donderdag 27 november 2014

Databases gebruiken

De voorbereiding is het halve werk stond er in het vorig blogartikeltje geschreven door gastschrijver Hypekiller5000. Hiermee wordt bedoeld dat goed uit de opening komen een niet te verwaarlozen invloed heeft op het uiteindelijke resultaat. Zelfs op mijn veel bescheidenere niveau toonde ik al 2 jaren eerder aan dat zulk effect zichtbaar is, zie schaakopeningen studeren. Het is dan ook geen verrassing dat spelers die mij beter kennen geregeld kiezen om de grotere lijnen te vermijden zoals bv. Tom Piceu leidt brugge door 1ste afdeling of laatst nog in Open Gent toen mijn tegenstander achteraf toegaf een trouwe blogvolger te zijn. Dit is een nadeeltje van deze blog te schrijven waar ik wel mee kan leven. Uiteindelijk is het ook voor mijn tegenstander een gok om iets te spelen waarmee hij zelf geen of nauwelijks ervaring heeft en niet weet op voorhand of ik het toch niet al eens bekeken heb zie de boemerang.

Als spelers mij minder goed kennen of mijn voorbereiding negeren dan heb ik een beduidend hogere kans om te profiteren van een superieure openingskennis. De meest frappantste voorbeelden op mijn blog zijn beschreven in het artikel de sterktelijst. Na een zoveelste voorbeeld op de blog ontlokte dit de commentaar bij MNb dat ik behoorlijk goed was in het voorbereiden. Later verduidelijkte hij dit standpunt : er is creativeit nodig. Wel in dit artikel zal ik tonen dat creativiteit vaak minimaal is en iedere schaker tot dezelfde conclusies had kunnen komen. Veel belangrijker dan creativiteit is discipline, organisatie en een goede methodologie.

De titel verraadt het al dat ik hierbij intensief gebruik maak van databases of ook wel in het vakjargon pluggen genoemd. Een goed boek over pluggen bestaat bij mijn weten (nog) niet. Er bestaat wel documentatie over hoe chessbase werkt maar je zal geen gids vinden waarin staat welke stappen je na elkaar moet uitvoeren om in een kort tijdsbestek de kans op een succesvolle voorbereiding te optimaliseren. Trouwens het viel mij op dat heel wat schakers bijna compleet analfabeet waren in het gebruik van databases. Ik vond het dus hoogtijd om hier iets aan te veranderen aan de hand van een voorbeeld waarin ik stap per stap met screenshots zal tonen hoe ik te werk ga.

In de laatste ronde van Open Gent werd ik gepaard aan de Belgische FM Marc Lacrosse. De paringen waren bekend rond middernacht terwijl de partij begon om 11 uur 's ochtends. Ik ben geen machine dus ik heb nachtrust nodig. Als we dan nog een uurtje aftrekken om met de auto van thuis naar de tornooizaal te rijden dan is het duidelijk dat er weinig tijd over is om voor te bereiden. Vervolgens blijkt dat Marc op mijn Spaans een grote expert is van het Open Spaans. 51 partijen daterend van 1987 tot 2013 vond ik in de megadatabase zie screenshot hieronder.
51 partijen Open Spaans van Marc in de database
Er zullen weinig profs zijn die eenzelfde collectie kunnen voorleggen in deze opening. Trouwens ik maakte mij geen illusies dat Marc in werkelijkheid een veelvoud aan partijen had gespeeld met deze opening en dus zijn kennis nog veel uitgebreider was dan wat ik rechtstreeks uit de database kon afleiden. Ik had daarentegen slechts 4 standaardpartijen met deze opening gespeeld. 3 met 9.c3 waarmee ik  de Dilworth attack toeliet en wat ik vandaag niet meer interessant vind, zie voor het waarom naar mijn artikel copycats. In 2008 speelde ik voor het eerst de grote variant met 9.Pbd2 maar slechts tegen een 1700 elo. Kortom ik had het Open Spaans al vele jaren niet meer bekeken en mijn parate kennis was dan ook erg pover.

Wat doe je dan als je 150 elo meer hebt dan de tegenstander, er zeer weinig tijd is om voor te bereiden, het duidelijk is dat je met je normaal repertoire je kansen hypothekeert en het eindklassement met prijzengeld op spel staat? Snel afwijken natuurlijk maar dat past niet in de wetenschappelijke aanpak. Nu ik laat mij ook niet zomaar naar de slachtbank leiden. In het vervolg beschrijf ik hoe ik de nadelen tracht te minimaliseren en zelfs er inslaag om het tot een voordeel te transformeren.

Meer dan een decennium geleden bereidde ik mij voor op schaaktornooien door mijn zelf gemaakte analyses te herhalen. Echter niet alleen werd dit steeds moeilijker door het steeds aangroeiend aantal partijen maar ook ondervond ik dat het rendement belachelijk klein was. Ik spendeerde heel veel tijd aan de herhalingen maar zelden kon ik iets gebruiken tijdens het tornooi. De laatste jaren zien mijn tornooivoorbereidingen er helemaal anders uit. Als ik weinig vooraf geschaakt heb dan maak ik de paar dagen voor het tornooi start, tactische oefeningen op chess tactics server. Verder bekijk of oefen ik niets maar spendeer ik wel een dik uur om al mijn databases up te daten:
- Twic waar men tornooipartijen gespeeld in talloze locaties kan downloaden tot een week geleden
- Computerpartijen van 3 sites: Ccrl, Sddf en Tcec
- Correspondentiepartijen van ICCF maar hiervoor contacteer ik een bevriende correspondentiespeler want zoals aangegeven in een eerder blogartikel is hun database nog steeds afgesloten voor het publiek. Ik heb wel een paar dagen geleden ontdekt dat je er toch nog kunt aangeraken via Openingmaster maar dan tegen betaling.
Dus alle materiaal kan ik gratis verkrijgen. Naast het updaten van de databases, doe ik ook een update van mijn engine openingsboek, zie voor hoe dit in zijn werk gaat naar het artikel groene zetten. Als je dit dan combineert met een goed schaakprogramma zoals Houdini en/ of Stockfish op een moderne portable dan beschik je over een serieus arsenaal aan wapens die in de partijvoorbereidingen gebruikt kunnen worden.

Het heeft weinig zin om dit allemaal te doen als je uiteindelijk onvoldoende tijd hebt om voor te bereiden. Wel als het eerste stukje organisatie is dan is het tweede vooral discipline. Je slaapt niet lang lekker uit maar zet de wekker om 6 uur 's ochtends. Ontbijten gebeurt tijdens het pluggen. Enkel voor het wassen, moet je onderbreken maar 4 uren pluggen ononderbroken hou ik ook niet vol. Een helpende hand van mijn lieve vrouw zorgt ervoor dat ik ook wat eten heb tijdens de partij. Discipline gaat natuurlijk samen met motivatie/ ambities waar ik in tegenstelling tot heel wat andere spelers (van mijn leeftijd) nog geen slijt op zie.

4 uren om een expert met 25 jaar ervaring te bekampen op zijn domein is nog steeds bijzonder weinig. In zulke korte tijdsspanne is het onmogelijk om een uitgebreide openingsanalyse te maken dus is het kwestie van een erg goede methodologie te gebruiken.  Hierbij baseer ik mij voornamelijk op 3 instrumenten die ik via de Fritzinterface bestuur:
- de database met tornooipartijen om de zetten van de tegenstander te kunnen bepalen
- de engine openingsboek om eigen zetten en zetten van de tegenstander te bepalen
- de correspondentiedatabase om eigen zetten te bepalen
Dus geen dure Chessbase interface want dat heb je helemaal niet nodig. De premium package van Chessbase kost vandaag 370 euro. Er moeten schakers zijn die dit betalen anders vraag je het niet maar dat is gewoon uitbuiten van de monopoliepositie.

Laat ons starten na de zetten 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4. La4 Pf6 5. 0-0 Pxe4 wat de basispositie is van het Open Spaans. Om te bepalen wat je zelf dus met wit best speelt, maak ik in 1ste instantie gebruik van mijn (zelf gebouwde) engine openingsboek. Voor posities waarvan heel veel partijen terug te vinden zijn in de database en er een duidelijk onderscheid is tussen de kandidaatzetten, is dit veruit de snelste en efficiëntste tool. Met een simpele knop in te drukken "F11" krijg je al het resultaat dus iets sneller bestaat er niet. Let op ik maak continu gebruik van die sneltoetsen dus het is erg belangrijk om een aantal van hen te kennen. Dit blijkt geen evidentie te zijn want in Open Gent kwam een + 2100 speler naast mij staan terwijl ik aan het pluggen was en hij vroeg mij hoe ik het scherm kon krijgen zoals in de eerste screenshot. Wel voor dat scherm moet je 2 keer na elkaar "ALT+Q" indrukken. Deze sneltoetscombinatie laat toe om te switchen tussen 3 verschillende schermen: beschrijving van de partijen, zetten van de partijen, mix korte beschrijving en zetten van de partijen.
Openingsboek voor wits 8ste zet
Bovenstaand screenshot geeft mooi weer dat 8.dxe5 de kritieke zet is in deze stelling en die kies ik dus ook. Nu zullen sommige aandachtige lezers opmerken (mits te kijken naar het 1ste screenshot) dat Marc een zet eerder ook al Le7 heeft gespeeld i.p.v d5. Dit klopt tussen 1995-1996 koos Marc 4 keer voor Le7. Echter in alle andere partijen werd d5 gekozen. Het is dus logisch om prioriteit te geven aan d5 en als er nog tijd over is om dan pas terug te keren naar Le7. Het is geen overbodige luxe om ook de oude varianten in iemands repertoire te bekijken want als een speler onraad voelt dan durft er wel eens worden gekozen voor een oude liefde. Marc gaf trouwens achteraf toe dat hij overwoog dit te doen want hij kende mij natuurlijk wel daar we samen enkele jaren interclub voor Lille EDN gespeeld hebben.

Vanaf zet 9 schakel ik over van de engine openingsboek naar de correspondentiedatabase om op een snelle wijze de kritieke hoofdlijn te vinden. De engine openingsboek geeft geen duidelijk onderscheid meer tussen de diverse kandidaatzetten maar dat wordt op een snelle wijze opgelost door een filter te doen in de correspondentiedatabase. Met de sneltoets "F12" ga je snel naar de database en met de sneltoetsen "CTRL+F" open je de filter. De filter die ik gebruik is een selectie van partijen gewonnen door wit in de laatste 4 jaren. Hieronder een screenshot van welke data ik gebruikte naast natuurlijk de positie zelf die opgezocht wordt.
Input filter correspondentie-database
Het resultaat van zulke filter kan je hieronder bekijken. Het is te zeggen nadat ik ook nog een switch heb gedaan met de sneltoetscombinatie "ALT+Q" naar een zettenoverzicht van de partijen.
Output filter correspondentie-database voor zet wits 9de zet
In een oogopslag zien we dat vandaag 9.Pbd2 als de kritieke voortzetting wordt beschouwd want hiermee worden de meeste partijen vandaag gewonnen in correspondentieschaak. Door het uitgebreid gebruik van computers in correspondentieschaak en het zeer trage speeltempo van de partijen kun je gerust stellen dat in correspondentieschaak de kwalitatief beste partijen terug te vinden zijn. Dit proces herhaal ik zet na zet voor al mijn zetten die ik onmiddellijk tracht te memoriseren.

Ondertussen bepaal ik de antwoorden van mijn tegenstander door te kijken naar de partijen die hij gespeeld heeft. Zo zie ik dat hij op 9.Pbd2, 7x geantwoord heeft met Lc5 in de periode 1987-2001; 2x met Pc5 in 2010 en 10x met Le7 in de periode 2003-2013. Dit alles kan worden afgeleid uit het 1ste screenshot maar vaak is het handig om gewoon een nieuwe filter te laten lopen op de tornooidatabase maar dan specifiek op de positie na 9.Pbd2 en Marc Lacrosse als zwartspeler.

Ik geef dus prioriteit aan 9..., Le7 maar opnieuw vergeet ik niet later als er tijd over is om ook de andere zetten te bekijken. 10.c3 blijkt voor wit de kritieke zet waarna we opnieuw kijken naar wat Marc al eerder gespeeld heeft. Na 10.c3 speelde hij, 3x Dd7 in de periode 2003-2004, 5x 0-0 in de periode 2008-2012 en 2 keer Pc5 in 2013. Alhoewel 0-0 vaker werd gespeeld, zal ik toch Pc5 prioriteit geven omdat dit recenter werd gekozen. Voor zet 11 herhalen we nog eens dit proces zodat we voorlopig na 11 zetten de volgende hoofdlijn verkrijgen: 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.La4 Pf6 5.0-0 Pxe4 6.d4 b5 7.Lb3 d5 8.dxe5 Le6 9.Pbd2 Le7 10.c3 Pc5 11.Lc2 d4

Als we nu opnieuw de eerder vermelde filter gebruiken op de correspondentie-database dan zien we al dat de oogst klein wordt maar desondanks nog steeds bruikbaar.
Output filter correspondentie-database voor wits 12de zet
Slechts 13 partijen maar in 10 van de 13 partijen werd 12.Pb3 gespeeld dus kies ik deze zet. Echter nu hebben we een probleem want er staan geen partijen meer in de database van Marc met 12.Pb3. Hoe kunnen we raden wat zwart zal spelen? Wel hiervoor gebruik ik opnieuw het engine openingsboek waar alle relevante bordpartijen in staan vermeld. Iemand die al 25 jaar dezelfde opening speelt zal wellicht wel op de hoogte zijn van wat topspelers spelen in deze stelling.
Openingsboek voor zwarts 12de zet
12...d3 blijkt de geliefkoosde voortzetting van de meeste topspelers (het openingsboek werd opgebouwd met enkel partijen van de sterkere spelers). Ik geef dus de prioriteit aan 12...d3 maar kijk indien er tijd over is zeker ook eens naar de alternatieven. Voor wits 13 de zet gebruik ik opnieuw de filter op mijn correspondentiedatabase waaruit blijkt dat 7x Lb1 tegen 3x Pxc5 werd gekozen in de gewonnen partijen voor wit. 13.Lb1 wordt dus geselecteerd. Er waren een zet geleden al geen partijen meer van Marc in de tornooidatabase dus ik gebruik voor zwarts antwoord opnieuw het openingsboek. Dit proces blijf ik herhalen tot we aan wits 26 zet geraken !! De kritieke hoofdlijn is dan 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.La4 Pf6 5.0-0 Pxe4 6.d4 b5 7.Lb3 d5 8.dxe5 Le6 9.Pbd2 Le7 10.c3 Pc5 11.Lc2 d4 12. Pb3 d3 13.Lb1 Pxb3 14.axb3 Lf5 15.Le3 0-0 16.Te1 Dd5 17.Ld4 d2 18.Te2 Lxb1 19.Txb1 Pxd4 20.Pxd4 Lg5 21.g3 c5 22.Pf5 Dd3 23.Pd6 Dg6 24.h4 Lxh4 25.Txd2 Le7 26.Ta1

Deze laatste witte zet blijkt alleen in correspondentieschaak gespeeld te zijn en niet eerder in tornooischaak of tenminste er zijn geen referenties in mijn tornooidatabase. Het is dus onmogelijk om nog verder te voorspellen wat zwart zal spelen maar dat hoeft ook niet meer. Zelfs al komt de hele lijn op het bord dan nog heb je eigenlijk een stelling waarin partijen in correspondentieschaak met wit gewonnen zijn. Naar alle waarschijnlijkheid zal zwart dit niet weten want anders had hij wel afgeweken. Het volstaat nu om de gewonnen correspondentiepartijen eens na te spelen om zo een idee te krijgen hoe de slotstelling verder kan ontwikkelen.

Duurt dit proces lang? Nee met een blad papier bij de hand waar je de zetten van de tegenstander + je eigen geselecteerde zetten noteert en het efficiënt gebruiken van de sneltoetsen kan je in enkele minuten een lijn doorlopen. Daarna nog enkele minuten om de slotstelling te begrijpen en je kan overstappen naar de volgende lijn. In 4 uurtjes kun je met deze methodologie heel wat varianten bekijken. In elk geval was Marc onder de indruk van wat ik allemaal toonde in de post-mortem.

En de opening van de partij zelf? Wel ik zal niemand verrassen dat de kritieke hoofdlijn op het bord kwam want anders had ik geen artikeltje kunnen schrijven. Marc wijkt uiteraard ergens af maar voor de rest van het verhaal verwijs ik naar de viewer. De annotaties heb ik achteraf toegevoegd.
Toeval of valt er toch iets te zeggen voor de wijze van mijn database-gebruik? De waarheid zal wel ergens in het midden liggen. In elk geval geloof ik wel in mijn aanpak en zie ik resultaten. Dit jaar opnieuw 7/9 in Gent maar met een beduidend hogere TPR van 2383 elo.

Dus weinig creativiteit maar wel organisatie, discipline en methodologie zijn de sleutels. Nee ik beweer niet dat je hiermee altijd en overal een passend antwoord kunt vinden. Er zijn stellingen die je niet op deze wijze kunt oplossen en waar veel meer eigen inbreng noodzakelijk blijft. Er zijn ook enkele valkuilen die ik wel eens in een ander blogartikel zal bespreken. De lezer moet dus dit artikel begrijpen als een gids waarmee een groot aantal openingsproblemen in een erg korte tijd kunnen worden opgelost.

Brabo

woensdag 19 november 2014

Kasparov over Kasparov deel 3


De nieuwste van Kasparov is uit en … het is een halve ontgoocheling. Jammer dat ik de boekbespreking zo moet beginnen, maar ik keek vooral uit naar zijn kijk op de partijen van de WK’s na het Karpov-tijdperk en nu blijkt dat hij hier amper een tiental pagina’s per WK (Short, Anand, Kramnik) aan besteedt. Kasparov heeft in zijn voorbije boeken zo op detail ingezoomd op zijn partijen met Karpov, dat ik eigenlijk een gelijkaardige benadering had verwacht voor zijn andere WK-matchen. Kasparov slaagde erin om ook de remises in de lange eerste match (1984-85) interessant te laten worden. Maar geeft hij van elke niet-Karpov match slechts enkele partijen, bv van de Kramnik-match slechts twee partijen en twee partijfragmenten. En dat terwijl – volgens mij althans – de match tegen Short zowat de meest spectaculaire was van alle matchen die hij gespeeld heeft. Prachtige openingen en middenspelen, een Westerse uitdager, wat gebekvecht buiten de tornooizaal, een goede coverage van de BBC, kortom eindelijk een match met wat “leven” in – een groot contrast met de matchen tegen Karpov, die zich vooral op het schaakbord afspeelden en wel schitterend schaak opleverden, maar weinig meer. Voor de uitstraling van die matchen moest vooral Kasparov zelf zorgen.

Een globaal minder punt is dat het boek slechts drie + één hoofdstukken telt. Voor een boek van 501 bladzijden is dat te weinig. Het eerste hoofdstuk (blz 7-170) is meteen al “Short, Anand en Las Palmas”, wat een weerspiegeling is van de beknopte behandeling van die WK-matchen (Short: 24 blz, Anand: 17 blz). Dat is een gigantische snoei in vergelijking met de aandacht die hij zijn matchen uit 1986 en 1987 tegen Karpov geeft (een volledig boek!) en een voorafspiegeling van de mix WK/tornooischaak in dit en volgend hoofdstuk. Die mix maakt het boek nog minder doorzichtig – Kasparov had hier veel beter de WK’s behandeld in afzonderlijke hoofdstukken, met daartussen zijn soms zeer succesrijke tornooiresultaten. De drie hoofdstukken zijn door deze aanpak te groot en vormen geen eenheid in tijd noch thema. Waarom is de opdeling dan zoals ze is? Op het einde van hoofdstuk 1 noemt Kasparov het tornooi van Las Palmas 1996 de moderne variant van het AVRO-tornooi van 1938 – de nieuwe en de oude topspeler (Aljechin/Kasparov en Capablanca/Karpov) tegen de jeugd. Met 6,5/10 wint Kasparov het tornooi en wordt Karpov met 4/10 alleen laatste. Het einde van een tijdperk – vanaf nu speelt Kasparov tegen de nieuwe generatie. Dat is een geldig argument (wat niet wegneemt dat dat eerste hoofdstuk best in kleinere partjes kon opgedeeld worden).

Hoofdstuk 2 (Second Peak) loopt van Linares 1997 (blz 171) tot de verloren match met Kramnik (blz 330). Ook hier kan ik akkoord gaan met het slotmoment van dit hoofdstuk, niet met de grootte.

Hoofdstuk 3 (Life after Death, 331-460) loopt tot zijn laatste tornooipartij (tegen Topalov in Linares 2005). Eveneens logisch. Dat hoofdstuk vier het vierde wiel aan de driewieler is, is jammer, maar tja.

Wat inhoudelijk opvalt is dat het lijkt alsof hij zich alleen nog maar op Karpov in een matchsituatie goed kon voorbereiden. Short en Kramnik verrasten hem volledig met hun openingen en mede door extra-schaakbeslommeringen laten deze matchen blijkbaar een mindere nasmaak in Kasparovs mond na. Ook dit leidt tot de indruk dat Kasparov deze matchen stiefmoederlijk behandelt, omdat hij niet degene was die aan het roer stond, maar zijn tegenstander. Hier was niet “Kasparov de Grote” aan het werk, maar Kasparov de gewone supergrootmeester zonder meer. Over die momenten schrijft hij duidelijk niet graag. Dat vind ik een groot minpunt, want de partijen van deze drie matchen verdienen duidelijk meer. Voor de match met Kramnik kunnen we gelukkig terugvallen op de gedetailleerde beschrijving van Bareev in het boek “From London to Elista” (geen idee of er boeken van dergelijk niveau zijn van de Short en de Anand match).

Anderzijds is het maar een halve ontgoocheling, omdat het tornooischaak dat hij sinds 1993 speelde, er wel goed uitkomt. Niet fantastisch, maar goed tot zeer goed. Goed, omdat de sleutelpartijen er prima uitkomen en nu met de analyses van “de meester” verduidelijkt worden. Kasparov heeft zoveel modelpartijen gespeeld dat ze opsommen in deze korte bespreking al bijna teveel lijkt.

Mijn persoonlijke favoriet is Shirov-Kasparov (een modelpartij voor iedereen die de Sveshnikov speelt met zwart), maar ik maak van de gelegenheid gebruik om eens een “gewone” partij van Kasparov te geven. Nikolic was lange tijd net geen top tien speler, maar wel een vaste klant op toptornooien in de 90’er jaren. Niettemin was Kasparov’s score tegen Nikolic 13,5/16 (!). In de partij offert Kasparov  tijdelijk een paard, om het zwart moeilijk te maken, maar Nikolic speelt prima mee. Het gevolg is dat dit eigenlijk een zeer hoogstaande partij wordt, die analyses met de computer vandaag de dag rustig kan doorstaan. Pas door tijdnoodblunders gaat de partij voor zwart verloren. De partij krijgt zes volle bladzijden commentaar – en niet enkel zettenreeksen – ik geef het commentaar van Kasparov bij wits negende, dertiende en vijftiende zet. De leestekens bij de zetten zijn die van Kasparov.
In de analyses wordt ook duidelijk dat Kasparov de partijen achteraf met de computer doorkamd heeft. Op zet zestien geeft hij een verbetering op zijn analyses dankzij gebruik van de computer in 2012. Het analyseniveau van deze partij is hoog en representatief voor de rest van de partijen in het boek (en vergelijkbaar met de analyses in zijn andere boeken). De partij die erop volgt (Kasparov-Shirov uit hetzelfde tornooi in Horgen 1994) is trouwens ooit ”de partij van de 21ste eeuw genoemd”. Kasparovs torenoffer tegen de loper op b7 wordt nog altijd niet gevonden door computers (zie een vorig artikel op deze site). Zijn de analyses van hoog niveau en nog leesbaar (geen oerwoud à la Hubner), dan zijn de omkaderende commentaren vaak wel nog gekleurd. Wint Kasparov, dan was het bijna against all odds, verliest hij, dan was hij ziekjes, met zijn gedachten elders of gewoon een slechte dag. Blijkbaar heeft de gezonde Kasparov nooit verloren.

En toch kan ik de partijensectie niet fantastisch noemen, omdat een aantal partijen slechts partijfragmenten zijn – soms van slechts één zet. Dan is het een beetje boerenbedrog om het boek aan te kondigen als zijnde een partijenverzameling met zijn 100 beste partijen na de Karpov-matchen. Dan verwacht ik tenminste 100 volledige partijen. En eigenlijk kan Kasparov best meer partijmateriaal voorleggen, gezien zijn oeuvre – het zou het inlevingsvermogen in de tornooien die hij beschrijft ten goede komen.

Voor alle duidelijkheid, er zijn wel degelijk meer dan 100 partijen, maar de +100 nummers komen voor in hoofdstuk vier, met alle simultaanpartijen, rapid en blitzpartijen. Dit hoofdstuk doorkruist de chronologie (wat op zich al jammer is – het had voor afwisseling kunnen zorgen met de 440 blz over Kasparov de Grote), maar is bijna niets meer dan een verzameling “best of” minder belangrijke partijen. Partijen uit deze sectie die besproken worden, nemen gemiddeld een tweetal bladzijden in beslag – een duidelijk verschil met de “echte” partijen uit de eerste drie hoofdstukken.

Kasparov raakt heel kort even zijn gebruik van de eerste Chessbase versie aan – nog een half gemiste kans om hierover uit te wijden. Ook heeft Kasparov ervoor gekozen om geen tornooitabellen te plaatsen, wat ruimte spaart, maar de tekst minder “breekt”. Het is één grote, lange tekst – en het aantal anekdotes valt ook een beetje tegen – blijkbaar praat Kasparov niet graag uit de biecht wat betreft roddel over collega’s. Wel bespreekt hij het incident van Linares tegen Polgar, toen hij het stuk wel/niet losliet en een andere zet met zijn paard speelde. Volgens Kasparov was er niets aan de hand – of wat dacht U?

Op het einde laat hij duidelijk merken dat hem geen WK-match meer gegund is (waarschijnlijk door zijn politieke ambities in Rusland), maar ook de spelers vinden hem meer een has-been, die plaats moet ruimen voor de nieuwe generatie. Bemerk dat Kasparov tot het einde van zijn carrière de nummer één van de wereldranglijst was! Persoonlijk denk ik dat hij veel te vroeg gestopt is; het feit dat hij nu en dan nog opduikt bij grote evenementen en op internet, duidt er toch op dat hij het schaken nooit zal/kan loslaten. Zijn verliespartijen zijn niet enkel tegen de wereldtop, maar komen nu ook voor tegen mindere goden (o.a. Huzman). Wel is Kasparov nog zo eerlijk om zijn laatste officiële partij te becommentariëren (verlies tegen Topalov in Linares).

Ooit maakte ik de bedenking dat Kasparov na zijn predecessors en zijn eigen schaakbiografie misschien ook nog wat boeken kon schrijven over zijn opvolgers (zie boekbespreking) Nu ik dit boek gelezen heb, hoop ik dat hij het niet doet. Het is me duidelijk geworden dat het voor Kasparov enkel om zichzelf draait. Hij lijkt niet in staat om op een objectieve manier lovende woorden te schrijven over wat na hem is gekomen in de schaakwereld.

Enerzijds jammer, het zou interessant zijn om zijn kijk te krijgen over de tien jaren die verstreken zijn na zijn afscheid – op schaaktechnisch vlak wel te verstaan (op schaakpolitiek vlak maak ik me geen illusies – en zijn kritiek dat het schaken zich nu verschuilt in uithoeken van de wereld als Khanty-Mansyisk of Elista, in plaats van op het voorplan te staan in London of New York is zeker terecht). Vooral de opkomst van de nieuwe generatie, die Kasparov nauwelijks gekend heeft (Carlsen, Caruana, Nakamura) zou interessant commentaar opleveren. Maar gezien mijn voorgaande kritiek, nl dat Kasparov zich als het culminerend punt van de schaakevolutie beschouwt, zit het er dik in dat die kritiek niet zo objectief zou zijn.

Misschien heeft het schaakspel even stilgestaan na Kasparov en moesten we wachten tot Carlsen alles op een hoopje speelde, vaak nog zonder uitgekiende openingsvarianten, het handelsmerk (maar later ook de zelf gecreëerde zwakte) van Kasparov. Maar het schaken is nu zeker levendiger dan ooit;  alleen jammer dat het zonder Kasparov is, want hij had nog perfect 10 jaar kunnen meedraaien aan de top. Maar de pijn van het verloren imago was hem te groot en eigenlijk heeft hij net als Fischer (en Judit Polgar) gestopt toen hij nog top was. Het zal geen toeval zijn dat hij vaak de totaalscore tegen sommige andere toppers vermeldt – die zijn vaak enorm in zijn voordeel. Enkel Kramnik, Lautier (in klassiek schaak) en Gulko (3/8) hebben een plusscore (over meerdere partijen) tegen Kasparov kunnen opbouwen. Waarschijnlijk hebben slechts zeer weinig spelers zo’n overwicht aan de dag gelegd.

En nu het woord computerschaak is gevallen – bijna geen woord over de vele partijen en matchen die Kasparov tegen computers gespeeld heeft. Deep Blue krijgt een halve zin (!), de andere matchen zelfs geen vermelding en zijn partij tegen de wereld heb ik niet teruggevonden – toch wel een manco voor dat habbekrats-hoofdstuk 4.

Dit alles doet me besluiten dat Kasparov er hier beter had aan gedaan om het boek in twee delen op te splitsen om tenminste zijn WK-matchen volledig te bespreken, van partijfragmenten volledige partijen te maken, de chronologie beter te bewaken (de enige reden om de rapid- en simultaan partijen in hoofdstuk vier samen te brengen lijkt om zijn “100 beste partijen sinds 1993” na elkaar te kunnen zetten). Dat zou hem ook de kans geven om het boek wat meer gestructureerd te maken.

Waarom heeft hij het niet gedaan? Projectmoeheid of vond hij de verhouding 5 boeken predecessors, 4 boeken Karpov en 3 boeken hemzelf voldoende?

Tot slot nog wat kleine opmerkingen. Een blik op de index achteraan – die lijkt een beetje verhaspeld (de alfabetisch gerangschikte referenties naar de partijen staan noch in volgorde van tijd, noch in volgorde van pagina’s waar de partijen besproken worden). De index toont ook dat Kasparov de man was van partijen tegen de wereldtop – zijn voorbereiding op gekende tegenstanders was het halve werk. Vandaar dat het boek voor 90% bestaat uit partijen tegen zo ongeveer de top tien van de wereld en slechts nu en dan tegen een mindere god. Een opvallende naam bij die “mindere goden” is trouwens onze halve Belg Chuchelov, die Kasparov prijst als een goede grootmeester (nu trouwens secondant van Caruana). Wat dat betreft is hoofdstuk vier dan toch een lichtpuntje: andere tegenstanders of kortere tijdslimieten zorgen wel degelijk voor interessante partijen. En de fout tegen het Engels “an historic tournament” blijft net als in de vorige boeken consequent aangehouden.


Alles bij elkaar zou ik dit boek een drie op vijf geven – het is misschien het slechtste uit de hele reeks. Dat klinkt negatief, maar de overige boeken stonden dan ook op een zeer hoog niveau.

HK5000

maandag 17 november 2014

Partijen becommentarieren

In toptornooien wordt vaak aan de winnaar gevraagd om zijn partij eens te komen uitleggen voor een camera. Hierdoor krijgt het publiek een glimp van wat de topgrootmeester allemaal heeft gezien en welke gedachten er door zijn hoofd gingen tijdens de partij. Ik vind deze post-mortems steeds het meest interessante en entertainende van de hele uitzending. Niemand behalve de betrokken spelers kunnen deze inzichten geven en dus is het ook logisch dat een becommentarieerde partij best gebeurt door een van beiden.

Als ik dan in mijn vorig artikel live borden vraag voor een commentator bij de projecties dan besef ik ook wel dat deze taak niet licht mag worden opgenomen. Goede commentaar geven over een partij die je zelf niet speelt/ gespeeld heb, is niet eenvoudig. Ik betrap mijzelf er soms op dat ik bij online live commentaar soms het zo op de heupen krijg dat ik de commentatoren het stilzwijgen opleg en dan maar uitsluitend nog kijk naar de varianten en evaluaties van de programma's. Ik kan dus HK5000 wel volgen in zijn laatste artikel.

Op mijn blog zal je weinig gedetailleerde commentaren vinden van partijen die ik zelf niet gespeeld heb. Heel wat partijen van anderen staan op deze blog maar die hebben als functie om een bepaald thema te illustreren. Een partij in detail fileren doe ik bijna uitsluitend als ik zelf betrokken speler was. Mijn artikeltje welke partijen analyseren legt uit dat ik al mijn eigen gespeelde standaard-partijen uitpluis. Hiermee vermeld ik ook onrechtstreeks de 2de belangrijke reden waarom partijen van andere spelers meestal minder goed worden becommentarieerd. Iemand die een beetje actief is als speler heeft al meer dan voldoende analysewerk door zich bezig te houden met zijn eigen gespeelde partijen. Goede analyses maken zoals uitgelegd in mijn artikel analyseren met de computer vergt veel tijd.

Uiteraard is tijd een relatief begrip want motivatie hangt hierbij nauw samen. Dit gedrag zie ik trouwens ook op mijn blog. De meeste reacties komen van schakers die hun naam vermeld zien in het artikel. Zich onthouden van commentaar is dan veel moeilijker wat niet wil zeggen dat ik geen commentaren wil zien, integendeel. De fragiele balans tijd/ motivatie was ook de reden waarom ik in het verleden een aantal keren beleefd weigerde om bepaalde analyses te maken (zoals bv. voor het geprezen boek over de Tarrash verdediging). 

Vandaag kan iedereen met schaakprogramma's een deftige analyse maken van een opening, zie artikel theorie. Je zoekt in de relevante database alle belangrijke partijen op en je neemt ze 1 voor 1 onder de loep. Welke databases relevant zijn en welke partijen ik belangrijk vind, werd besproken in het artikel improvisatie. Alleen al je eigen repertoire hiermee klaarstomen is een titanenwerk of misschien zelfs onmogelijk. Het spreekt voor zich dat je slechts een grondige openingsstudie maakt als je er vrij zeker van bent dat je die ook achteraf zult gebruiken.

Een partij becommentariëren door anderen gespeeld en bovendien met een opening die helemaal buiten je repertoire valt is geen lachertje. Ik lees dan ook vaak commentaar die de bal helemaal misslaat. 2 voorbeeldjes van het internet waaraan ik niet kon weerstaan om te reageren: schaaksitechessbase. In het boek My Great Predecessor Part 2 betrapte ik zelfs Kasparov op een duidelijke tekortkoming in de analyse. Het betreft de partij Bronstein - Ljubojevic waarvan ik al een fragment vermeldde in mijn artikeltje de horizon.
In de analyse wordt verteld dat 10.Pf3 de beste zet is maar ik stel mij daar serieuze vragen bij vooral omdat Kasparov daarna zelf zegt dat hij niet zeker is dat er een voordeel mee te behalen is. Bovendien wordt over het kritieke 10.d6 geen woord gerept. Nochtans is de zet al bekend van 1976 dus vele decennia voor het boek werd geschreven. Zelf heb ik er 1 standaardpartij meegespeeld.
Uiteraard is de hamvraag wat er gebeurt als zwart de toren neemt op h1. Online heb ik al talloze blitz en bulletpartijtjes in die lijn gewonnen. Een korte samenvatting kan je hieronder bekijken.
Ik verwijt Kasparov zeker niets want het is een opening dat hij met geen van beide kleuren ooit heeft gespeeld en wellicht evenmin bestudeerd heeft. Trouwens de andere partijen waar hij wel openingskennis van heeft, compenseren ruimschoots. Ik heb wel problemen als een commentator met opzet zaken verzwijgt omdat het niet past in het verhaal of omdat ze bepaalde eigen tekortkomingen zou aantonen. Zo heb je er jammer genoeg ook heel wat. Eerlijkheid is m.i. de voornaamste troef om de lezer of toeschouwer te boeien.

Brabo

vrijdag 7 november 2014

Computerschaak

Met het internet is de stroom aan informatie vandaag de dag bijna onoverzichtelijk. Wie Chessbase volgt (en ik vernoem bewust niet Chessvibes, dat na de overname door Chess.com nog maar een schaduw is van de site van weleer) weet waarover ik spreek. Er zijn niet alleen de toptornooien, waar bij momenten het ene meteen het andere opvolgt, maar er is nog altijd de nationale en lokale actualiteit, twic en de vele andere blogs en sites. Om nog maar te spreken van DVD’s,  schaakmagazines en boeken – al dan niet van blijvende waarde.

Actueel loopt het zevende seizoen van TCEC, en de partijen zijn live te volgen. Voor wie TCEC nog niet kent – het kan doorgaan als het officieuze engine-WK voor tornooischaak. In de loop der jaren heeft het credibiliteit opgebouwd, de tornooien verlopen vlot en de website is voorbeeldig. Met het WK voor de deur (ik schrijf dit artikel op 6-7 november), zal het moeilijk kiezen worden. Ik heb in de vorige WK-match tussen Anand en Carlsen enkele partijen live gevolgd (gezien het tijdsverschil met Indië kon dat netjes na kantooruren) en het was echt genieten. Vooral de partij waarin Carlsen in het toreneindspel twee pionnen opgeeft om het met zijn opgerukte koning en pion het Anand toch maar moeilijk te maken, maakte live een grote indruk op mij. Met een engine op de achtergrond is het makkelijker om het partijverloop te snappen en daarin licht volgens mij de meerwaarde van het live volgen van grootmeesterpartijen.

Sommigen zullen misschien vinden dat het beoordelen van een stelling met één enkel getal het schaken tekort doet, maar voor veel “gewone” schakers – en ik reken mezelf hier ook toe – vervult de evaluatie de rol van commentator-grootmeester, die de partij onmiddellijk veel begrijpelijker maakt.
Recent – en eigenlijk nog altijd, want het tornooi is nog bezig – volg ik ook het zevende seizoen van TCEC. We zitten in stage 2 en ik betrap me er dagelijks op dat ik snel even kijk hoe het er voor staat in de partij die aan de gang is. Het tornooi is gruwelijk sterk – een Carlsen zou geen schijn van kans maken, want alle engines zijn sterker dan hem. Zo is de gemiddelde rekendiepte 25 à 30 halve zetten en gebeurt het dat je op het einde van de hoofdvariant een eindspel op het bord hebt, terwijl de opening nog niet voorbij is. Nog een voorbeeld: Chiron kondigde tegen Naum mat in 93 aan. Op zich geen record (in de Lomonosov databank zitten matsequenties van meer dan 500 zetten), maar het blijft toch indrukwekkend hoever de inbreng van schaakcomputers reikt. Maar de site biedt alle comfort om de partijen te volgen. Het leuke is dat er dit keer gespeeld wordt zonder openingen – de engines moeten zelf openingstheorie “uitvinden” en proberen in goede stellingen terecht te komen (hier wordt dus beroep gedaan op “zeer vroege” middenspelkennis al dan niet aanwezig in het programma – kennis die anders enkel hoeft aanwezig te zijn wanneer de tegenstander vroeg uit boek probeert te komen).

De vier topengines (Komodo, Stockfish, Houdini en nieuwkomer Gull) hebben hun eigen trekjes. Vooral Komodo’s analyse in zijn partij tegen Houdini maakte veel indruk op mij.
Komodo had een pion geofferd voor blijvende druk op wits stelling en je kon zien dat Houdini daar nooit ging uit raken zonder teruggave van het materiaal. Hier gaf Komodo constant een minieme plus aan voor wit (ondanks de pion die wit extra had) en het hield die evaluatie constant aan (de stelling veranderde ook niet gedurende 30 zetten). Houdini beoordeelde die stellingen wel op een iets verschillende wijze, hoewel er wezenlijk niets veranderde. Het was duidelijk dat Komodo hier een veel “menselijker” evaluatie van de stelling had en bijna het pure reken- en telwerk van minieme (en in dit geval nutteloze) voordeeltjes overstegen had. Op het einde brak Komodo dan ook door de stelling (ik laat nu in het midden of dit aan de betere evaluatie lag, of aan een beter zoekalgoritme – feit is dat Komodo de stelling juister en consequenter geëvalueerd had en wat mij betreft de partij terecht had gewonnen). Een dergelijke verbetering is een groot voordeel voor elke schaker en hierin lijkt een grote meerwaarde voor het analyseren met Komodo te liggen.

Dit was slechts één voorbeeld ten gunste van Komodo – tegen Protector strafte hij subliem een “mindere” damezet in het eindspel af (ik vraag me af of iemand als Carlsen of Caruana deze kans zou opgemerkt hebben). Op zet 54 speelt Protector Dd7 ipv het door Komodo geanticipeerde Db8., Hierop wordt zwart in een lange variant compleet uit verband gespeeld (Komodo’s evaluatie stijgt tot maximaal 0.85), maar het voordeel blijkt onvoldoende om te winnen, wegens te weinig materiaal op het bord. Meteen al een tegenvoorbeeld dus, maar niettemin eveneens een leerrijke fase en een epische partij.
Een tweede opmerkelijk feit dat ik opmerkte bij Komodo, was dat het programma naarmate de partij vordert, het sneller begint te rekenen – bij haast geen enkel ander programma is dit zo uitgesproken. In de partij tegen Houdini startte Komodo aan 17.000 knps en eindigde bij zo’n 40.000 knps – Houdini bleef zeer vlak net onder 30.000 knps gedurende de hele partij. Blijkbaar is Komodo zo geprogrammeerd dat in het eindspel minder factoren moeten berekend worden, zonder dat de speelsterkte daaronder lijdt. Tel daarbij een uitgekiend zoekalgoritme (Komodo rekent vaak dieper dan engines die wel sneller rekenen) en je hebt blijkbaar een recept voor een topprogramma. Het gebeurt vaak dat een nieuwe engine gepromoot wordt als “onmisbaar” of een grote stap vooruit, maar in de afgelopen tien jaren, kunnen we de game changers in computerland nog altijd op één hand tellen: Fruit, Rybka, Houdini en nu misschien wel Komodo. In een wereld waarin het gemakkelijk is om prima te analyseren met gratis engines, is Komodo misschien wel weer een aankoop waard.

Stockfish is minder extreem geworden in zijn evaluaties, maar was op het ogenblik van schrijven met Komodo de enige ongeslagen engine. Ik ben persoonlijk een fan van Stockfish, al was het maar omdat dit een freeware project is – een voorbeeld van de kracht van samenwerking over het internet. Het was trouwens het eerste programma dat sterker dan Houdini werd ingeschat op de CCRL-site. Cheng (nr 46 op de CCRL-lijst) werd in de onderlinge partij heel simpel van het bord getikt in amper 34 zetten – bijna grootmeester tegen amateur.

Houdini is een vaste waarde geworden, maar de rek lijkt eruit. Het programma heeft sinds versie 1.5 een matige vooruitgang geboekt, maar mist de consistente verbeterstapjes die het Komodo team nu al enkele versies kan voorleggen (wijlen Don Daily gaf tot voor zijn dood te kennen dat hij nog altijd ideeën had om het programma te verbeteren). Niettemin speelt het programma nog altijd bovenaards en wint haast altijd tegen de zwakkere programma’s. Een occasionele nederlaag tegen een bijna gelijkwaardige tegenstander (Komodo, Chiron) lijkt daarbij de kost die hiervoor betaald wordt . De winstpartijen zijn echter indrukwekkend. Wie denkt dat op een niveau van 3000+ combinaties niet meer mogelijk zijn en winst/verlies te wijten is aan slecht programmeerwerk, moet zeker de partij van Naum-Houdini bekijken, waar Houdini met 19…Txb3 een tijdelijk kwaliteitsoffer speelt, de witte dame wint voor twee torens, de witte pionnen uit elkaar slaat en ze uiteindelijk één voor één kan oprapen.
Deze drie engines verdelen onder elkaar alle finaleplaatsen van de afgelopen TCEC seizoenen – over hun suprematie kan moeilijk getwist worden.

Gull is de nieuwe ster aan het firmament – op CCRL40 (zo ongeveer de meest betrouwbare referentielijst voor enginesterkte) stond het al op plaats vier – maar hier lijkt het zijn reputatie te bevestigen. Sommige partijen lijkt het met “geluk” te winnen, maar computerschaak onderscheidt zich net van “menselijk” schaak dat geluk ontbreekt (geen slechte dag, geen schaakblindheid, geen vermoeidheid). Persoonlijk ken ik de engine nog onvoldoende, maar potentieel heeft het ding zeker en het kan misschien nog voor verrassingen zorgen in de volgende etappes (het is toegestaan om een nieuwe versie te laten spelen in latere tornooifases).

Junior is de nummer vijf – het programma heeft al een ganse kast wereldtitels in de wacht gesleept (hoewel men kan argumenteren dat die soms op WK’s behaald werden waarin niet alle topengines present waren). Het heeft ook enkele knappe partijen gespeeld, waarbij zijn evaluatie (die ik al altijd heel neutraal gevonden heb – een beetje zoals Komodo nu) nogal vaak de juistere bleek. Een opvallend voorbeeld was Junior-Chiron, waarin op lange termijn de h-lijn (en de zwakke positie van de zwarte koning) meer belang had dan de twee verbonden zwarte vrijpionnen in het centrum.
Engineschaak saai? Wel, het zal niet in detail vermeld worden in de schaakgeschiedenis, maar zoals het op TCEC gepresenteerd wordt, is het zeker genietbaar. En dat alle partijen in de analysesectie te downloaden zijn (eigenlijk overbodig, want op de site zelf zijn ze met alle informatie terug naspeelbaar), maakt de fun compleet. En hiermee zijn we weer aanbeland bij het begin: computerschaaksites genereren automatisch honderden extra partijen per dag – partijen van (zeer) hoge kwaliteit. Weer een extra informatiebron om partijmateriaal te checken…

HK5000