dinsdag 25 december 2012

Aljechin met g6

Ook dit seizoen stond opnieuw de stilaan klassieke topwedstrijd voor het Deurnse clubkampioenschap tegen Robert Schuermans op het programma. In eerdere uitgaven hadden we eens een aljechin met g5 en een Schliemanngambiet.  Ook deze keer koos Robert voor een nieuw systeem in zijn repertoire om te scherpe en diepe openingsvoorbereidingen te vermijden. Dit is een tweesnijdende strategie want je handicapt jezelf uiteraard ook door iets nieuw te spelen waarvan je weinig tot geen ervaring hebt. De mosterd werd gehaald bij onze clubgenoot Guy Dugailliez die al geruime tijd de Aljechin met g6 op zijn repertoire heeft staan. Op zich erg riskant want zoals te verwachten, had ik omwille van Guy al eens eerder dit systeempje vluchtig bekeken. Als ik een voor mij onbekende/ vervelende opening zie tijdens o.a. mijn blitzpartijtjes in de club dan zal ik achteraf thuis altijd eens opzoeken wat de theorie aangeeft.

Het was dan ook geen verrassing dat ik al snel met wit een openingsvoordeel behaalde en een stevig tijdsvoordeel op de klok. Desalniettemin was de uiteindelijke overwinning niet vlekkeloos want daarvoor begreep ook ik te weinig van het type stelling die resulteerde uit de opening. Hieronder kan je de partij naspelen met enkele analyses.
De analyses zijn niet echt hoopgevend voor zwart. Echter de lezer die aandachtig de analyses heeft nagespeeld, zal wel gezien hebben dat ik een referentie maakte naar de 'Sergeevvariant'. Ik leerde het eerst over deze variant in 2010 via chesspub waar een nieuw Aljechinboek becommentarieerd werd. De voor mij onbekende Amerikaanse IM Timothy Taylor koos voor een selectie minder bekende systemen en schreef een openingsboek voor de modale tornooispeler.

Populair werd het systeem niet maar grootmeesters zoals Alexander Khalifman en Jean-Marc Degraeve vonden het wel voldoende interessant om het in de praktijk eens te testen. Echter mijn interesse in het systeem werd pas echt aangewakkerd nadat ik ontdekte dat dezelfde variant begin 2012 aanbevolen werd in SOS 14. Dit is al dan niet toevallig dezelfde editie die ik hier op de blog eens zwaar bekritiseerde voor plagiaat, zie voormalig blogartikeltje. In elk geval origineel of vernieuwend is het gros van de aanbevelingen in SOS niet.

In tegenstelling met Alekhine alert! is SOS in onze regio een bekend boekje vandaar ik het een goede idee vond om samen met de partij tegen Robert dit variantje eens uit te pluizen. Geen overbodig luxe bleek al snel bij het doorbladeren van de laatste twics want in het voorbije Belgisch kampioenschap kwam de variant al op het bord tussen David Roos en Roel Hamblok. Het begint mij trouwens op te vallen hoe vaak Davids repertoire samenvalt met mijn repertoire dus ik ga zijn partijen vanaf nu beter opvolgen, zie de eerdere vermeldingen in de blogartikels the modern french en een minithematornooi. Uiteindelijk spendeerde ik meer dan een week analyseren aan dit variantje waarvan ik een beknopte samenvatting op deze blog publiceer. Om de analyses iets aantrekkelijker te maken, heb ik ze ingekleed met de partij Roos- Hamblok, zie hieronder.
Ik geloof dat heel wat van mijn analyses een nieuwe en diepere kijk brengen in deze nog relatief onbekende variant. Ik heb gebruik gemaakt van enkele topprogramma's zoals Houdini en Rybka maar praktische testen zijn noodzakelijk om de deugdelijkheid van de analyses te bevestigen.

Brabo

dinsdag 18 december 2012

Zwart beest

Het fenomeen van een zwart beest in de sport- en spelwereld is iets vreemds. Hoe te verklaren dat bij een treffen tussen twee gelijkwaardige partijen, er één bijna altijd aan het langste eind lijkt te trekken? Dat een scheefgetrokken score zich kan voordoen bij een duidelijk verschil in sterkte, is nog te verklaren. Maar wanneer zich dit voordoet bij bepaalde combinaties van spelers of teams, is het moeilijker een duidelijke reden te geven.
Hoe is het mogelijk dat de Russen de laatste jaren telkens naast Olympiadegoud grijpen, terwijl een kleiner en relatief zwakker team als Armenië net zo goed gedijt in dezelfde atmosfeer. Is ploeggeest de enige verklaring - of faalangst aan de kant van de Russen? Hoe komt het dat Kramnik en Morozevich een monsterscore hebben tegen Judit Polgar, terwijl Short er meestal niets van bakt in partijen tegen haar? Dat Polgar een slechte score heeft tegen Kasparov (3/17), kan voor een groot deel teruggevoerd worden op het incident in Linares 1994. Toen liet Kasparov een fractie van een seconde zijn paard losliet en speelde een andere zet - Polgar verloor de volgende acht partijen (met 3 remises ertussenin) voor ze eindelijk van hem won in 2002. Dit voorbeeld lijkt te wijzen naar misschien wel de belangrijkste oorzaak voor het fenomeen: wanneer (meestal) in het begin van de reeks onderlinge ontmoetingen, er een speciale "turn of events" heeft plaats gevonden, waarvan het psychologisch effect zeer lang nazindert. Enkele verliespartijen op rij kunnen dan bij de verliezende partij een gevoel losweken "dat het de volgende keer geen waar zal zijn". Zoiets overkwam Kasparov, die met een minscore tegen Gulko in hun laatste onderlinge partij in Linares het teveel forceerde om de partij naar zich toe te trekken en zo tegen een nieuwe nul aanliep. Tegen Lautier, ook iemand met een plusscore tegen Kasparov, wou hij in Amsterdam 1995 de bordjes terug in evenwicht hangen, maar verhaspelde hij zijn openingsvoorbereiding en mocht binnen de kortste keren opgeven.
Het fenomeen lijkt zich meer voor te doen tussen spelers wiens spelstijl of persoonlijkheid clasht: positioneel versus taktisch. Zo kon Janowsky, toch zijn hele leven een top 20 speler, geen vuist maken tegen Capablanca, na hun dramatische partij in San Sebastian 1911. Janowsky, de aanvaller, kon gewoon geen recept meer bedenken tegen de machine die Capablanca was - hij verloor zowat elk type stelling.

Een ander aspect dat kan meespelen is het tijdsgebruik. In Roeselare is meervoudig kampioen Kris Muylle iemand die een ganse partij kan afwerken in minder dan een kwartier; in Oost-Vlaanderen zijn Harry Cattoir en Chris Lanckriet ook nogal snelle jongens. Je hieraan aanpassen is soms een taak op zich - net alsof je maar je eigen bedenktijd krijgt om na te denken en de tegenstander gewoon op jouw tijd zit te denken. Voor sommige spelers is het zeer moeilijk om zich hieraan aan te passen; ofwel spelen ze hun gewone spel en dan zitten ze vaak na zet 20 al in tijdnood, ofwel proberen ze ook iets sneller te spelen en maken ze dan een fout.
Op internationaal vlak maakte Anand in het begin van zijn carrière ook vaak gehakt van grootmeesters, in een fractie van de bedenktijd die ze zelf hadden gebruikt.

Een algemene oplossing is er niet - of toch? Misschien kan de aanpak van Boris Gelfand wel vernoemd worden; voor zijn match met Anand, was de onderlinge score desastreus voor Gelfand (Megabase 2010). Gelfands witscore was +5=26-3; met zwart was het +1=19-13! Niet moeilijk dat iedereen Anand favoriet vond om de WK-match te winnen. Toch slaagde Gelfand erin om het hoofd koel te houden en de strijd enkel op het bord te laten plaats vinden. Een goede voorbereiding en een rustige, positionele aanpak hielden hem overeind in de korte match. Dat hij uiteindelijk (en zeker niet kansloos) verloor in de rapidpartijen, kan men toeschrijven aan het rapidtalent van Anand. Objectiviteit lijkt de sleutel: een nuchtere en grondige analyse van het waarom van het verlies kan de ogen openen. Waarschijnlijk is met deze match het angstgegner gevoel van Gelfand voor Anand verdwenen - het is uitkijken naar de eerste onderlinge tornooipartijen tussen beiden. Die staan al op het programma voor 2013.

HK5000

Elo inflatie

Met het elorecord van Magnus Carlsen zagen we recent op bijna alle schaaksites het spook van de elo inflatie opduiken. Voor velen was het duidelijk dat 2861 vandaag niet beter is dan 2851 in 1999 omdat zonder de inflatie er geen sprake zou zijn van een record. Er werd door sommigen zelfs aangetoond dat er 2,2% inflatie is t.o.v. het vorige record. Dus als ik mijn speelsterkte wil vergelijken met 1999 moet ik volgens hen mijn huidige elo met 2,2% corrigeren. Vreemd en de aangebrachte cijfertjes vond ik op zijn zachtst gezegd dubieus zodat ik zelf op onderzoek trok.

Om de evolutie in speelsterkte t.o.v. de elo te bepalen kijken we eerst eens naar de top 100 spelers in de wereld. Ik heb een vergelijking gemaakt tussen 2 snapshots : 1/10/2012 en 1/10/2002 wat mogelijk was dankzij de beschikbare tabellen op de fidewebsite.


Uit die tabel kunnen we heel wat informatie rapen:
Top 10: 2752,7 elo -> 2789,8 elo dus een stijging van 37,1 elo
Top 20: 2722,1 elo -> 2767,1 elo dus een stijging van 45 elo
Top 100: 2650,2 elo -> 2704,9 elo dus een stijging van 54,8 elo

Een eerste fabeltje die met deze cijfertjes weerlegd wordt, is dat de eloinflatie t.o.v. de ranking iets constant is. De 54,8 elo is een gemiddelde voor de top 100 maar voor individuele elo's kan er een serieuze afwijking op zitten.

Vervolgens kijken we even naar de gemiddelde leeftijden.
Top 10: 29,5 jaar -> 30,4 jaar dus een stijging van 0,6 jaar
Top 20: 31,1 jaar -> 31,2 jaar dus een stijging van 0,1 jaar
Top 100: 32,7 jaar -> 30,6 jaar dus een daling van 2,1 jaar

Hieruit kunnen we een belangrijke regel ontdekken van de eloinflatie t.o.v. de ranking. De eloinflatie t.o.v. de ranking is omgekeerd evenredig met de stijging van de gemiddelde leeftijd. M.a.w. hoe minder jonge spelers erbij zijn gekomen, hoe minder er eloinflatie t.o.v. de ranking gebeurt. 

Eveneens interessant is te kijken naar het aantal nieuwe spelers.
Top 10: 5 spelers die 10 jaar geleden nog niet in de top 100 stonden met gemiddelde leeftijd 23,92 jaar
Top 20: 9 spelers die 10 jaar geleden nog niet in de top 100 stonden met gemiddelde leeftijd 26,09 jaar
Top 100: 60 spelers die 10 jaar geleden nog niet in de top 100 stonden met gemiddelde leeftijd 26,55 jaar

Er is dus een echte aardverschuiving gebeurd in de top 100 waardoor de samenstelling nog nauwelijks lijkt op die van 10 jaar geleden. Om eloinflatie t.o.v. speelsterkte te bepalen is het dus onvoldoende om de 2 tabellen naast elkaar te leggen omdat je teveel verschillende spelers met elkaar vergelijkt op speelsterkte. Nauwkeuriger is enkel de spelers te nemen die in beide tabellen voorkomen en die te vergelijken. Echter ook dat gaat nog te ver want dit houdt geen rekening met bv. jonge spelers die nog volop verbeteren en 10 jaar later qua speelsterkte sterk geëvolueerd zijn. 

Vandaag bestaan er geen officiële elografieken die de speelsterkte van een modale actieve schaker over zijn ganse schaakloopbaan weergeven. De belangrijkste reden is uiteraard dat de elos pas geintroduceerd zijn in 1970 wat betekent dat er nog geen elogegevens beschikbaar zijn over een complete schaakloopbaan. Desalniettemin mits enige creativeit door het plakken van de elocurves van een jonge, van middelbare leeftijd en oudere schaker kan je toch onderstaande grafiek creëren.

Hierin zien we dus een snelle stijging van de speelsterkte in de jeugdjaren die sterk afbuigt op 20 jaar. Tussen 20 en 30 zien we een kleine gemiddelde stijging van een extra 50 elopunten. Rond 30 jaar speelt men op zijn best en kan men door ervaring en voldoende spelen dit niveau vasthouden tot ongeveer 50 jaar. Vanaf 50 begint het onvermijdelijk verval in een vrij gestaag tempo. 

Vooreerst wil ik stellen dat de curve de gemiddelde speelsterkte toont van de gemiddelde speler die gans zijn loopbaan actief blijft. In realiteit zullen er zeer grote afwijkingen bestaan maar voor het bepalen van de elo-inflatie t.o.v. de speelsterkte is dit m.i. wel bruikbaar omdat we net geïnteresseerd zijn in gemiddelden en niet in individuele gevallen.

Ik besef tevens dat deze grafiek de zwakke schakel is in mijn blogartikeltje want ik heb geen harde bewijzen dat tussen 30 en 50 jaar een actieve speler zijn beste niveau kan houden. Ik kan enkel verwijzen naar het voorbij wereldkampioenschap waar 2 plus veertigers (Anand & Gelfand) bepaalden wie wereldkampioen zou worden. Lasker, Steinitz, Alekhine, Botvinnik waren zelfs wereldkampioen boven hun 50tigste maar dit waren uiteraard andere tijden. Ik trek een arbitraire grens op 50.

Rekening houdend met bovenstaande grafiek kunnen we uiteindelijk uit de oorspronkelijke tabellen, de spelers selecteren die 2 keer voorkomen en tevens steeds binnen de leeftijdsgrenzen 30-50 zich bevinden.

Uit die tabel halen we 2 gegevens:
Rating: 2685,5 elo -> 2708,3 elo = 22,8 elo
Ranking: 25,62ste plaats -> 46,62ste plaats

Het aantal spelers is eigenlijk te klein om serieuze conclusies te trekken maar ik doe het toch bij gebrek aan beter. De ranking is gemiddeld serieus gedaald ondanks dat we mogen verwachten dat deze spelers niet aan speelsterkte hebben ingeboet dus opnieuw een aanwijzing dat de ranking enorm is beïnvloed in het laatste decennium door nieuwe jonge spelers. Echter belangrijker is de elowinst van de spelers. Alhoewel die veel kleiner is dan wat de eloinflatie t.o.v. de ranking aantoont, laat het wel vermoeden dat er toch enige inflatie is opgetreden. 

Hebben de fanaten van de elo-inflatie dan toch gelijk maar hun inflatieindex is gewoon te groot genomen? Zo simpel zit het niet in elkaar want in bovenstaande tabel houden we enkel rekening met de actieve spelers tussen de leeftijdsgrenzen 30-50 die in beide tabellen van de top 100 voorkomen. Er is helemaal geen rekening gehouden met actieve spelers tussen de leeftijdsgrenzen 30-50 die slechts in 1 van beide tabellen voorkomen. Als we dat wel doen dan valt onmiddellijk op dat er geen enkele actieve speler tussen de leeftijdsgrenzen 30-50 erbij is gekomen maar wel dat er 17 uit de top 100 zijn gevallen. Die 17 actieve spelers (dus zonder rekening te houden met Kasparov, Bareev,...) hebben echter in het laatste decennium gemiddeld 44,7 elo verloren dus ruimschoots de 22,8 elo inflatie compenserend van de 13 spelers. Toppers in de negatieve zin en vandaag nog steeds actief zijn o.a. Kharlov Andrei met - 132 elo,  Neverov Valeriy met - 102 elo , Lutz Chistopher - 86 elo. Of al die ex-top 100 spelers nog echt als een voltijds actieve prof mogen worden gerekend is twijfelachtig maar het geeft wel duidelijk aan dat de 22,8 elo, gebaseerd op slechts 13 spelers naar alle waarschijnlijkheid geen indicatie is voor een algemene inflatie.

Dezelfde oefening voerde ik ook eens uit op ons Belgisch eloklassement. De fide geeft geen publieke nationale fidelijsten weer in diverse jaren. Echter de Belgische elo staat gekoppeld aan de fide (alle officiële partijen tegen fidespelers dus ook in het buitenland gespeeld, tellen mee) dus m.i. voldoende betrouwbaar om een onderzoek op eloinflatie uit te voeren eens dieper in de buik van het eloklassement. Op de KBSB-site is de oudste propere elolijst van de topspelers gedateerd januari 2006. Die elolijst vergelijk ik met de meest recente dus juli 2012. M.a.w. we kijken over een periode van 6,5 jaar.

Ook hier kunnen we opnieuw heel wat interessante informatie uit halen.

Top 10: 2455,4 elo -> 2483,4 elo dus een stijging van 28 elo
Top 20: 2420,7 elo -> 2437,3 elo dus een stijging van 16,6 elo
Top 100: 2301,6 elo -> 2303,6 elo dus een stijging van 2 elo

In tegenstelling met de wereldtop zien we dus een veel kleinere eloinflatie t.o.v. de ranking. We zien zelfs dat je voor plaats 100, 4 elopunten minder moet hebben dan 6,5 jaar geleden wat naar alle waarschijnlijkheid betekent dat er over het complete ledenbestand een elodeflatie t.o.v. de ranking zal zijn. Een belangrijke reden hiervoor is het krimpend actief ledenbestand (4552 leden -> 3873 leden of -15%).

Vervolgens kijken we even naar de gemiddelde leeftijden.
Top 10: 34,13 jaar -> 36,49 jaar dus een stijging van 2,36 jaar
Top 20: 37,29 jaar -> 37,87 jaar dus een stijging van 0,58 jaar
Top 100: 38,37 jaar -> 38,06 jaar dus een daling van 0,31 jaar

In tegenstelling met de wereldtop zien we een gemiddelde leeftijd die 6 tot 8 jaar ouder ligt. Dit gegeven, gecombineerd met het feit dat er nauwelijks een daling is van de gemiddelde leeftijd, wijst erop dat er heel weinig jonge spelers (-30 jaar) zijn bijgekomen. Dit wordt tevens bevestigd als ik kijk naar het aantal nieuwe spelers en hun gemiddelde leeftijd.

Top 10: 2 spelers die 10 jaar geleden nog niet in de top 100 stonden met gemiddelde leeftijd 27,09 jaar
Top 20: 3 spelers die 10 jaar geleden nog niet in de top 100 stonden met gemiddelde leeftijd 26,52 jaar
Top 100: 25 spelers die 10 jaar geleden nog niet in de top 100 stonden met gemiddelde leeftijd 33,59 jaar

Ik vind het normaal dat het aantal nieuwe topspelers in België veel kleiner is dan het aantal nieuwe topspelers in de wereld want we kijken over een kortere termijn (6,5 jaar t.o.v. 10 jaar) en we beschikken niet over een groeiende markt zoals Oost-Azië. Echter dat de gemiddelde nieuwe Belgische topspeler bijna 7 jaar ouder is dan de gemiddelde nieuwe wereldtopspeler (ondanks we spreken over een veel lagere niveau) is helemaal geen goed signaal. Dit is deels te wijten aan het krimpend actief ledenbestand (oudere leden schuiven op) maar vooral omdat we zeer slecht onze beste talenten begeleiden en dus er helemaal niet inslagen om hun volle potentieel aan te boren. Ik leg even dit laatste statement uit. Als onze beste talenten beter worden begeleid dan zal je automatisch zien dat ze een (veel) hoger niveau zullen bereiken. Jongeren die een veel hoger niveau bereiken, zullen automatisch sneller in de Belgische top 100 verschijnen. Jongeren die sneller in de top 100 verschijnen zullen automatisch de gemiddelde leeftijd van de nieuwe spelers omlaag brengen. 

Het aantal partijen verwerkt voor elo vond ik tevens eens interessant om te bekijken.
Top 10: 624,6 partijen -> 922,4 partijen
Top 20: 696,1 partijen -> 975,2 partijen
Top 100: 636,8 partijen -> 713,1 partijen

We zien een drastische stijging die ik vooral wijt aan het feit dat de laatste jaren fidepartijen in het buitenland gespeeld, nu wel meetellen voor de Belgische rating. Het is dan ook geen toeval dat de top 20 spelers die veel vaker in het buitenland spelen net de grootste aangroei aan partijen hebben. Ik vermoed dat dit effect nog wel eventjes zal duren daar we geen grootschalige verjonging van de top 100 onmiddellijk moeten verwachten.

Tenslotte wou ik ook nog eens kijken naar wat de eloinflatie is t.o.v. de speelsterkte met de Belgische eloratings. Hiervoor selecteerde ik opnieuw de spelers die 2 keer voorkomen en steeds binnen de leeftijdsgrenzen 30-50 jaar zich bevinden.

Uit die tabel halen we 2 gegevens:
Rating: 2358,8 elo -> 2336,8 elo = -22 elo
Ranking: 29,23ste plaats -> 40,19ste plaats

Met 26 spelers hebben we een groep 2 keer zo groot dan bij de wereldtop dus betrouwbaarder. De gemiddelde ranking is gedaald wat niet verwonderlijk is met een elodaling. Echter het is wel vreemd dat we een elodeflatie hebben t.o.v. de speelsterkte tenminste als we veronderstellen dat we binnen de leeftijdsgrenzen ongeveer dezelfde sterkte behouden. Minder vreemd wordt het als we kijken wie de spelers zijn. Velen hebben vandaag een gezin, een drukke job,... waardoor er veel minder tijd voor het schaken overblijft en er dus automatisch elopunten worden afgegeven. Dit betekent ook dat weinigen aan de standaard loopbaangrafiek voldoen. Het is trouwens geen toeval dat net de professionals (top 3) niet deze trend volgen. 

Eindconclusies
  • Eloinflatie t.o.v. de ranking heeft een rechtstreeks verband met het totale ledenbestand en met het aantal jonge talentvolle nieuwe spelers.
  • Eloinflatie t.o.v. de ranking heeft geen enkel rechtstreeks verband met eloinflatie t.o.v. de speelsterkte
  • Bovenstaand onderzoek toont duidelijk aan dat de eloinflatie t.o.v. speelsterkte klein is en misschien zelfs negatief. Een gelijkaardige conclusie maar vanuit een totaal andere invalshoek kan je vinden in het wetenschappelijk onderzoek van Kenneth Regan en Guy Haworth, zie uitgebreide versie of korte samenvatting .
  • Er kan geen uitsluitsel worden gegeven dat 2861 elo vandaag, beter is dan 2851 elo in 1999. Het is een feit dat speelsterkte over de tijd niet stilstaat t.o.v. de elorating. Rekening houdend met de tabellen waarbij we keken binnen de leeftijdsgrenzen van 30 - 50 jaar, durf ik te stellen dat de fluctuatie tussen de -20 elo  en + 20 elo is. 10 elo valt binnen deze fluctatie vandaar ik niet durf te stellen welk elorecord nu de hoogste speelsterkte vertegenwoordigt.
  • Het is mogelijk om zelfs op middelbare leeftijd nog te winnen in rating/ speelsterkte mits veel spelen en een zeker professionalisme.
  • De tabellen van de Belgische topspelers zijn een duidelijk alarmsignaal dat het (nog) niet de juiste kant opgaat in ons landje. De KBSB moet dringend een nieuw/ beter plan maken om zowel de kwaliteit (meer spelers) en de kwantiteit (meer topspelers) te verbeteren. 

Brabo

maandag 17 december 2012

Hollandse perikelen deel 2

Toen ik rond 2009 de Ilyin-Zhenevsky (f5, e6, d6, Pf6, Le7 en O-O) niet meer vertrouwde wendde ik mij voor advies tot Alekhine: "de zwarte koningsloper is in deze variant nauwelijks van enig nut!" De Lb4-varianten als een superieure versie van de Ilyin-Zhenevsky, dat trok me wel aan. Het is waar dat zwart in het begin nogal eens gedrongen staat. Het is ook waar dat in deze structuur de afruil van de zwartveldige lopers in het voordeel van zwart werkt. Waarom dan niet meteen hiernaar gestreefd?
De uitkomst stelde mij teleur; ik had graag gewonnen. Maar dat was natuurlijk geen reden om deze variant aan de kant te schuiven. Wit boog en weigerde te barsten. De partij bevestigde mijn opvatting dat zwarts spel positioneel verantwoord is. Wit heeft dan wel enige ontwikkelingsvoorsprong, ik verkeerde in de gelukzalige veronderstelling dat hij/zij geen manier had om daar gebruik van te maken.

Natuurlijk had ik in 2003 al Play the Classical Dutch van Williams aangeschaft. Dat is een uitstekend boekje, vol frisse ideeën en originele analyses. Het eigenaardige is echter dat ik er vooral uit leerde waarom ik het met hem oneens ben. Vrijwel elke van zijn aanbevelingen verwerp ik; het leerzame bestond eruit uit te zoeken waarom. Williams beveelt in deze variant aan om even niet te rocheren, maar zo snel mogelijk e6-e5 door te zetten. De partij Magerramov-Laketic, Chelyabinsk 1991, laat zien dat zwart niet alle problemen kan oplossen. Vandaar dat ik toch eerst rocheerde.

Helaas hielp Bronznik - zich beroepend op Avrukh - mij middels Beating the Guerillas uit de zoete droom. Wit moet niet 10.Tfe1 spelen, zoals Sladek deed, maar 10.Tac1! Na het planmatige e5 volgt dan 11.dxe5 dxe5 12.Pd5! Pxd5?! 13.cxd5 en zwart zit langdurig met een zwakke c-pion opgescheept. Na het betere 12...Dd6 13.Tfd1 heeft wit alle plezier van de open d-lijn. Daarom beveelt Bronznik verwijzend naar Glek aan om 9...c6 te spelen en eventueel naar de Stonewall over te gaan. Dat vooruitzicht trekt mij echter totaal niet. Glek verliest er niet mee, maar wint ook nooit. Dus verkies ik tegenwoordig 5...Le7 met de bedoeling toch een Ilyin-Zhenevsky te spelen. Daarin staat Ld2 dan verkeerd. De dameloper is het gevaarlijkste op b2 of a3.

Van oudsher vreesde ik 5.Pbd2 meer. De afruil Lxd2 in combinatie met het thematische e6-e5 geeft het witte loperpaar monsterlijke kracht. Dat betekent dat Lb4 niet stabiel gepositioneerd is. Degelijk onderzoek van mijn database bracht een mogelijke oplossing. Zwart kan van de tijdelijke penning gebruik maken om veld e4 te veroveren. Dat idee bracht me een fijne overwinning.
Het witte loperpaar blijkt hier niet zo'n ernstig probleem te zijn. Waar ik een beetje trots op ben is hoe ik rond de 20ste zet mijn aandacht tijdelijk verlegde naar de damevleugel. Dit bleek slechts een afleidingsmanoeuvre te zijn. Wit wint de slag daar, maar gaat mat aan de andere kant. Dit is hoe ik wil spelen, positioneel verantwoord aanvalsschaak. De vraag is natuurlijk wel wat te doen als wit niet meewerkt en de pion nog even op c2 laat. Maar de volgende keer wil ik het eerst over het Rubinsteinsysteem hebben.

Mark Nieuweboer

woensdag 12 december 2012

De Tsjechische verdediging

Spelers zoals mijzelf maken gebruik van een weinig variërend repertoire waarin je dus niet in de eerste plaats d.m.v. verrassing maar door specialisatie een openingsvoordeeltje tracht te verkrijgen (de powerplaymethode). Specialisatie t.o.v. variatie betekent, bereid zijn om veel harder te werken en continu de laatste ontwikkelingen opvolgen. Topprofessionals zoals Kramnik en Anand zijn daarom dagelijks vele uren bezig met het analyseren van stellingen, nakijken van nieuwe toppartijen,.... Het is vaak een saai tijdverslindend werk maar als beloning kan je af en toe eens een partij spelen waarin je vanuit de opening de tegenstander kunt wegdrukken. Persoonlijk vind ik zulke logische partijen mooier dan vechtpartijen waarin techniek en verrassing een grote rol spelen (Carlsen heeft hier een patent op). Daar zal uiteraard niet iedereen het mee eens zijn en gelukkig maar want de diversiteit is net 1 van de meest aantrekkelijkste aspecten in het competitief schaken.

Voor een amateur zoals mijzelf is het onbegonnen werk om up to date te zijn met je repertoire. Sommigen vinden dit een goede reden om af te stappen van de powerplaymethode. Dit is een begrijpbare beslissing en misschien praktisch zelfs de verstandigste maar voor een schaker die meer aangetrokken wordt tot het wetenschappelijke dan het competitieve, is dit geen optie. Ik heb mij dus al lang bij neergelegd dat een scenario zoals beschreven in het blogartikeltje the modern french af en toe onvermijdelijk is. Tevens besef ik dat het downloaden van 2 of 3 keer de twics per jaar compleet onvoldoende is om de laatste trends en nieuwtjes goed op te volgen. Dit werd o.a. beschreven in het addendum van het blogartikeltje partijpublicaties .

In mijn blogartikeltje  why chess gaf ik aan dat de gelijknamige site niet meer verder werd upgedate. Echter in juni na 9 maanden inactiviteit werd de site heropgestart. 1 van de gratis aangeboden services op de site, is een summier overzicht per week van de belangrijkste nieuwtjes geselecteerd uit Twic. Dit is een eerste hulpmiddel om uit de continue stroom van informatie in een beperkt tijdsbestek het kaf van het koren te scheiden. Zelf tracht ik vooral de toptornooien te volgen via chessvibes en chessbase. Vandaag worden we verwend met heel veel topschaak want het aantal partijen dat je kan naspelen van + 2700 spelers is hoog. Ik verplicht mijzelf om minstens de partijen van + 2700 spelers na te spelen waarin een opening van mijn repertoire voorkomt. Dit is een absolute must want amateurs kopiëren graag recente ideeën van + 2700 spelers wat o.a. aangetoond werd in mijn blogartikeltje schots vierpaardenspel.

Op de laatste fide toplijst zien we 47 + 2700 spelers staan. Daarnaast hebben we een opeenvolging van toptornooien (London Classic, Tashkent, Boekarest Kingstornooi, ..) waardoor de amateur geregeld een goede kans heeft om een + 2700 een opening te zien spelen die ook in zijn repertoire zit. In Tashkent kwam zelfs een vreemde eend op het bord namelijk de Tsjechische verdediging of ook wel het Pribyl systeem genoemd. Deze opening heb ik zelf maar 2 keer op het bord gehad in een serieuze partij waarvan laatst in 2011 tegen de Belgische expert in deze opening Hendrik Ponnet, zie onderstaande partij.
Voor de partij was ik supergemotiveerd om op winst te spelen en een hoge eindrangschikking na te streven maar mijn gebrekkige kennis van het systeem verplichtte mij al snel om de ambities bij te stellen. Achteraf gaf Stefan Docx op dat je 4.f4 moet spelen in dit soort stellingen want een gratis f4 mag je niet weigeren. Hij heeft zeker een punt maar ik wou toch liever een type stelling die minder tactisch en minder bekend was. Na meer dan een week analyseren en de databases uit te pluizen vond ik uiteindelijk een mooi concept zonder f4. Groot was mijn verbazing toen ik op chessvibes las dat Leko tegen Mamedjarov tot en met zet 13 in de 2de ronde van het toptornooi in Tashkent dit concept toonde. Zie hieronder de partij met enkele aanvullende nota's uit mijn analyses.
We gebruiken allemaal dezelfde engines en databases zodat het onvermijdelijk is dat we onafhankelijk soms tot dezelfde conclusies komen. Enerzijds beschouw ik dit soort partijtjes een compliment voor mijn huiswerk. Anderzijds betekent het wel weer extra werk en minder kansen om potentiële tegenstanders in de toekomst te verrassen.

Brabo

dinsdag 11 december 2012

Toeval ? deel 2

In interclub (18/11/2012) had ik onlangs een matige opening gespeeld en was in volgend middenspel terecht gekomen.
Een combinatie van een halve euro, maar wie schetst mijn verbazing, toen ik enkele weken na mijn partij in het novembernummer van Schach (blz 67) Nigel Short op krek dezelfde wijze zag winnen van Stefan Kindermann in het treintornooi Trans Europa Chess Express afgelopen oktober. Zie Youtube om het allemaal nog eens te beleven (Short speelt de zet Dxc7 rond 14m45). Dat de dreiging niet zo eenvoudig te zien was, bewijst de reactie van Kindermann; hij heeft meer dan een minuut nodig om de waarheid te laten bezinken (Short kon in de partij met 19.Lxf6 voordeel krijgen, maar daar gaat het hier niet om).
Een zoektocht in Chessbase naar deze combinatie (winnend dame-offer op c7), levert vlotjes meer dan 500 hits op. Vaak is het gelinkt aan mat op de onderste rij, een paardvork op koning en dame of aan een promotiecombinatie. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Adams-Torre, en in onderstaand partijtje gaat wit vlot doorheen zwarts zwakke opening en laat hem geen kans meer. Het einde komt weer met Dxc7.


HK5000

donderdag 6 december 2012

De interclubfaq

In een vorig blogartikeltje tornooireglementen gaf ik reeds aan dat onze interclubreglementen best eens herzien zouden worden. Hiermee bedoel ik niet alleen wijzigen van reglementen maar ook de onduidelijkheden of hiaten aanpakken die vandaag bestaan. Een recent voorbeeldje van een tekortkoming in de reglementen was wanneer mijn tegenstander (wit) in de 4de interclubronde remise voorstelde in onderstaande positie.


Wit heeft geen enkele duidelijke zwakte. Daarnaast beschikt zijn loper over een mooie diagonaal. Zwart heeft het loperpaar en mag geen problemen hebben om de balans te houden mits actief spel. Wit heeft een half uurtje meer op de klok dan zwart maar tijdnood hoeft zwart niet te vrezen. Tegen een speler met ongeveer dezelfde rating of hoger is het vrij normaal dat je zulk aanbod aanneemt maar tegen een speler die duidelijk lager gekwoteerd staat, ga je meestal doorspelen. Om de juiste beslissing te nemen, moet je dus de rating weten van de tegenstander en dat blijkt geen vanzelfsprekendheid te zijn.

Vele ploegen geven op het formulier van de ploegopstelling niet de ratings weer van hun spelers. De ploegopstelling wordt vaak maar om 2 uur of zelfs later doorgegeven bij laattijdige aankomst waardoor er geen kans is om vooraf de rating op te zoeken. Daarnaast beschikken vele clubs over een groot arsenaal aan spelers waardoor het een onbegonnen werk is om vooraf alle ratings in te studeren. Een club zoals Eynatten kan makkelijk kiezen tussen 100 spelers voor 1 bord wat overeenkomt met het instuderen van 100 pincodes. Echter zoals eerder aangegeven, beïnvloedt het opzoeken van een rating tijdens de wedstrijd, het spel waardoor sommige scheidsrechters beslisten dat dit verboden is. Hierop baseren ze zich op het artikel 12.3.a  waarin staat " During play the players are forbidden to use sources of information".

Dit is de juiste logische beslissing maar tevens een ongewenste door een anomalie van de reglementen. Die anomalie is ontstaan omdat de interclubreglementen toelaten laattijdig ploegopstellingen door te geven en ploegen een zeer grote keuze aan spelers kunnen opstellen. In een correspondentie met de nationale wedstrijdleider kreeg ik als antwoord dat we het opzoeken van de rating niet zullen beschouwen als het gebruiken van informatiebronnen. Ik vind dit een vreemde oplossing voor het probleem. Je kan toch niet iets ontkennen wat het wel is namelijk een informatiebron. Begrijp mij niet verkeerd want het kennen van de tegenstander zijn rating vind ik wel degelijk een basisrecht maar ik had liever een nettere oplossing gezien.

Een andere tekortkoming in de reglementen veroorzaakte recent problemen in de interclubwedstrijd CREB - Eynatten 2 waar het 1ste bord van CREB (de Italiaanse grootmeester Alberto David) weigerde zijn eerste zet uit te voeren vooraleer de tegenstander aan het bord zou plaatsnemen. Zie onderstaande partij:
In mijn blogartikeltjes tanguy ringoir is belgisch kampioen en een uitgebreid zwartrepertoire gaf ik reeds aan dat variëren in de openingen een veelgebruikt wapen is door sterke spelers en dit begint al bij de 1ste zet. Hiermee tracht men niet alleen de tegenspeler te verrassen maar tevens tracht men het spel te leiden naar posities die oncomfortabel zijn voor de tegenstander. M.a.w. er wordt gespeeld vaak vanaf de eerste zet op de man. Dit aspect heb ik reeds uitgebreid besproken in het blogartikel spelen op de man.

In het artikel de partijvoorbereiding gaf ik in detail op hoe je best een correcte openingskeuze maakt. Echter bij clubs zoals Eynatten heb je bijzonder weinig kans om dit succesvol te doen omdat er gewoon teveel mogelijke kandidaten zijn. Desalniettemin kan je toch nog je openingszet laten variëren aan bv. hoeveel tijd de tegenstander op de klok (nog) heeft of bv. hoe casual  de tegenstander gekleed is. In partijen met een beperkte tijdsduur levert het vaak meer op om eens iets riskanter/ dubieuzer te spelen. Zulke systemen zijn vaak dodelijker in kortere partijen. Het spreekwoord, de kledij maakt de man is ook bruikbaar in het schaken. Deftige kledij toont aan dat de persoon ernstig is en dus wellicht ook in zijn openingskeuzes.

De keuze van Alberto David voor 1.Pf3 vind ik dan ook ergens logisch toen hij Valery Maes zoals altijd in kostuum zag plaatsnemen aan het bord. Het kostuum was voor de grootmeester een waarschuwing dat de tegenstander wellicht een goede solide openingskennis heeft. Dit klopt uiteraard want Valery heeft er een schitterende carrière in correspondentieschaak opzitten. 1.Pf3 laat een ruime waaier aan keuzes open om het spel te leiden naar minder bekende maar desalniettemin interessante stellingen.

De interclubreglementen vandaag laten niet toe om de eerste zet uit te stellen als een tegenstander te laat aan het bord komt in de veronderstelling dat de ploegopstelling al beschikbaar is. De nationale wedstrijdleider was hierin categoriek en vond dat het reglement moest worden gevolgd ondanks protest van de sterke grootmeester. De plaatselijke arbiter had wel oren naar het protest en besliste om de lieve vrede te bewaren gewoon de klok niet in gang te zetten. Ik heb zeker begrip voor deze beslissing maar correct is deze oplossing uiteraard niet.

De anomalie wordt veroorzaakt door het toelaten van te laat komen in afwijking van de fidereglementen die vandaag de nultolerantie hanteren. Ik ben zelf ook geen voorstander van de nultolerantie maar ik vind het wel een basisrecht om de eerste zet pas te moeten spelen als de tegenstander verschijnt aan het bord (dus zonder verlies van tijd). Het is m.i. duidelijk uit de fidereglementen dat de te laatkomer zeker niet mag profiteren van het te laat komen. Een aanpassing van de huidige interclubreglementen is dus wenselijk maar voorlopig moeten we ons dus houden aan het oordeel van de nationale wedstrijdleider.

Uit de 2 bovenstaande voorbeelden alleen al werd het duidelijk dat het wenselijk is om een soort faq te maken om alle neuzen in dezelfde richting te laten wijzen. Vandaag bestaat al een soort interclubfaq op de officiële KBSBwebsite dus we kunnen dit document gebruiken om op te werken.

Andere zaken die eens beter worden verduidelijkt zijn bv. aanbieden van drankjes of de hiaten rond de promotie naar 1ste klasse. Wellicht zijn er nog andere zaken die beter eens onder de loep worden genomen vandaar mijn oproep aan de lezer om eventuele vragen op te sturen naar onze nationale tornooileider. Een consolidatie van alle vragen en antwoorden zal dan gebeuren in een nieuwe uitgebreide interclubfaq.

Brabo

donderdag 29 november 2012

Schaaktijdschriften: passé?

Als gastschrijver wil ik (Yves Surmont) Helmut danken om op zijn blog over alles te mogen schrijven wat ik op de site van de Roeselaarse schaakclub niet kwijt kan. Daar komt vooral clubberichtgeving aan bod. Maar mijn interesses hebben altijd ruimer gelegen dan de 64 velden op zich. Vooral de historische kant van het schaken en computerschaak zijn mijn grotere interessevelden - naast het bizarre toeval dat we soms op het bord tegenkomen. Maar de rode draad doorheen mijn artikels zal na verloop van tijd wel duidelijk worden.
In deze tijden van verregaande digitale verspreiding van informatie, lijkt het “te laat” om nog een artikel te wijden aan schaaktijdschriften. En toch. Er zijn enkele duidelijke argumenten pro, waarmee een papieren tijdschrift scoort tegenover zijn digitale broertje.

Qua nieuwswaarde kan geen enkel hardcopy schaaktijdschrift meer tippen aan de snelheid van het internet. Internet is ogenblikkelijk, maar precies hier ligt ook zijn nadeel: in actuele berichtgeving is het oppervlakkig. Analyses op websites zijn snel gebeurd met een engine, en missen hierdoor soms het inzicht wat men in een deftige (menselijke) analyse mag verwachten. Een tijdschrift hoeft zich net niet te houden aan die continue stroom van informatie, maar kan filteren. Hoe vaak heb ik niet een interessante partij enkel teruggevonden in een tijdschrift – partijen die vaak niet eens in databanken voorkomen. De analyses in tijdschriften zijn ook niet altijd perfect – het aantal (computer assisted) correcties op analyses in New in Chess was op den duur zo opvallend, dat men bij NIC uiteindelijk de analyses van grootmeesters toch maar is gaan dubbelchecken voor men tot publicatie overging (die indruk heb ik toch). Maar analyses in tijdschriften zijn nog altijd gemaakt door I(G)Ms, die vooral inzicht toevoegen aan de analyse, en geen (lange, geforceerde) zettenreeksen, waarbij – als bij mirakel – op het eind van een lijntje van 20-25 zetten plots een pion gewonnen wordt.

Binnen het aanbod van in België en omstreken vlot verkrijgbare tijdschriften, kan men niet om New in Chess heen. Het tijdschrift heeft onlangs een metamorfose ondergaan, als laatste in de rij van grote schaaktijdschriften, die zich een meer modern kleedje hebben aangemeten. Persoonlijk vind ik het geen vooruitgang – het formaat is minder handig en de overgang van zwart/wit naar kleur betekent voor mij althans geen meerwaarde. Maar NIC heeft altijd kwaliteit vooropgesteld en dat is gelukkig gebleven. Goede interviews en tornooiverslagen en de beste partijen geanalyseerd door de spelers zelf. De vaste rubrieken van Short, Sosonko, Timman en de boekbesprekingen zijn verder een welgekomen en gevarieerde aanvulling. Fundamentele artikelen (bv over openingstheorie, middenspel of eindspeltheorie) ga je er niet vinden, evenmin als bv een goed artikel over computerschaak of studies en composities. Wat me wel opviel onlangs, is dat Fischer nog in quasi elk nummer voorkomt – de man is dood en begraven, let it be.
Zelf was ik vroeger een fan van British Chess Magazine, een goed (A5) formaat, gevarieerd, met Engels schaaknieuws dat anders niet tot bij ons kwam en een aparte (want Engelse) kijk op het schaakleven. Leuk, maar recent heb ik maar weinig BCM’s meer in handen gehad. Het alternatief, Chess, heeft als een van de eerste schaaktijdschriften de stap naar een wat meer toegankelijker formaat (luchtiger lay-out, kleurendruk, meer foto's en diagrammen, ...) gemaakt. Het blad leest vlot en met Malcolm Pein hebben ze een gewaardeerde hoofdredacteur/tornooi-organisator/duizendpoot aan het hoofd. Zijn tegenhanger, het Franse Europe Echecs, heb ik jarenlang verzameld. Ik heb dan ook de evolutie gezien van een tijdschrift dat focuste op inhoud en goede analyses naar een tijdschrift dat zo oppervlakkig is geworden, dat vorm het duidelijk gehaald heeft van de inhoud. Het biedt voor mij de minst goede prijs/kwaliteit verhouding van alle tijdschriften.
Recent ben ik meer de Duitstalige markt gaan volgen. Online is er het goede Zwitserse bondstijdschrift (http://www.schachbund.ch/presse/ssz.php), maar als ik in Duitsland ben, laat ik nooit na om het lokale station te bezoeken. In een beetje stad (bv Aken) vind je er in de stationskiosk Schach, Schach Magazin, Karl, Chessbase Magazine en misschien wel nog iets meer (losse nrs van NIC bv of het mijns inziens minder interessante Rochade Europa.

Karl is iets voor de schaakhistorici onder ons. Dat de eerste pagina’s nog aan actualiteit gewijd worden, is eerder een nadeel – het nummer focust toch op het vergangene, dus waarom nog iets vluchtigs als een geïsoleerd tornooiverslagje met een enkele toppartij ter illustratie nog toevoegen? Karl is het typevoorbeeld van het voordeel van papier tegenover het digitale tijdschrift. Rustig geschreven en goed overwogen artikelen (er is geen deadline) en er wordt gewerkt rond een thema (schakers van Praag, ouderdom in het schaken, …). Weinig partijen, dat wel, maar door de opzet heeft het tijdschrift een blijvende waarde.
Voor de “echte” schaker blijft de keuze tussen Schach en Schach Magazin moeilijk. Schach (A5-formaat) is meer “Duits”: grondig, goed, nuchter, weinig foto’s, goede analyses. Schach Magazin (A4) is meer glossy: kleurfoto’s, meer tekst, meer aandacht voor de lagere regionen, maar ook hier goede artikels en goede partijkeuzes. Ik beken – ik koop ze altijd allebei – de overlap in berichtgeving en partijen neem ik er graag bij.

Om de meerwaarde van papieren tijdschriften te illustreren, geef ik hierna twee korte voorbeelden: Het eerste komt uit Schach (8/2012) en is een analyse van het eindspel Spassky – Fischer (eerste partij WK1972). Die beslaat in het tijdschrift 12 blz en is van de hand van Herbert Bastian. Een samenvatting van de historische analyses over de jaren heen, gecombineerd met de actuele rekenkracht van computerprogramma’s levert op dat ook na Lxh2 de stelling remise is. Op zich al een beetje opzienbarend (hoewel eerdere analysten ook al tot dit besluit waren gekomen), maar er worden specifieke stellingtypes behandeld, die veel inzicht geven in de defensieve mogelijkheden voor de partij zonder loper. Hierna een kort stukje analyse dat kan nagespeeld worden (de integrale analyse wordt niet weergegeven omwille van copyright):
Een tweede voorbeeld is de partij Carlsen – Anand, waarin Anand zich laat overklassen door de nummer één van de wereld. De fout die Anand op zet 17 maakt, is zeer subtiel – er is een Carlsen nodig om de fout uit te buiten, zo lijkt het wel. Maar wel leerrijk (dit komt uit Schach 11/2012):
Het voorbeeld is beknopt, maar geeft wel aan hoe een rustige analyse de vinger op de wonde kan leggen. In dit geval wist Anand meteen na de partij al het cruciale moment te vervloeken, maar voor wie niet elk topmoment op internet volgt, is het vaak handiger om zoiets met meer omkadering te plaatsen en te verwerken.

HK5000

woensdag 28 november 2012

Hollandse perikelen

Vanaf het moment dat ik belangstelling kreeg voor openingstheorie heeft het Hollands me gefascineerd. Niet heel origineel wil ik het liefst winnen middels een koningsaanval en dan is het opspelen van de f-pion een goede eerste stap. Niettemin verkoos ik jarenlang andere verdedigingen, met name het Benkögambiet. Halverwege de jaren 90 was het dan toch zover.

Dat was destijds geen voor de hand liggende beslissing. Van Simon Williams had niemand nog gehoord. De grootmeesterlijke bezwaren waren bekend. Mednis kwalificeert ...f5 als een middelmatige zet. Jussupow meent dat in vele stellingen ...f5-f7 zeer wenselijk is. Petrosjan legde zwart niets in de weg als hij/zij vrijwillig de koningsstelling wilde verzwakken. Dat laatste heeft me altijd bevreemd. Ik wil best aannemen dat ...f5 verzwakkingen met zich meebrengt, met name van veld/pion e6. Er zijn echter maar weinig partijen waarin zwart middels een koningsaanval onder de voet gelopen wordt. Eerder is wit het slachtoffer. Met die verzwakte koningsstelling lijkt het dus nogal mee te vallen.

De voorkeur genoot dan het systeem van Ilyin-Zhenevsky (Engelse spelling; er zijn andere in omloop). Zwart speelt f5, e6, d6, Pf6, Le7 en O-O en probeert vervolgens e6-e5 door te drukken. Dat bevrijdt de dameloper, wat niet alleen in het Damegambiet een belangrijk thema is. Vervolgens gaan de stukken richting witte koningsvleugel.

Op mijn amateuristisch niveau was mijn keuze een groot succes. Dat was natuurlijk vooral te danken aan het onbegrip van mijn tegenstanders. Het voordeel van een beter stellingsbegrip is vrijwel doorslaggevend. Zo herinner ik mij een partij in teamverband waarin al mijn stukken op de achterste rij stonden, behalve Pc6. Toch speelde ik het bevrijdende en thematische e6-e5, tot enig afgrijzen van de omstanders. Maar de witte stukken stonden ongelukkig en ik kon met drie zetten (Lg4, Pd4, Dh5) een koningsaanval op touw zetten. Wit maakte het tot verbazing van diezelfde omstanders niet lang. Achteraf vond ik wel een verdediging voor wit - drie tempi is een groot aantal - maar slechter stond ik beslist niet.

Aan het begin van de nieuwe eeuw verschoof mijn aandacht van bordschaak naar correspondentieschaak. Hoe twijfelachtig de reputatie ook, de successen gaven me voldoende vertrouwen. De eerste partij verliep volledig naar wens:
Daarna volgden echter drie zware nederlagen. Tenslotte wist ik nog een remise uit het vuur te slepen, maar het was tijd om naar iets anders uit te kijken. Eigenaardig genoeg kwam de finale klap uit een heel andere hoek. In de databases staat deze onbekende partij:
Dat is natuurlijk niet de bedoeling van het Hollands - wit speelt een fris aanvalspartijtje, niet zwart. Ik trok twee conclusies - de dubieuze reputatie van de Ilyin-Zhenevsky is verdiend en Rubinsteins 4.e3 is meer aandacht waard.

Mark Nieuweboer

Mark Nieuweboer

In mijn vorig blogartikeltje heb ik opgeroepen om mee te helpen schrijven aan deze blog en Mark Nieuweboer heeft onmiddellijk positief geantwoord wat ik uiteraard leuk vind. Ik hoop dat zijn voorbeeld anderen ook over de streep trekt want een blog met meerdere schrijvers, is veel dynamischer en aantrekkelijker. Mark verkiest onder zijn eigen naam te schrijven en geen alias te gebruiken zoals mijzelf. Zijn eerste artikeltje kan je hieronder lezen. Het smaakt zeker naar meer.

Brabo

zaterdag 24 november 2012

Partijpublicaties

Normaal download ik minstens 2 keer per jaar de twics. 2 keer omdat ik 2 open tornooien per jaar tracht mee te spelen: Open Gent en Open Leuven. De twics zijn compleet gratis en het duurt een paar uurtjes zonder tools om enkel maanden binnen te halen en te migreren in de grote database. Het wekelijks gemiddelde aantal partijen dat je kan downloaden met twics is ongeveer 3400 (gebaseerd op de laatste 21 weken) wat op jaarbasis een totaal geeft van bijna 180.000 partijen. Chessbase levert vandaag de Big Database en de Mega Database als schaakdatabases. Op de website van de denksportkampioen kan je makkelijk zien dat die databases niet goedkoop zijn. Evenmin bestaat de optie om een goedkopere upgrade te kopen t.o.v. een vorige editie

Vorig jaar kreeg ik tegen een uitzonderlijke discountprijs de Mega Database mee maar dit jaar stel ik mij serieus vragen of ik de database opnieuw zal aanschaffen. In 2011 werden ongeveer 100.000 partijen toegevoegd t.o.v. 2010. Voor 2012 verwacht men ongeveer 200.000 partijen. Als je dit vergelijkt met de gratis twics, die ik al gedownload heb en gemigreerd in mijn database dan welke meerwaarde krijg ik met het aanschaffen van bv. de Big Database 2013? Ik las op het internet dat sommigen claimen dat er extra partijen worden toegevoegd uit o.a. Oost-Europa, Rusland. Mogelijk want Marc Crowther kan onmogelijk alle schaakwebsites in andere talen lezen en ontcijferen terwijl Chessbase wereldwijd over verkooppunten en dus naar alle waarschijnlijkheid ook over correspondenten beschikt. Anderzijds lijkt mij het geclaimde verschil in aantal partijen tussen de twics en de databases uitgebracht door chessbase bijzonder klein om zeker te zijn dat er überhaupt wel iets is toegevoegd. Als ik kijk naar mijn eigen partijen gespeeld in 1ste interclubafdeling in België , Open Gent, Open Leuven dan zie ik geen enkel verschil in aantal partijpublicaties tussen Twic en Chessbase. 

Voor de Mega Database betaal je 100 euro extra t.o.v. de Big Database omdat er becommentarieerde partijen tussen zitten. Ik heb dit jaar voor het eerst zo'n exemplaar in mijn handen gehad en ik moet toegeven dat deze optie geregeld van pas is gekomen bij het studeren van openingen. Echter het viel mij ook op dat ik vele analyses herkende van websites. Zitten er eigenlijk wel originele analyses tussen of is alles gekopieerd? Heeft Chessbase voor het kopiëren van al die analyses toestemming gevraagd en/of betaald? Een becommentarieerde partij door een grootmeester kost al snel een flinke som. Chessbase claimt 60.000 becommentarieerde partijen in de Mega Database te hebben. Als de gemiddelde kost van een becommentarieerde partij slechts 50 euro is (grootmeesters gaan veel meer vragen voor een paar uurtjes werk) dan moet je al een gigantisch aantal schakers hebben die de 100 euro extra willen neertellen. 

Bij de Mega Database is de eigen toegevoegde meerwaarde van Chessbase sowieso groter dan bij de gewone Big Database. Er bestaat geen site zoals Twic die becommentarieerde partijen verzamelt dus chessbase moet dit werk zelf doen. Hier kan ik dus Chessbase volgen dat er (veel) meer geld wordt gevraagd voor de Mega Database t.o.v. Big Database. De conflictsituatie bestaat vooral in het kopiëren van schaakmateriaal al dan niet legaal door Chessbase. Het is uiteraard onaangenaam om Chessbase als enige speler in de ketting te zien commercieel profiteren van het noteren van de zetten (spelers), elektronisch verwerken van de partijen (tornooiorganisators) en verzamelen van de tornooibundels (Twic).

Het heeft m.i. nog erg lang geduurd maar vandaag zie ik de eerste spanningen openlijk naar buiten treden. Tot enkele maanden geleden kon je met een automatisch knop op chessbase alle twics downloaden. Twic heeft vandaag deze mogelijkheid eenzijdig afgesloten waarop Chessbase uiteraard onmiddellijk heeft gereageerd zie special offer. Daarnaast zag ik dat partijen zoals van Open Le Touquet dit jaar niet meer worden vrijgegeven in tegenstelling met vorig jaar. Als je een tornooi kunt organiseren met omvang zoals Le Touquet dan is het electronisch verwerken van de partijen op de topborden een kleinigheid. Ik zie dan ook eerder een statement van de tornooiorganisatie aan de vele profiteurs. 

Van de grote toptornooien zullen we altijd wel de partijen zien want daar bestaat internationaal heel veel interesse voor in de schaakwereld. Echter de kleinere tornooien zouden wel eens voor een publicatiestop kunnen zorgen. Je kan je terecht afvragen of dit erg is. De partijen zijn van een bescheiden niveau. De spelers hebben alleen maar iets te verliezen door de publicaties daar de partijen daarna gebruikt kunnen worden in de voorbereiding door toekomstige tegenstanders. Het aantal supporters is beperkt. Ik kan dus wel begrijpen dat een tornooiorganisatie kiest om geen partijen meer te publiceren. 

Anderzijds is schaken heel wat meer dan enkel het topschaak en zonder partijpublicaties wordt het moeilijk om nog artikels hierover te schrijven. Artikels zijn propaganda voor het schaken. Ik vind het dus een spijtige evolutie maar een remedie ken ik niet. Misschien zijn er lezers die wel een idee hebben en dit willen communiceren.

Enkele spelers van KSK Deurne hadden de moed om deel te nemen in het voorbij Open Le Touquet. Als trouwe clubsupporter was ik wel benieuwd naar de partijtjes maar ik bleef op mijn honger zitten. Uiteindelijk contacteerde ik Robert Schuermans om zo toch tenminste zijn partijtjes eens te kunnen bekijken. Zijn speelstijl staat garant voor boeiende gevechten en dit was deze keer niet anders. Ik kreeg tevens toestemming om zijn partijtje uit ronde 4 te publiceren waar hij een Franse jeugdspeler Daniel Antoine versloeg in een aantrekkelijke Aljechin.
De remise in ronde 8 die Robert behaalde tegen de grootmeester Maiorov Nikita uit Belarus was wellicht evidenter om te selecteren maar ik verkoos de Aljechin omdat wits systeem deel uitmaakt van mijn eigen repertoire en ik in 1997 iets spectaculairs heb ontdekt.
Ik droom nog steeds ervan om dit partijtje eens in werkelijkheid te kunnen spelen. Tot nu toe kwam ik niet verder in blitz dan zet 13 waarna ik snel won. Laat mij a.u.b. weten of iemand van de lezers er eens in slaagt!

Partijpublicaties zijn dus een vorm van schaakpropaganda.  Schaken heeft vandaag geen overschot  in populariteit. Dit artikeltje is dan ook in de eerste plaats een oproep om niet te stoppen met publiceren van partijen of ander type schaakmateriaal. Ik wil zelfs een stap verder gaan door deze blog open te stellen aan medewerkers en/ of eenmalige gastschrijvers. Een blog draaiend houden rond slechts 1 persoon, heeft zijn beperkingen. Blogs zoals schaaksitechessimproversusan polgar zijn opgebouwd rond een heel team en hebben bijgevolg een veel grotere impact. Lezers die interesse hebben, kunnen ofwel hieronder reageren (voor bv. vragen) ofwel gewoon een mailtje sturen (voornaam.familienaam@telenet.be). Ik veronderstel dat voornaam en familienaam bekend zijn maar indien niet kan je het gemakkelijk vinden op mijn fidekaart.

Brabo

Addendum 30 November 2012:
Vandaag vond ik per toeval bij het voorbereiden op de 5de interclubronde dat Tanguy Ringoir al in de eerste interclubronde de anti-Marshall volgorde heeft gespeeld. M.a.w. in tegenstelling tot wat ik claimde in het artikel http://schaken-brabo.blogspot.be/2012/11/de-anti-marshall.html had ik wel kunnen weten wat er op het bord kon komen. De 3de interclubronde werd gespeeld net voor de Open Leuven waardoor mijn gedownloade twics niet meer up to date waren sedert Open Gent. Vandaag na Open Leuven beschik ik wel over de twics met de desbetreffende partij uit de 1ste ronde. Dit is voor mij een les om zeker in 1ste nationale dichter op de bal te spelen en dus ook de allerlaatste twics of andere partijpublicaties in rekening te brengen bij een voorbereiding.

dinsdag 20 november 2012

De anti-Marshall

Het allereerste wereldkampioenschap dat ik trachtte te volgen was Kasparov-Karpov 1990 Lyon. Als 14 jarige knipte ik uit de Knack (waarop mijn pa geabonneerd was) wekelijks de schaakrubriek en legde zo een mapje aan met alle partijen. Ik kreeg op die wijze vaak met weken vertraging een kijk op het wereldkampioenschap. Thuis speelde ik met bord en stukken elke partij zorgvuldig na maar ik geef toe dat ik te zwak was om er iets van te begrijpen. Het wereldkampioenschap Kasparov - Short Londen 1993 kon ik voor het eerst live volgen dankzij o.a. zeer mooi verzorgde uitzendingen op de BBC. Enige tijd geleden kon je deze uitzendingen nog herbekijken op youtube maar vandaag zijn die geblokkeerd omdat ze blijkbaar illegaal werden gepost. Vandaag kunnen we enkel nog dromen van dit soort uitgebreide schaakuitzendingen op de tv want ondertussen is schaken compleet verdwenen uit de belangstelling van de media en dus ook het grote publiek.

De wereldkampioenschapmatch in 1993 opende onmiddellijk met een overwinning van Kasparov op Short. Een Spaanse partij kwam toen op het bord waarin Short koos voor de Marshall-zettenvolgorde (eerst 0-0 voor d6). Kasparov echter weigerde de uitnodiging tot de Marschall en koos het oudste anti-Marshall systeem namelijk a4. Hieronder kan je de eerste partij naspelen.
3 keer kwam deze variant op het bord in het wereldkampioenschap en elk keer slaagde Kasparov erin om de partijen (1,3 en 7) te winnen. Vandaag zijn de meeste grootmeesters het eens dat het een verkeerde  tornooistrategie is, varianten te herhalen in een match of tornooi waarmee je eerder al verloren hebt, zelfs al is er met de variant op zich niets mis mee. Sommige stellingen liggen je soms niet en schaken is bovendien ook een psychologisch spelletje waarbij de impact van een slechte ervaring niet onderschat mag worden. Een heel interessant artikeltje over de absolute waarheid in schaken kon je onlangs lezen op chessvibes. Hierin stelde Anand dat het schaken vaak te complex is om een definitief oordeel te kunnen vellen. Het is dus onzin als je punten wilt winnen om trachten je gelijk te halen in een variant i.p.v. te concentreren hoe de eigen score te maximaliseren wat veelal beter kan door te variëren.

Deze Spaanse anti-Marshall partijen in het wereldkampioenschap beïnvloedden later mijn eigen spel. Het Marshallgambiet is een groot (veelal tactisch) monster. Je krijgt het als amateur slechts zelden tegen maar als je het tegen krijgt dan mag je ervan op aan dat zwart goed op de hoogte is van de laatste ontwikkelingen. Bovendien zelfs al ken je als witspeler de valkuilen en kritieke varianten dan nog is het vaak een zeer lastige of zelfs onmogelijke taak om enig openingsvoordeel te destilleren. Tenslotte heeft Kasparov in zijn carrière nooit een Marshallgambiet op het bord gehad en dat is voor mij een overtuigend bewijs dat een anti-Marshall best wel een serieuze keuze kan zijn.

In de 3de ronde van de Belgische interclub speelden we thuis tegen Fontaine. Het was voor mij opnieuw moeilijk in te schatten wie op bord 1 zou plaatsnemen. Om de voorbereiding enigszins zinnig te houden in het beperkte tijdsbestek, koos ik 5 spelers uit die mij het meest plausibel leken. 1 van die 5 spelers, de huidige Belgisch kampioen Tanguy Ringoir kwam inderdaad aan mijn bord zitten. Ik had alle systeempjes die hij in de laatste jaren gespeeld had vooraf bekeken. Desalniettemin kon ik niets van de voorbereiding gebruiken want Tanguy speelde iets nieuw speciaal geselecteerd na het uitpluizen van mijn repertoire. Eerlijk gezegd zou mij een ander scenario verrast hebben. Ik ga hier dan ook niet klagen dat ik opnieuw minder uit de opening kwam want ik kan alleen mijzelf verwijten dat ik mijn repertoire onvoldoende uitdiep en varieer.

Het blogartikeltje heeft ondertussen al verraden dat Tanguy voor een Marshallvolgorde koos in onze onderlinge partij waarbij ik uiteraard het anti-systeempje met a4 speelde zoals in al mijn vorige partijen in deze opening. In de partij had ik een konijnepoot bij mij want ondanks een duidelijk voordeelje voor zwart gedurende het grootste deel van de partij had ik telkens toevallig mogelijkheden om een directe nederlaag af te wenden. Ik geef hieronder de partij mee met enkele (lichte) commentaren.
Dit was uiteraard geen modelpartij voor de anti-Marschall. Ik heb daarom deze partijanalyse aangegrepen om eens mijn kennis over de anti-Marschall up te daten wat geleden was van 2005. Er bestaan vandaag m.i. zeker nog enkele paden voor wit die het proberen waard zijn om te testen in een bordpartij (zoals vermeld in de commentaren) en dit zie je ook in de praktijk. Meerdere sterke grootmeesters blijven (toegegeven soms puur om te variëren) gebruikmaken van dit anti-Marshallsysteem.

Brabo

dinsdag 13 november 2012

Kasparovs pirc

Tijdens onze jaarlijkse zomervakantie trok ons gezinnetje voor een paar weken naar Tsjechië waar we een Bed&Breakfast hadden geboekt in de omgeving van Karlsbad of ook wel Karlovy Vary genoemd. We hadden via het VTM-programma : "Met vier in bed" toevallig deze B&B ontdekt en spontaan beslist om onmiddellijk te boeken. Een gewaagde beslissing maar we hebben er geen seconde spijt van gehad. We kregen een supervriendelijke service voor een zeer schappelijke prijs. Onze kleine kinderen beleefden een geweldige vakantie want de B&B was voorzien van een mini-zwembadje, trampolines, gocarts, zandbak, mini-tractor,... Daarnaast bleek in Karlovy Vary, het Russisch een voertaal te zijn waardoor mijn vrouw zich goed kon uitleven in de vele shops en toeristische centra.

In Praag vond tezelfdertijd het Europees Jeugdkampioenschap schaken plaats waar een aantal Belgen aan deelnamen. Alhoewel we een daguitstapje maakten naar de hoofdstad lieten we toch dit tornooi links liggen want de stad op zich is uiteraard te mooi om dit door schaken te missen. Mijn laptop had ik ook thuisgelaten om niet verleid te worden om te schaken maar omdat er 's avonds met kleine kindjes vroeg naar bed moest worden gegaan, had ik toch een goede reden om een boek mee te nemen. Een fanatieke schaker zoals mezelf kiest dan uiteraard een schaakboek en omdat Garry Kasparov on Modern Chess part 2 erg was meegevallen, koos ik deze keer voor het derde deel.

Net zoals in de review van chessvibes kan ik alleen maar beamen dat dit boek opnieuw een meesterwerk is. De analyses zijn van een adembenemend niveau en ook de proza tussen de partijen is opnieuw zeer aangenaam en zelfs spannend om te lezen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat ik geen moeite had om het boek in 1 keer uit te lezen alhoewel ik moet toegeven dat ik niet elk stukje analyse in detail heb bekeken.

In vergelijking met part 2 vind ik het desalniettemin een tikkeltje minder. Ik veronderstel dat dit voornamelijk te maken heeft met de gewenning die was opgetreden door het lezen van part 2. Ook was er deze keer veel minder overlap met mijn repertoire omdat weinig partijen met 1.e4 begonnen. Karpov had na de 2de match 1.e4 definitief ingeruild voor 1.d4. Alhoewel Kasparov in de 4de match (3de als je de 1ste onderbroken match niet meetelt) al vrij goed kon inschatten dat Karpov met 1.d4 zou starten, kon hij geen risico's nemen en bereidde hij ook enkele systemen voor op 1.e4. Het siciliaans was een normale keuze maar veel minder evident was zijn backupplan met de Pirc. De meesten herinneren zich de spectaculaire Pirc tegen Topalov maar in die partij had Kasparov wit.

Na de match heeft Kasparov nauwelijks gebruik gemaakt van de Pirc waardoor je vragen kan stellen bij zijn bewering. Desalniettemin geloof ik hem op zijn woord. Karpov was een adept van de klassieke opstelling  (e4-d4-Pf3-Pc3) en ik kan mij goed voorstellen dat Kasparov weinig of geen schrik had van dat systeem. De meeste topgrootmeesters kiezen dan ook voor agressievere opstellingen waarvan het Oostenrijks systeem een van de bekendste is. Ik vermoed dan ook dat Kasparov enkel de Pirc wou spelen als wit zeker zou kiezen voor de klassieke opstelling.

Bij mij staat de klassieke opstelling vast op mijn repertoire. Ik vind het dus ergens spijtig dat de confrontatie in deze opening nooit is gebeurd want nu is het gissen wat precies Kasparov in zijn lab had voorbereid. Ondanks de bescheiden reputatie van de klassieke opstelling heeft de stelling toch wel enige troeven. Ondertussen heb ik reeds een berg ervaring opgebouwd (16 officiële partijen) en dan kan je zelfs sterke spelers in moeilijkheden brengen. Ik geef 1 voorbeeldje uit mijn praktijk waar de FM Steven Geirnaert (vandaag IM) goed wegkwam door een betere tijdsindeling.

Kasparov refereert met de Pirc naar de partij Karpov - Azmaiparashvili  in zijn boek. Dit betekent dat hij misschien ook voor het 7...Pc6 systeem zou gekozen hebben maar best mogelijk is ook het flexibelere 6...c6 systeem. Voor mij als gewone sterveling is het systeem voorlopig goed genoeg. Tenslotte heeft Karpov het vele jaren zelf gespeeld dus ongezond kan het niet zijn.

Brabo

dinsdag 6 november 2012

De (on)zin van blitz

In tegenstelling met 20 jaar geleden wordt blitz al lang niet meer beschouwd als een marginaal tijdsverdrijf. De oude meesters zoals Botvinnik zagen blitz als een ziekte, een kwaal die spelers laten afdwalen van het noodzakelijke studiewerk en zelfs nefast is voor het spelniveau omdat het zou leiden tot oppervlakkigheid bij het maken van beslissingen. Vandaag is deze visie grotendeels achterhaald.

We moeten ook niet overdrijven met de zin van de blitz uiteraard. In de eerste plaats wordt het spelletje gespeeld puur voor entertainment. Er bestaan wel al enkele tornooien waar geldprijzen te winnen zijn maar het leeuwendeel van de blitzpartijtjes worden afgewerkt voor hoogstens virtuele ratings op het internet. Zelf speel ik geregeld op Playchess meestal in de late uurtjes. Eigenlijk zijn die sessies slecht voor mijn nachtrust maar vaak is het onmogelijk om vroeger te spelen door de vele werk en familiale verplichtingen. Een betalende account heb ik (voorlopig) niet zodat ik mij behelp met het geregeld veranderen van mijn gebruikersnaam wat blijkbaar voldoende is om de registratie te omzeilen. Bij sommige oude afgelopen accounts blijkt deze truuk te werken.

Mijn online favoriete tijdscontrole voor blitz is 3/0 maar ik speel meer bullet op 1/0. Thuis vragen mijn 2 kleine kindjes en vrouw vaak aandacht en dan duurt een 3/0 blitz gewoon te lang om zonder de partij te onderbreken hun vragen te beantwoorden. Zelfs al is de waarde van zulke blitzpartijtjes bijzonder klein dan nog vind ik het bijzonder vervelend om de partijtjes te onderbreken en/of op te geven. Enerzijds omdat ik niet graag verlies en anderzijds omdat de tegenstander ook de dupe hiervan wordt met slechts een halve partij. 

Bullet is uiteraard een discipline apart t.o.v. blitz. Behendigheid met de muis speelt zeker een rol in dit spelletje. Zelf ben ik zeker geen krak in bullet maar meer dan 100 zetten in 1 minuut heb ik al meermaals gehaald door gebruik te maken van de pre-move en automatic queen promotion opties. Die laatste optie heeft ook zijn nadelen want ik heb al een paar keer meegemaakt dat ik een paardpromotie nodig had en dan te veel tijd verloor door het afzetten ervan. 

Blitz/ bullet hebben m.i. ook een meerwaarde voor het officieel bordschaak. Je oefent er taktiek, stressbestendigheid en tevens krijg je een goed gevoel welke stellingen je beter liggen. Daarnaast is het een ideaal middel om openingen te testen. Sommige grootmeesters blijken dit zelfs heel serieus te nemen want ik las onlangs dat de Duitse grootmeester Falko Bindrich geirriteerd was omdat ze op Playchess zijn +3000 rating hadden verwijderd waardoor hij niet meer tegen zeer sterke grootmeesters kon spelen en zijn openingsrepertoire kon verbeteren, zie chessvibes cheating case.

Bij een partijvoorbereiding ga ik daarom ook vaak kijken welke blitz/bulletpartijtjes ik al gespeeld heb met een bepaalde variant. Alle gespeelde online partijtjes worden op Playchess automatisch bewaard dus is het erg gemakkelijk om achteraf met een engine iets op te zoeken. Je krijgt zo een goed idee welke valletjes je moet vermijden en welke antwoorden je tegenstanders het meest waarschijnlijk zullen overwegen/spelen.

Recent speelde ik in de 2de ronde van de Belgische interclub tegen Martijn Dambacher, een sterke Nederlandse IM. Een trendy nevensysteem kwam op het bord waar we al snel de beperkte bestaande theorie verlieten. Een foute strategische inschatting  in de opening leidde al snel tot een zeer oncomfortabele stelling waarin mijn tegenstander mij geen kansen meer gaf.
Omdat Eynatten over een enorm arsenaal aan spelers beschikt die opgetrommeld kunnen worden, was het uiteraard heel moeilijk voor te bereiden. Mijn ploegkapitein raadde het zelfs af om te starten maar ik wou toch een poging ondernemen. Van de top 20 spelers verwijderde ik eerst de spelers tussen 9-16 omdat ze enkel voor ploeg 2 konden spelen. Van de overgebleven 12 spelers keek ik wie er vorig seizoen minstens 1 keer had gespeeld op bord 1 in Eynatten 1 of Eynatten 2. Er bleven 6 spelers over om op voor te bereiden. Tenslotte viel het mij op dat er heel wat Nederlandse spelers meespeelden afgelopen seizoen dus Eynatten deed geregeld beroep op de noorderburen. Een vreemd voorgevoel vertelde mij dat ik Martijn Dambacher, die op plaats 21 stond en vorig jaar minstens 1 keer op bord 1 had gespeeld, ook moest meenemen als 7de speler in de voorbereiding wat ik dan ook deed.

Als voltijds werkende speler met een familie ben je uiteraard beperkt met je voorbereidingstijd. Het was al een hele opgave om gemiddeld ongeveer 1 uur per speler te spenderen dus in het totaal zo'n 7 uren, verspreid over 3 dagen. Uiteraard spendeerde ik op de hoogst gekwoteerde spelers het meest tijd waardoor het bij Martijn enkel een opfrissing van de ideeën in onze vorige onderlinge partij betrof. Het verschil t.o.v. iemand die zich specifiek op 1 persoon kan voorbereiden, wordt hiermee duidelijk.

Je kan je terecht afvragen of het resultaat beter was geweest indien ik op voorhand had geweten dat Martijn mijn tegenstander zou zijn. Dit is uiteraard een hypothetische vraag. Feit is dat ik 7 uren had gehad om voor te bereiden voor 1 persoon en dat ik dan naar alle waarschijnlijkheid veel dieper in detail was geweest in de 1.d4 f5 2.c4 Pf6 3.Pc3 e6 systemen waarvoor hij tevens in onze vorige onderlinge partij van 2006 heeft gekozen. Dan had ik wellicht wel volgende bulletpartij opgemerkt die ik enkele maanden eerder had gespeeld.
Zoals je kunt zien, zijn de zetten 5-9 precies hetzelfde als de interclubpartij dus met de strategische fout inbegrepen. Een grondige voorbereiding had in theorie deze fout op voorhand kunnen detecteren en dus een belangrijke wending plus tijdswinst kunnen betekenen in de interclubpartij. Tijdens de partij kon ik mij hoogstens iets vaags herinneren dat ik iets gelijkaardigs eens op het bord had gehad.

Blitz en bullet kunnen dus ontegensprekelijk een invloed op bordpartijen hebben . Tevens is dit verhaal ook een pleidooi om het onevenwicht tussen de kansen van spelers in het succesvol voorbereiden te egaliseren. Vandaag zijn de interclubreglementen te vaak in het voordeel van de grote clubs met veel centen. Het gevolg is dat bepaalde spelers extra elopunten kunnen winnen door deze specifieke situaties t.o.v. normale tornooien. Ik sta bijlange niet alleen met deze visie maar blijkbaar zijn de bevoordeelden zo invloedrijk dat ze er steeds in slagen om hun belangen te verdedigen.

Brabo

woensdag 31 oktober 2012

Spelen op de man

Om een succesvolle competitiespeler te worden, moet je bereid zijn om op de man te spelen. Je kan onmogelijk optimaal scoren als je enkel tracht steeds de beste zetten te spelen. Uiteraard speelt de stelling een cruciale rol bij het maken van keuzes maar vaak is het ook nuttig om rekening te houden met de tegenstander. Vele schakers vinden dit psychologisch aspect een serieuze meerwaarde in het spel maar ik vind dat er ook een keerzijde is aan deze medaille. Om de tegenstander te verslaan, wordt met opzet gekozen voor minderwaardige zetten waardoor de partij op wetenschappelijk en vaak ook op esthetisch vlak onthoofd wordt in waarde en gedegradeerd wordt tot een weliswaar sportieve trukendoos.

Als ex-correspondentiespeler heb ik altijd zeer veel belang gehecht aan het wetenschappelijke element in het schaken. Hierdoor maak ik geregeld keuzes die sportief niet optimaal zijn en dus punten kosten. Zo heb ik persoonlijk een afkeer in het variëren van openingen of selecteren van dubieuze openingen puur om de tegenstander uit zijn comfortzone te halen. Een competitiepartij is voor mij meer dan puur een sportieve ontmoeting en is tevens een wetenschappelijk experiment waarin ik streef naar de onhaalbare perfectie. Het spreekt voor zich dat het met opzet kiezen van systemen die ik slechts oppervlakkig ken of erger dubieus zijn, niet past in deze filosofie. 

Ik ben er mij zeer goed van bewust dat ik hierdoor een 'sitting duck' ben voor tegenstanders die op de man willen spelen met een specifieke openingskeuze. Ik tracht dit te compenseren door uitgebreid de openingen van mijn gespeelde partijen te analyseren maar mijn ervaring leert mij dat het vooral tegen geroutineerde sterke spelers onvoldoende is. Enkele blogartikels die deze uitspraak staven zijn: een uitgebreid zwartrepertoire of the modern french. Af en toe krijg ik dan ook kritiek van o.a. ploeggenoten op mijn aanpak die niet begrijpen waarom ik niet steeds tracht te spelen voor het optimale resultaat en dus meer op de man. De drijfveren waarom iemand schaakt, zijn voor iedereen verschillend. De ene speler geniet vooral van het verslaan van de tegenstander terwijl ik ook kan erg kan genieten van de correctheid van een partij zelfs al is het eindresultaat minder.

Dit betekent niet dat ik nooit op de man speel. Integendeel! Soms kan je toch met een eng openingsrepertoire variëren dus zonder te moeten grijpen naar dubieuze systemen of systemen die je slechts oppervlakkig  kent. 1 voorbeeldje gaf ik in mijn blogartikel correspondentieschaak waar ik varieerde met een ongeveer gelijkwaardig alternatief om de grootste complicaties te vermijden daar mijn tegenstander vooral een goede tacticus was. Een ander voorbeeldje gaf ik in mijn blogartikel wit kiest al in de opening een remisevariant waar ik koos voor een alternatieve openingsbehandeling in mijn partij tegen Tamer Ismail. Dit leidde naar een technisch eindspel wat mij een goede keuze leek omwille van zijn jeugdige leeftijd.

Een minstens even belangrijk element voor op de man te spelen is het juist kunnen afwegen wanneer het beter is op winst te blijven spelen en wanneer het beter is om de remise te aanvaarden. Naast de stelling spelen vaak ook andere factoren een rol in de beslissing om het optimale resultaat (rekening houdend uiteraard met de bijhorende risico's) te bewerkstelligen. De scherpste situaties ontstaan wanneer de veel lager gekwoteerde tegenstander remise aanbiedt via zetherhaling en er geen serieus alternatief beschikbaar is om de zetherhaling te vermijden. Sommige professionals hebben geen schrik om in dit soort situaties 1 of meerdere mindere zetten te spelen als dit enkele vage schwindelkansen oplevert. Een recent frappant voorbeeldje kon je vinden in het voorbije Europese clubkampioenschap waar de Roemeense sterke grootmeester Nisipeanu zichzelf maneuvreerde in een gladverloren stelling tegen zijn 550 punten lager gekwoteerde tegenstander. Het was een persoonlijke beslissing omwille van de te verliezen ratingpunten want de wedstrijdswinst tegen Gambit Aseko-See  stond niet ter discussie.
In mijn eigen praktijk heb ik ook meerdere keren tot schade en schande ondervonden dat professionals het niet zo nauw nemen met de werkelijke situatie op het bord maar vooral geïnteresseerd zijn hoe het volle punt afhandig te maken. Als lager gekwoteerde speler is het vooral zaak om niet geïntimideerd te zijn en gewoon je eigen spel verder te spelen wat uiteraard makkelijker gezegd is dan gedaan. De eerste keer dat ik een grootmeester versloeg, was een situatie waarin mijn tegenstander iets te ver ging met het spelen op de man. Ik kan niet ontkennen dat de overwinning dubbelzoet smaakte na de 4 eerdere smadelijke nederlagen in de Franse top 16 competitie.
Ik kan erin komen dat je een riskantere voortzetting kiest of remise weigert zolang je de eigen positie taxeert binnen de remisegrenzen. Echter het met opzet opzoeken van slechtere posities of zelfs verliezende posities om te kunnen schwindelen, vind ik persoonlijk een brug te ver. Het enige voorbeeld dat ik mij herinner waar ik moedwillig afweek van mijn normaal spel, was tegen Tanguy Ragheno. Ik voelde mij genoodzaakt door de grote elopuntenkloof om enkele zeer bescheiden risico's te nemen in de keuze van mijn zetten
Dit liep goed af maar ook ik kan niet ontkennen dat ik af en toe eens te ver ga met het spelen op winst en/ op de man. Een negatief voorbeeldje kan je vinden in het blogartikel: de favoriet heeft honderden punten meer. Een zeer pijnlijke nederlaag leed ik eens in de Open van Charleroi toen ik in mijn jacht op een topplaats veel te ver ging met mijn winstpogingen.
Ik veronderstel dat iedereen wel eens dit soort nederlagen heeft moeten slikken. Sommige spelers worden hierdoor bang om te verliezen en trachten elk risico te vermijden. Om sportief, wetenschappelijk, esthetisch iets te kunnen presteren, creëren is het noodzakelijk om ook zekere risico's te nemen en dus zijn m.i. dit soort nederlagen een noodzakelijk kwaad.

Het toppunt van op de man spelen, vind ik nog steeds het kiezen van een opening waarvan je weet op voorhand dat ze weerlegd is omdat je denkt dat de tegenstander de weerlegging niet zal kennen. Zo herinner ik mij dat Bruno De Baenst mij eens vertelde dat hij Geert Van der Stricht had verslagen in een simultaanpartij met het dubieuze Konikowski gambiet. Ik toonde hem achteraf de weerlegging maar Bruno gaf aan het verder te blijven spelen daar niemand die weerlegging kende en zijn tegenstanders evenmin voldoende sterk waren om het te vinden in een partij. Bruno was wel zo verstandig om jaren later iets anders te spelen tegen mij toen hij zwart had in onze onderlinge partij. Ik hou niet van gokken en kan dus weinig begrip opbrengen voor spelers die schaken puur om iemand punten te ontfutselen.

Brabo