn een paar kleinere die ik toch wil vermelden.

Een eerste puntje is dat al in de eerste oefeningensectie, er eindspelen ter oplossing worden aangeboden, van eindspelen die nog niet behandeld zijn. Dat lijkt me een nogal eenvoudige fout, die gemakkelijk kon vermeden worden.

Een tweede – en veel kleiner minpuntje – is dat de lessen soms sterk verschillen in grootte. Dat sommige thema’s dieper (kunnen/moeten) uitgewerkt worden, is logisch, maar wie per item (bv 1 per dag) wil werken, heeft soms na een kwartiertje gedaan, terwijl andere lessen gemakkelijk een (half) uurtje kunnen duren. Wat dat betreft heeft Nunn’s 100 meer “discipline”: telkens 2 volle bladzijden (met vaak 4 stellingen) per item. In elk geval had ik geen problemen om 1 eindspel per dag te oefenen in De la Villa, maar had wel dat probleem bij Nunn, waar de bladzijden ook iets beter gevuld zijn (en met iets zwaardere kost).

Een derde – en iets “gevaarlijker” minpuntje is dat er wel degelijk fouten zitten in dit boek. Net omdat je alles met tablebases kan checken, heb ik enkele verkeerde evaluaties gevonden – en dan vooral in de oefeningensectie achteraan het boek. Het gebeurt dat er varianten fout beoordeeld zijn, maar dat zijn echt uitzonderingen.

Een vergelijking met andere algemene eindspelboeken kon ik niet zo gemakkelijk maken, want veel andere algemene eindspelboeken heb ik niet echt in mijn bezit. Zo moest ik zelfs teruggrijpen naar Euwe’s Praktische Schaaklessen deel 4, één van mijn allereerste schaakboeken tout-court. Bij het herlezen van Euwe, moest ik vaststellen dat het (naast heel correct in zijn evaluaties) ook heel … praktisch (duh…) was, en de test met De la Villa goed kon doorstaan. Zelfs in die mate, dat De la Villa quasi enkel op het vlak van de betere structuur en behapbaarheid (de onderverdeling in de 100 duidelijke hoofdstukjes) beter scoort en zo nipt deze race wint van Euwe. De vergelijking met het dubbelwerk van Chéron gaat niet op, wegens het simpele feit dat Chéron qua niveau en volledigheid, niet enkele treden, maar enkele étages hoger staat (maar allerminst als trainingsboek is opgesteld). Ook Müllers eindspelbijbel is eerder gericht op volledigheid (als naslagwerk), dan als trainingsboek. Het enige andere “pure” trainingsboek, Polgars eindspelbijbel, is met zijn 4560 stellingen dan weer “ruwe” training, maar zonder uitleg, en dus didactisch van een lager niveau. En Silmans Complete Endgame Guide is eerder gericht op de (absolute) beginner.

Een vergelijking met specifieke eindspelboeken (die zich focussen op pionnen- of toreneindspelen) is moeilijker (en ook onrechtvaardiger), want specifiek boeken, zoals Secrets of Pawn Endings, of Averbakhs / Nunns boeken over toreneindspelen, kunnen altijd dieper gaan. Maar zelfs dan, precies door de overzichtelijkheid en de duidelijkheid van De la Villa’s 100 EYMK, valt de balans niet negatief uit voor 100 EYMK. Het is beter om enkele duidelijke vuistregels en voorbeelden te hebben, dan tientallen gedetailleerd uitgewerkte voorbeelden (you know, de bomen en het bos).

In het halverwege afgebroken kandidatentornooi van maart 2020 kwam meteen al een stelling uit het boek op het bord in ronde 1 (Giri vs Nepomniachtchi). Zelf heb ik ook zo’n moment gehad: ik verloor ooit een kei-moeilijk ongelijk lopereindspel, en moest wachten tot zes-stukken tablebases beschikbaar kwamen om de waarheid te kennen (omdat zelfs nu nog computerprogramma’s de stelling niet correct evalueren). Het gaat om een stelling uit deze partij:
Dit eindspel staat quasi letterlijk in het boek: Positie 9.17 (een studie van Speelman, de meest ongunstige versie van dit eindspel), maar ook als Positie 2.09:

met de vraag: is dit remise (wit aan zet). Het antwoord is ja: de loper houdt de pionnen op dezelfde diagonaal tegen, en het lijkt onmogelijk, maar de zwarte koning houdt wel degelijk de witte koning op afstand: 1.Lc8 Lh2 2.Kd5 Kf6 3.Kc6 Ke7 4.Kb6 Lb8! 5.Lg4 Kd6 6.Lh3 Ke7 7.Kc6 Lf4=.

Conclusie: dit is echt een boek dat je beter maakt. Laat dit het enige eindspelboek zijn dat je koopt in de volgende vijf jaar, en neem het jaarlijks eens volledig door. Succes verzekerd!

PS bovenaan het artikel staat ook de afbeelding van het oefeningenboek. Daar ben ik nog niet aan begonnen, maar het betreft 300 oefeningen, die zeker als goede drill kunnen beschouwd worden. Maar je kan alvast starten met de 40 oefeningen achteraan het boek.

HK5000

woensdag 15 april 2020

Tactiek deel 4

In de vele jaren dat ik schaak, ben ik vaak verwonderd geweest over hoe het mogelijk is dat totaal verschillende schakers soms precies dezelfde rating kunnen hebben. De vraag wordt geregeld gesteld wat er nodig is om rating x te behalen maar daar bestaat eigenlijk geen eenduidig antwoord op. Een rating is niets meer of minder dan een optelsom van een reeks kwaliteiten waarbij natuurlijk de ene meer doorweegt dan de andere.

Zo bestaat er vandaag ook steeds meer twijfel over de stelling dat schaken 99% tactiek is. Het is zeker verstandig om beginners te laten starten met tactiek en daarbij zijn de stapjesboeken een geweldige hulp maar daarna stokt het. In de meeste Vlaamse clubs met lesgevers wordt er bijgevolg weinig of niets verteld naast tactiek en dat zet een rem of zelfs een halt op de verdere ontwikkeling.

Enkele recente onderzoeken bewijzen ook dat er veel minder correlatie bestaat tussen een elo en de tactische vaardigheden dan eerder werd gedacht. Indien schaken echt 99% tactiek is dan zou de elo rechtevenredig zijn met de tactiek maar we zien in werkelijkheid dat dit helemaal niet het geval is. Laatst trachtte Jan Gooris aan te tonen dat het absoluut een must is om Vlaanderen Schaakt Digitaal vol te proppen met tactische puzzels. Hij kwam van een kale reis terug toen de resultaten helemaal niet eenduidig waren en gaf dan maar als excuus dat hij slechts 10 antwoorden had ontvangen (zie vsd 2020-03 pdf).

Een andere invalshoek tonen 2 relatief recente wetenschappelijke publicaties: Assessing the difficulty of chess tactical problems en A Computational Model for Estimating the Difficulty of Chess Problems.pdf. In eerste instantie worden ook tactische stellingen opgelost maar de focus ligt op het bepalen van de moeilijkheidsgraad van de stellingen. Daarin werd heel duidelijk dat iemands fide-elo heel weinig zegt over hoe de persoon een tactisch probleem bekijkt. De eerste studie gebruikt daarbij ook nog moderne oogbewegingsapparatuur om van de proefpersonen te kunnen ontdekken welke delen van het bord/ kandidaatzetten bekeken werden. In de 2de studie stapt men af van menselijke input die dus te willekeurig is en gaat men op zoek naar een computermodel om de moeilijkheidsgraad van een tactisch schaakprobleem te bepalen. Hierbij wordt vastgesteld dat er een vrij grote nauwkeurigheid kan worden bereikt door een aantal parameters van de variantenboom te checken. Het spreekt voor zich dat het correct classificeren van problemen in categorieën volgens moeilijkheidsgraad voor vele domeinen buiten het schaken nuttig kan zijn.

Desalniettemin kwam er snel veel kritiek toen recent de Griekse Dimitrios Ladopoulos als titelloze op een haar na het wereldkampioenschap tactische puzzels oplossen op chess.com won, voor een reeks sterke grootmeesters. Hij moet wel vals gespeeld hebben ondanks dat hij live aan het streamen was. Hij heeft gewoon alles van buiten geleerd, gaf kandidaatfinalist Maxime Vachier-Lagrave aan in een interview eerder dit jaar. Maxime verloor in een rechtstreeks duel van de 500 punten lager gekwoteerde Dimitrios dus dat zal heel pijnlijk geweest zijn vooral omdat het live was.

Anderzijds mag ik tactiek ook niet minimaliseren. De meeste partijen zeker op mijn niveau worden nog altijd beslist door tactiek. De topgrootmeesters zijn uiteraard allemaal stuk voor stuk zeer goede rekenmonsters maar ook in de lagere eloregionen kom je soms spelers tegen die uitblinken in tactiek. Ik kwam er minstens 2 tegen dit seizoen. 

In de eerste ronde van de Belgische interclub speelde ik tegen de erg sympathieke Franse fidemeester Rabah Bouhallel. Meer dan een decennium geleden speelde ik zelf nog voor zijn ploeg in Rijsel/Lille dus ik was heel goed op de hoogte van zijn geweldige tactische kwaliteiten vooral in tijdnood. Het is niet zomaar dat hij nog steeds een Franse blitzelo heeft van +2500. Tijdens de partij zorgde ik dan ook ervoor om steeds een tijdsbuffer in te bouwen zodat ik zeker niet zou meeblitzen. Dit lukte tot ik gewonnen kwam te staan en dan begon tevergeefs te zoeken naar de knock-out. De tijdsbuffer verdween en plots moest ik toch blitzen.
Het was de allereerste keer dat ik verloor op tijd met de 30 seconden-increment (als we de notatiefout in het sadistische examen buiten beschouwing laten). In de KOSK is het altijd lastig spelen met de bar net naast de speelborden (lees ook het verslag van Deurne) maar ik had eerst totaal niet door dat mijn vlag was gevallen op zet 39. Evenmin realiseerde ik dat ik verloren stond want het was Rabah die mij na de partij de winnende combinatie toonde. Hij had alles gezien met slechts luttele seconden op de klok terwijl dit zelfs al een stevige puzzel op chess.com zou zijn.

Dit was knap, heel knap maar wat er gebeurt in het tweede voorbeeld eveneens gespeeld dit seizoen in de Belgische interclub, grenst aan het onwaarschijnlijke. Ik weet dat de Belgische IM Stefan Beukema bekend staat voor onnavolgbare tactische gevechten waarmee hij menig grootmeester al versloeg maar achteraf vroeg ik op de man af of dit allemaal gepland was. "Ja tot en met Dg8 en daarna zag ik leuke mogelijkheden voor wit" antwoordde Stefan. Dat er een perfect alternatief was en bovendien het niet optimaal gespeeld werd, is hier van ondergeschikt belang.
Ik had niets gezien en zelfs al had ik het gezien dan had ik het meer dan waarschijnlijk nooit zelf durven spelen (zie deel 1). Leela geraakt ook zijn weg kwijt in de complicaties zelfs op mijn nieuwe computer. Slechts Stockfish slaagt erin om redelijk snel alles correct door te rekenen waarmee ik wil aantonen dat we hier kunnen spreken van een zeer hoge moeilijkheidsgraad.

Het zijn prachtige combinaties maar ik voer ze liever zelf uit. Ik denk niet dat ik ooit zelf zo goed tactisch kan worden zelfs als ik elke dag enkel en alleen maar tactische oefeningen zou maken. Dit lijkt mij zinloos. Met een zekere regelmaat korte oefensessies op tactiek in de agenda plaatsen om een zekere tactische conditie te behouden, lijkt mij een veel verstandigere keuze.

Brabo

donderdag 9 april 2020

Het geheugen deel 2

De handicaps die ik mezelf aansmeer in de opening door te weinig te variëren en een ondermaats openingsepertoire, heb ik altijd proberen te compenseren met de partijvoorbereiding. Op deze blog heb ik talloze voorbeelden gegeven over hoe ik mezelf allerlei nieuwe technieken heb aangeleerd om de partijvoorbereiding tot een ultiem wapen te smeden. Ik vermoed zelfs dat ik hierin vaak verder sta dan menig professionele schaker. Het is een discipline die gebaseerd is op een goede organisatie, hard werken en een eeuwige nieuwsgierigheid naar vernieuwingen. Kortom het is niet iets waar de meeste schakers zin in hebben en wellicht is dit dan ook de hoofdreden waarom mijn partijvoorbereidingen verkeerdelijk werden geïnterpreteerd als een uitgebreide of zelfs absolute openingskennis.

Niet verwonderlijk merk ik dan ook op dat in 90% van mijn 124 partijen waarbij de tegenstander op de hoogte is van mijn legendarische partijvoorbereidingen, de tegenstander beslist om als eerste af te wijken van zijn eerder gespeelde partijen enkel en alleen maar om mijn voorbereiding te vermijden. Dus het aantal partijen zoals in mijn artikel curieuzeneuzemosterdpot deel 2 is bijzonder schaars. Spijtig zoals ik al zei in een reactie op mijn artikel verrassingen deel 3 want partijen zouden theoretisch veel interessanter worden wanneer beide partijen zich op hetzelfde zouden kunnen voorbereiden. Ik herinner mij de anekdote dat 2 spelers uit het Brugse op voorhand afspraken om 1 bepaalde opening te spelen maar dit is de uitzondering op de regel. Voor de meeste schakers moet het gevecht op het bord gebeuren en is men helemaal niet geïnteresseerd in academische evaluaties van een opening.

De vraag is natuurlijk dan in hoeverre mijn tegenstanders zichzelf een handicap geven door iets te spelen waarmee ze nog geen ervaring hebben. Wel o.a. in mijn artikel de expert toonde ik aan dat een partijvoorbereiding bijna altijd baas is over een expert. Desalniettemin als ik mijn eigen partijen bekijk dan stel ik vast zelfs als men op de hoogte is van mijn blog/ reputatie dat 40% nog steeds niet de moeite doet om iets voor te bereiden. Ja soms is er heel weinig tijd maar meestal is het desinteresse. Het bewijst nogmaals mijn stelling dat veel schakers grote luieriken zijn of misschien ben ik hier te streng en is schaken voor hen slechts een spelletje. 

Echter dat betekent ook dat 60% van mijn tegenstanders die mijn reputatie kennen wel thuis eerst eens kijken naar hoe ze mij het best kunnen verrassen. Dit zijn voor mij de echt moeilijke partijen. Zelfs als ik de opening zonder kleerscheuren overleef dan zit ik vaak nog met een stevige tijdsachterstand opgezadeld. Dit overkwam mij meerdere keren dit seizoen. Bovendien merk ik recent dat ik steeds meer problemen krijg met het herinneren van mijn analyses. Dat ik een oude partijvoorbereiding niet kan herinneren is jammer maar aanvaardbaar als je slechts enkele minuten er eens aan gespendeerd heb. Pijnlijker vind ik wanneer ik vele uren analyse in een opening heb gestoken om dan net die te vergeten in een bordpartij. Het voorbije jaar alleen al gebeurde het 8 keer en daarbij zaten zelfs 3 opeenvolgende partijen bij. De eerste stelling kwam al aan bod in mijn artikel verrassingen deel 3. Eind 2018 had ik de opening grondig bestudeerd maar tijdens de partij kon ik mij een cruciaal detail niet meer herinneren.
De volgende partij werd gespeeld in het clubkampioenschap van Deurne tegen Marcel Van Herck. Marcel bereidt zich normaal niet voor maar voor mij maakt hij graag een uitzondering alhoewel ik vrij zeker ben dat het minder dan een uurtje betreft. In elk geval zorgt hij er steeds voor dat ik niet mijn voorbereiding kan gebruiken maar deze keer had ik hem bijna toch te pakken. De sub-variant zat in mijn voorbereiding maar niet de sub van de sub-variant. Spijtig want ik had het nochtans enkele maanden eerder goed bestudeerd met een computer maar weeral kon ik het mij niet meer herinneren.
De week daarna was het weer prijs met mijn lekkend geheugen. Ik ben al 2 decennia bevriend met de Belgische FM Marc Lacrosse dus Marc weet dat hij best mij niet te lang in de voorbereiding laat spelen. In onze recentste partij gespeeld in de Nederlandse interclub kiest hij daarom om aan het bord iets speciaals te spelen. Groot was zijn verbazing toen ik achteraf hem vertelde dat ik het nog bestudeerd had maar de analyses deels kon reproduceren.
Het probleem is natuurlijk dat ik de analyses maak maar ik die niet achteraf regelmatig herhaal en dus vergeet. Voorlopig zie ik ook niet goed hoe dit kan worden opgelost. Chess Position Trainer ben ik recent vaker beginnen gebruiken maar met dit programma zit ik aan de limiet. Om een goed rendement te verkrijgen met CPT moet je een goed evenwicht behouden van complexiteit en tijd om te trainen. Daarnaast is het zaak om ervoor te zorgen dat de varianten actueel zijn en correct geëvalueerd. Onderstaand screenshot toont de huidige stand van mijn wit repertoire (ongeveer 2600 posities) dus dat is al een flinke boterham voor een amateurschaker.
De varianten die ik vergat in de 3 stellingen van het artikel zijn erg zeldzaam: met de 1ste geen enkele partij in de megadatbase, de 2de slechts 3 partijen in de megadatabase, de 3de opnieuw geen enkel partij in de megadatabase. Het geeft aan hoe grondig mijn openingsanalyses tegenwoordig zijn maar tezelfdertijd dat die analyses voor een amateurschaker niet meer te onthouden zijn. Die massa varianten inbrengen in CPT zou zelfs contraproductief zijn om de basis nog te kunnen onderhouden. Zelfs als ik weet dat mijn tegenstander een bepaalde variant zal spelen die ik grondig geanalyseerd heb, is het al niet evident om alles in te studeren. Mijn geheugen is niet slecht maar ik moet er mij bij neerleggen dat ik steeds vaker zal dingen vergeten als ik nog meer analyses zal maken. Dit is echter voor mij geen reden om ermee te stoppen want ik beleef ook nog steeds veel plezier aan het analyseren.

Brabo

vrijdag 3 april 2020

Schaakopeningen studeren deel 4

Mijn vorig artikel sloot ik af met de "grappige" noot dat ik een van de bekendste schakers in België ben geworden door deze blog. Er zijn zeker een pak sterkere spelers dan ikzelf maar bekendheid verwerf je niet of heel moeilijk door enkel te schaken. Echter misschien nog groter dan mijn bekendheid is mijn reputatie van theoreticus die zelfs nog veel verder in de tijd teruggaat dan deze blog. Ik kan het niet beter verwoorden dan het al eerder vermelde verslag van de KOSK: "Brabo... gevreesd als schaker met de goede/grote/gedreven/overdreven openingskennis". Trouwens gisteren nog kreeg ik plots een mailtje van een Nederlandse expert of ik niet eventjes hem kon helpen met de Graf-variant in het Spaans dus blijkbaar stopt mijn reputatie net als het coronavirus niet aan de landsgrenzen.

Ik hoor dit liedje al zeker 2 decennia. Ik heb het altijd onzin gevonden maar ik vond het wel altijd leuk om te zien hoe sommige spelers soms de gekste dingen uitprobeerden om toch maar mijn "encyclopedische" openingskennis te vermijden (herinner bv. mijn artikel herdersmat). Ja dat voorbeeld is niet echt overtuigend voor mijn stelling want ik kende zelfs iets over "de theorie" van het herdersmat. Hoogtijd vond ik dus om eens te kijken hoe de vork precies aan de steel zit. Wie overdrijft of zit de waarheid ergens in het midden?

Eerder deze week zei ik in een commentaar dat ik bezig was met een groot onderzoek en daarmee loog ik niet want ik spendeerde vele uren deze week om de openingen van al mijn standaardpartijen gespeeld in de laatste 20 jaar te bekijken. Het waren 722 partijen dus het duurde even om te bepalen van iedere gespeelde partij-opening wat ik afwist. Door tijdsgebrek moest ik het uitspreiden over meerdere dagen maar het resultaat mocht er wezen. Echter vooraleer ik de resultaten toon, moet ik eerst uitleggen wat ik beschouw als een opening.

Er bestaat geen eenduidige definitie van een opening. Je kan natuurlijk wikipedia of eco raadplegen maar dat is volstrekt onbruikbaar voor statistiek. Dus koos ik dezelfde arbitraire regel als ik al gebruikte in deel 2. Een unieke opening start van een originele positie waarvan maximaal 100 meesterpartijen (een van beide spelers heeft +2300 elo) in de megadatabase staan. Dus voor elk van mijn 722 partijen checkte ik waar de opening begon via mijn openingsboek gecreëerd van die meesterpartijen. Een screenshot legt dit altijd beter uit dan duizend woorden.

Deze positie kwam op het bord in mijn meest recente Belgische interclubpartij tegen de Belgische IM Stefan Beukema. Volgens de 100 meesterpartij-regel beschouw ik dus 8.Pe4 en 8.Pa4 als 2 verschillende openingen. Ik denk dat iedereen ook akkoord is dat de openingen heel verschillende type stellingen creëren.

Vervolgens maakte ik 3 categorieën van openingen volgens mijn openingskennis:

Categorie 1: De opening heb ik nog nooit gespeeld of bekeken met een computer. Ik heb er ook nog nooit iets over gelezen in een boek of forum. Mogelijks ben ik het wel eens in een online blitzpartijtjes tegengekomen maar ik heb toen gewoon geklikt naar volgende partij. Stefan speelde in de partij 8.Pa4 en die zet voldoet aan al deze voorwaarden. Ik antwoordde toen met het zwakke 8...Pfd7.

Categorie 2: Ik ken iets van de opening maar dit is heel beperkt. Ik heb de opening mogelijks in mijn voorbereiding even een paar minuten op het bord gehad waardoor ik nog 1 of meerdere extra zetten weet. Ik heb er ooit iets over gelezen in een boek of forum. Ik heb al eens een partij gespeeld met die opening maar toen kwam een andere sub-variant op het bord die ik nog niet eerder bekeken heb. Ik heb van Stefan geen partijen in de megadatabase gevonden met 8.Pe4 maar 8.Pe4 maakte wel nog deel uit van mijn partijvoorbereiding. Indien hij dus 8.Pe4 had gespeeld i.p.v. 8.Pa4 dan had ik die partij beschouwd met opening als categorie 2 i.p.v. 1.

Categorie 3: Ik heb ooit eens een uitgebreide analyse gemaakt van de opening. Dit kan op basis zijn van een gespeelde partij zoals ik in detail uitlegde in deel 2 maar kan ook gelinkt zijn aan een correspondentiepartij zijn die ik gespeeld heb. Dat betekent dus niet dat ik perse helemaal up to date hoef te zijn om een opening als categorie 3 te beschouwen. Onderstaand screenshot is hiervan een mooi voorbeeldje. In de laatste ronde van Cappelle La Grande gespeeld vorige maand kreeg ik 9...d6 op het bord. Ik had het nooit eerder op het bord gehad maar mijn tegenstander had pech. Ik kreeg de volledige analyse tot en met zet 18 op het bord die ik hier al in 2014 op mijn blog gepubliceerd had zie partij tegen Roel Goossens in mijn artikel mode. Met een topnieuwtje op zet 15 vind ik het ondanks het gebrek aan recente updates in de laatste 5 jaren toch een categorie 3 als opening.

Nu ik uitgelegd heb hoe ik openingen en kennis onderscheid, kunnen we eindelijk kijken naar de cijfers. Trouwens als iemand nog vragen of twijfels heeft bij de echtheid van de cijfers dan moet je maar een mailtje sturen. Ik ben bereid om alle data te delen en hierover te discussiëren. Ik geef ook toe dat het af en toe kantje boordje was om de categorie te bepalen maar dit is slechts ruis in de statistiek. Onze eerste tabel toont per jaar mooi aan het aantal partijen gespeeld volgens de 3 categorieën.

Dus gemiddeld zat ik in de voorbije 20 jaar net onder categorie 2: 1,8. De gemiddelde split tussen de categorieën is 38% voor categorie 1, 43% voor categorie 2 en slechts 19% voor categorie 3.

Het eerste jaar 2001 is duidelijk het slechtste en dat is niet verwonderlijk omdat ik toen nog vrij weinig ervaring had. Echter persoonlijk vind ik het wel choquerend om te zien dat er nauwelijks of geen progressie van mijn openingskennis op te merken valt in mijn partijen in de voorbije jaren. Ik heb enorm veel tijd zeker recent in het analyseren van openingen gestoken. Wat is hier de verklaring van?

Ten eerste is het zo dat de theorie geëxplodeerd is. Ik heb het al opgemerkt in 2013 zie revolutie in het millennium en dit is alleen maar versneld de voorbije jaren. Sommige openingen zijn gesplitst in 2,3 of meerdere nieuwe openingen. Spelers volgen graag nieuwe trends dus je bent steeds verplicht om bij te schaven. Echter minstens even belangrijk is de mix van tegenstanders. Zo maakte ik bovenstaande tabel opnieuw maar dan volgens elo-categorieen en dan zien we plots een ander beeld.
We zien dat het aantal lager gekwoteerde tegenstanders fel is toegenomen over de tijd terwijl het aantal hoger gekwoteerde spelers drastisch gereduceerd werd. Nee ik ben niet bang geworden maar dit is het logische gevolg van enkel dicht bij huis te spelen na de geboorte in 2007/2009 van mijn kinderen. Hierdoor koos ik voor kleine tornooien zoals het lokale clubkampioenschap wat vaak heel zwak bezet is (zie inactiviteit).

We zien ook dat mijn openingskennis weinig of geen invloed heeft op -1800 spelers. In deel 1 liet ik al doorschijnen dat -1800 spelers heel weinig theorie kennen/ spelen en dit wordt hier bevestigd.

Vervolgens is het ook heel opmerkelijk dat mijn openingskennis in de partijen verbetert tot 2200 elo waar het daarna weer daalt. Nee ik speel niet plots onzin boven de 2200 en het is evenmin zo dat +2200 spelers plots geen theorie meer kennen. Hoger beginnen partijvoorbereidingen een steeds grotere rol te spelen. Je tegenstander te slim af zijn in de opening is hiervan een zeer belangrijk onderdeel.

Tenslotte zien we in bovenstaande tabel wel duidelijk dat mijn openingskennis over de jaren heen gegroeid is. Ik ben dan ook blij om te zien dat al mijn inspanningen niet tevergeefs zijn geweest. Een stijging van 1,7 naar 2,3 in de elovork 2200-2400 lijkt niet veel maar weinigen weten dan ook wat het kost om dit te bereiken.

Het laatste waar ik ook nog naar benieuwd ben, is in hoeverre mijn reputatie, mijn kansen geschaad heeft in de partijen. Ik bedoel kunnen we een verschil zien in de categorie van de opening tussen iemand die mijn reputatie kent/vreest of niet. Wel vooraleer we daarna kijken, heb ik eerst trachten uit te zoeken over hoeveel partijen we dan spreken. Onderstaande tabel toont per jaar aan hoeveel van mijn tegenstanders ja/nee bewust waren van mijn reputatie een notoire openingskenner te zijn. Ik geef toe dat er enkele twijfelgevallen waren maar opnieuw beschouw ik dit slechts als ruis op de statistiek.
Het verschil tussen de eerste en laatste jaren is erg duidelijk. Het jaar 2006 is speciaal omdat ik toen het gesloten Brugse meestertornooi speelde die een grote invloed had op het jaargemiddelde omdat veel deelnemers mij er al heel goed kenden daar ik zelf Westvlaamse roots heb.

In 2012 ben ik begonnen met mijn blog en het kan bijna niet anders dan ik daardoor eigenhandig mijn graf heb gedolven. Ik merk op dat mijn tegenstanders in 40% van mijn recente partijen heel goed op de hoogte zijn van mijn blog/reputatie en dus hier rekening mee houden. Het was voor mij dan ook een verademing om recent weer eens in Nederland en Frankrijk te spelen zonder nadeel.

Anderzijds als ik kijk naar hoe mijn tegenstanders rekening houden met de bonusinformatie dan stel ik vast dat ook daar veel variatie bestaat. Soms is de remedie ook gewoon slechter dan de kwaal want je weet nooit precies wat ik wel of niet ken. Ik gaf eerder aan dat vanaf +2200 elo, partijvoorbereidingen een rol begonnen te spelen dus de laatste tabel toont de invloed van mij kennen/niet kennen in de jaren 2014-2020 voor de hoogste 2 elocategorieen.
M.a.w. ik verlies ongeveer 0,3 gemiddeld in beide categorieën wanneer ik al dan niet een tegenstander heb die op de hoogte is van mijn blog/ reputatie. Het is niet leuk maar voorlopig vind ik het ook te drastisch om hiervoor de blog stop te zetten. Bovendien hoop ik door meer in het buitenland te spelen, dit euvel deels te kunnen omzeilen.

Conclusie van dit speciaal artikel is dat ik zeker een pak openingskennis bezit. Dat zal ik niet ontkennen en betreft zeker veel meer dan de gemiddelde amateurschaker. Echter de vele keren dat ik niets of weinig ken van de openingen die ik nog elke keer op het bord zie verschijnen, laat ook verstaan dan ik nog ver weg ben van het niveau van professionele schakers of zelfs Belgische internationaal meesters zoals Steven Geirnaert, Stefan Docx, Bruno Laurent... Nu ik denk niet dat dit blogartikeltje veel zal veranderen aan mijn reputatie.

Brabo