dinsdag 23 maart 2021

Clubschaak en/of internetschaak deel 3

De vaccinaties zijn gestart en velen hopen dat we hierdoor heel snel weer fysiek de tegenstanders in de ogen zullen kunnen kijken. Sommigen zijn zeer optimistisch zoals de website van de torrewachters waar men al begonnen is met de voorbereidingen om reeds volgende maand te herstarten. Anderen zijn iets voorzichtiger en durven slechts te plannen voor augustus zie Brugse Meesters of Open Geraardsbergen.

Persoonlijk denk ik dat het nog een jaar zal zijn zonder buitenhuis schaken voor mij tenminste in België. Zoals ik al vorig jaar schreef in de schaakmicrobe deel 2, weiger ik te schaken met mondmasker en ik verwacht niet dat die mondmaskerplicht dit jaar nog zal verdwijnen hier. Trouwens kijk maar naar het recente kampioenschap van Israël. In Israël staat men al in een heel ver gevorderde fase met de vaccinaties zie bv. dit artikel van enkele weken geleden maar op een verslag van dat kampioenschap gepubliceerd door Chessbase kan je zien dat op alle borden een plastiek scherm staat en iedereen draagt nog steeds een mondmasker. Vaccinaties zijn een stap naar het herwinnen van onze oude vrijheden maar ik verwacht dat we nog een heel lange weg voor de boeg hebben.

Dit ondervond ik dit weekend aan de levende lijve toen zaterdagochtend mijn twaalfjarige zoon een positieve test aflegde bij een grootschalige controle op zijn basisschool. Het virus zit nu dus ook in mijn huis ondanks een heel jaar uitsluitend telewerken en al maanden enkel om de x weken eens mijn papa te bezoeken. Het hele gezin zit bijgevolg in quarantaine en omdat voorlopig enkel mijn zoon positief testte, zit hij ook nog afgezonderd in isolatie. Nu hij voelt zich voorlopig kiplekker en na het installeren van de beste game-PC met favoriete bureaustoel, aanbrengen van fanta, chocolade-eitjes en versgemaakte soep door mama in zijn isolatie-kamer, was hij eerder euforisch dan verdrietig.
Deze foto stuurde Hugo mij uit zijn "isolatiekamer".

Het thuis gezellig maken is volgens mij het beste wat je vandaag kunt doen i.p.v. afwachten opdat de donkere wolken vanzelf optrekken. Ik ben uiteraard niet de enige die er zo over denkt want ik merk veel nieuwe initiatieven op. Sommige van die initiatieven gaan zelfs veel verder dan wat mogelijk is in het bordschaken zoals wat te denken van de megateam-battles die lichess 2 maanden geleden introduceerde. Enkel online is het mogelijk om in ongeveer 24 uren tijd bijna 8000 schakers en 200 teams te verzamelen in een competitie waaraan zelfs meerdere wereldtoppers deelnemen. De Belgische FM Sim Maerevoet zorgde voor de stunt in het eerste tornooi door de nummer 8 van de wereld, de Azerbeidjaanse toprgrootmeester Shakhiriyar Mamedyarov te verslaan in een korte strakke partij.
Zelfs de meest fanatieke bordschaker kan hierna toch niet meer ontkennen dat internetschaak echt wel interessante mogelijkheden schept. Het verdwijnen van afstanden deed zelfs de beroemde sterke grootmeester John Nunn in de pen kruipen om een lovend artikel over internetschaak te schrijven voor chessbase: chess under covid. Voor spelers gehuisvest in afgelegen regio's is de ontwikkeling van het internetschaak een zegen. Daarnaast zie je ook plots teamwedstrijden ontstaan die enkele jaren geleden volstrekt onmogelijk zouden geweest zijn zoals Cornwall - Fiji.
Cornwall ligt in Engeland terwijl Fiji een klein eilandje is in de Stille Oceaan. De 10.175 mijl of 16.375km wordt probleemloos in een fractie van een seconde door het internet overbrugd. Enkel de zeer uiteenlopende tijdzones maakt een geschikt tijdslot vinden niet zo gemakkelijk.

Bovenstaande voorbeelden zetten al de toon. Om de eenzaamheid die de coronacrisis zeker gecreëerd heeft, een beetje te laten verdwijnen, zien we dat vooral teamcompetities een hoge vlucht maken. Ze komen in allerlei maten en gewichten. Zelfs bedrijven hebben nu het formaat ontdekt als middel om hun werknemers met elkaar te verbinden. Zo was er onlangs de eerste fide Online World Corporate Championship en richtte de Belgische expert David Roos een teamcompetitie op voor Belgische bedrijven. Voor Nokia, het bedrijf waarvoor ik werk, speel ik af en toe mee in de Duitse Liga zie Nokia chess club.

Echter van alle teamcompetities vind ik de zondagse battles de Beneliga veruit de leukste. Het feit dat je veel van je teamgenoten en tegenstanders ook persoonlijk kent, maakt het voor mij allemaal een stuk spannender. Ook de eerder kleinschaligheid t.o.v. mastodonten zoals de megateambattles of de Duitse Liga vind ik een plus omdat je zo de kans krijgt om eens revanche te nemen. Zeker wanneer spelers telkens dezelfde opening spelen, ben ik er als de kippen bij om daarvan te profiteren. 3 keer was scheepsrecht in mijn duels met de Belgische IM Thibaut Maenhout.
Ik vermoed dat weinigen die blitzpatijtjes achteraf bekijken maar zelf ga ik per gespeelde partij toch een minuutje uitzoeken waar ik de volgende keer wil afwijken als dezelfde variant weer op het bord zou komen. Meer vind ik ook een overkill voor dit soort partijtjes maar het minuutje per partij wil ik niet meer opgeven. Het is telkens puur plezier wanneer je iets kunt gebruiken.

Ik vind het daarom ook een beetje jammer dat we uit de hoogste klasse gedegradeerd zijn. Enkele van onze sterkere leden in het Belgisch vriendenteam zijn afgehaakt of minder actief waardoor we net dit tikkeltje tekort komen. Ik hoop nochtans in de toekomst die mini-matches met sommigen te kunnen verderzetten dus hierbij een oproep aan de sterkere schakers om ons team een duwtje in de rug te geven op zondag.

Brabo

dinsdag 16 maart 2021

Queen’s Gambit – het boek: beter of best?

Voor ik aan deze bespreking begin, wil ik nog meegeven dat ik de serie zag tot en met het tornooi in Mexico, en dan het boek las en deze bespreking schreef. Ik moet zeggen dat de serie het boek van zeer nabij volgt, en nauwelijks buiten de lijntjes van Tevis’ verhaal kleurt.

Is Queen’s Gambit van Walter Tevis (zelf een schaker van circa 1500 USCF elo) de beste schaakroman ooit? Beter dan Schachnovelle van Zweig? Ik vind het in elk geval toegankelijker, leesbaarder. Persoonlijk vond ik de plot van Schachnovelle wat vergezocht, vooral het feit dat het hoofdpersonage door eindeloos herhalen in de gevangenis tot het meesterschap was gekomen vond ik een vreemd en wat vergezocht uitgangspunt. Was het niet gemakkelijker geweest om de man te leren schaken van een tot levenslang veroordeelde meester – een beetje à la Edmond Dantès die in Chateau d’If alles leert van de oude abbé Faria?

Maar goed, het uitgangspunt van Queen’s Gambit is eigenlijk even onrealistisch – of niet… Er zijn zeer bekende gevallen van uitzonderlijk talent (Morphy, Capablanca, Sultan Khan) die quasi zonder studie het grootmeesterniveau bereikten. Dus om die gave in een weesmeisje te leggen, waarom niet.

Om een “twist” aan het verhaal te geven, geeft hij Beth Harmon ook nog een verslaving mee, om de weg naar de top niet “te smooth” te maken. Je voelt aan het proza, dat Tevis zelf kon schaken. Zelfs al had hij Pandolfini als fact-checker voor de schaakgedeeltes, dan nog zit geen enkele schaakbeschrijving “scheef”. En wat hij bijzonder goed doet, is om de middenspelen te beschrijven zonder dat hij er een expliciete weg (partijnotatie) voor geeft. Zo bevrijdt hij zich van mogelijke fouten, en kan hij toch Beth een perfecte partij laten spelen.

Dat geeft de schaker/lezer gemakkelijker het gevoel dat hij “in” het verhaal zit: hij kan meeleven met de emoties en gedachten van Beth, want wie zit zich niet te verwensen achter het bord na weer een gemiste kans van zichzelf, of een goede zet van de tegenstander.

Tevis schreef het boek in 1983 (Karpov was WK, na drie matchen tegen Kortchnoi, en Kasparov was de coming man), maar situeerde het boek eerder in de zestiger jaren. Dat zal zeker geen toeval zijn: een meisje de top laten bereiken voor WOII zou niet gelukt zijn met de tijdsgeest (Menchik en Graf hadden het al moeilijk genoeg), en internationale verplaatsingen gebeurden voor WOII nog voornamelijk met de boot of de trein. Zelfs na WOII was het soms nog behelpen – zo schrijft Arthur Dake in zijn boek, Chess the Hard Way, hoe ze na een tornooi in Barcelona, gepakt en te voet in het schemerdonker de Spaans-Franse grens bij Port Bou moesten oversteken, want je kon toen nog geen taxi bestellen vanuit Spanje per telefoon. Maar in de zestiger jaren is reizen per vliegtuig voor Amerikanen al gewoon, is het schaakleven volledig hersteld van WOII, is de emancipatie toch al iets gevorderd, en kan je een weesmeisje laten opgroeien zonder familie, zolang ze maar op een helpende hand hier en daar kan rekenen. Die helpende hand is vooral niet-financieel: Tevis zag goed in dat er in schaken geen rode duit te verdienen was, en dat je quasi alles moest winnen om rond te komen. Benny Watts (de beste Amerikaan) woont in een appartement en het enige van waarde dat hij heeft, zijn zijn schaakboeken – verder moet hij pokeren om rond te komen (hoe actueel is dat nu plots geworden). En Harry Beltik, die andere sterke speler die even in beeld komt, studeert nog.

Hoewel hij fictieve en echte schakers door elkaar gebruikt, zijn de hoofdpersonages toch allemaal fictieve namen. Fine, Tal, Petrosian, Bronstein, Fine, … worden vermeld, maar eerder op de achtergrond. Dat geeft Tevis de vrijheid om Beth’s tegenstanders te modelleren zoals hij het wil. Hij hoeft geen rekening te houden met werkelijke repertoires, hun echte karaktertrekken, hun fysieke kenmerken… Hij kan ze goede en slechte eigenschappen geven, zonder zijn echte schaakhelden geweld aan te doen.

De schaakwereld komt er correct beschreven uit, maar de zeer steile opmars van Beth is op het ongelooflijke af. “Gelukkig” zitten er nog een paar trainingsmaanden in het verhaal, om de verdere opgang te boosten, anders was het helemaal vergezocht geweest. Ook de onophoudelijke stroom van besliste partijen in de tornooien waar ze in meespeelt is op het randje. Dat Beth in het laatste tornooi alle partijen moet winnen om Borgov voor te blijven (die alles behalve één partij wint) is mooi voor de suspens, maar ik ken geen enkel gesloten tornooi waarin de nummer één alles won én de nummer twee alles behalve één partij.

Toen ik het boek uit had, moest ik denken aan een ander “insider” boek: De Renner, van Tim Krabbé. Daar waar Tevis een coming-of-age verhaal vertelt, beschrijft Krabbé de pijn van één renner in één lange etappe, maar net als Tevis kan hij zowel de fysieke pijn als de gedachtenstroom goed beschrijven, zodat je je één voelt met het hoofdpersonage.

Het is misschien een vreemde opmerking, maar dat een Amerikaan dit verhaal geschreven heeft, en niet een Europeaan of Rus, lijkt aan de ene kant sterk (want geen schaakcultuur – een beetje alsof Tom Lannoye een boek zou schrijven over een Belgisch toptalent in curling), maar aan de andere kant toont het in hoeveel domeinen Amerika “bigger” is dan de rest van de wereld. Het werd schaken – wegens Tevis achtergrond (en hij heeft ook nog twee boeken over het in de USA veel populairder poolbiljart geschreven). Zou het geloofwaardig zijn om een toptalent in Europa ook zo’n mogelijkheden te laten krijgen – zou het passen in onze cultuur? Zou het in Europa mogelijk zijn dat een minderjarige alleen leeft in het huis dat ze mag gebruiken van haar stiefvader? Dat ze zo makkelijk aan drank en drugs geraakt? Zoals Tevis het beschrijft lijkt het allemaal aanvaardbaar, maar ik zoek misschien spijkers op laag water.

Een slotbemerking: ja, dit is een zeer goed verhaal, en ja, elke schaker zal dit in één ruk uitlezen. Het mocht van mij nog wat meer uitgewerkt zijn, maar misschien had Tevis bij succes wel een vervolg in gedachten, want het einde van het boek is zeer open. Hij overleed echter in 1984, amper een jaar na het verschijnen van dit verhaal – wat dan weer goed kan uitpakken voor Netflix, die nu de vrije hand heeft voor x vervolgafleveringen.

En net zoals er een tijdje geleden discussie was over wie nu de Mozart van het Schaken was, leefde ook nu weer de discussie op wie de real-life Beth Harmon was op wie Tevis zich gebaseerd zou hebben. Van de Polgars tot Lisa Lane, van Menchik tot Bobby Fischer, zowat elk relevant jeugdtalent werd uit de kast gehaald om toch maar aan de levensloop van Beth te voldoen. Sign of the Times? Het doet een beetje schreeuwerig aan, of misschien is dat net wat onze moderne tijd met zich meebrengt: zelfpromotie via sociale media – find your five minutes of fame…

HK5000

dinsdag 9 maart 2021

Modelpartijen deel 2

Ik ben een groot voorstander van het gebruik van modelpartijen, en het is geen toeval dat veel openings- en repertoireboeken / cursussen modelpartijen gebruiken. Het zijn partijen die me een aha-erlebnis geven betreffende een opening of middenspel (en per uitzondering een eindspel). Meer objectief omschreven, voldoen ze aan een aantal criteria. Het eerste is dat de partij een duidelijk plan heeft, en dat (ten tweede) de annotator dit ook goed uitlegt. Waar liggen de prioriteiten, wat moet/mag (niet), welke stukken te behouden, en waar ze te zetten. Ook van belang is of de partij bij mijn openingsrepertoire hoort (liefst).

Onlangs kwam ik er nog één tegen, en voor het eerst was dat een blitzpartij, maar de paar lijntjes commentaar die Daniil Dubov erbij gaf, waren voldoende om mijn wapens tegen de London (een opening die de jongste tijd als universeel wapen gepromoot wordt op internet) nog wat scherper te maken. Ik had al ondervonden dat “gewoon” Dame-Indisch spelen tegen de London prima werkt, maar de enkele tips van Dubov (geen d7-d5 spelen, Te8 en Lf8 zijn prima, en zelf niet te snel veel ondernemen, want witspelers willen enkel maar acties van zwart afstraffen), zijn de paar ankertjes die een speler van mijn niveau nodig heeft om ver te raken in het middenspel.

Omwille van die zeer goede analyses (ook in het middenspel), is het boek van Mauricio Flores Rios (Chess Structures: A Grandmaster Guide) zo’n prima boek. Één voorbeeld: zijn commentaar bij de partij Grischuk-Zhong (Shanghai 2001) is zo helder en eenvoudig, dat ik het ook al heb kunnen spelen. Het was een heel ander schaak dan ik gewoonlijk speelde: in plaats van enkele lijntjes te bekijken en te denken “dat lukt wel”, was het nu eerder kijken van welk stuk hoort waar, en het plan consequent aanhouden.

Misschien geen voorbeeldpartij, maar uitstekend geanalyseerd, vond ik de Franse partij Parma-Hecht uit Bamberg 1962. Voor mij geen voorbeeldpartij, want zwart wint (en ik speel geen Frans), maar de inzichten die Hecht in zijn boek Rochaden Schacherinnerungen neerpent, mogen er zijn. Nu ik hier toch de overgang maak van modelpartijen naar uitstekend geanalyseerde partijen, moet ik toch kwijt dat Fischers 60 Memorable Games veel betere analyses bevat dan bv Kasparov’s MGP1. Niet omdat er nogal wat fouten zitten in Kasparov’s boek (en meer dan in Fischers vind ik), maar omdat Fischer het gewoon heel helder uitlegt, terwijl Kasparov zich te vaak verliest in concrete varianten, zonder het spel op het bord uit te leggen. In de korte periode dat het Evansgambiet in mijn repertoire zat, waren Fischers partijen tegen Celle en Fine mijn voorbeeldpartijen. En toen ik nog middengambiet op het bord bracht, was Tartakover-Reshevsky, uit de Olympiades van Stockholm 1937 mijn voorbeeldpartij (naast Zatonskih-Ipatov; pas onlangs ontdekte ik XieJun-Flear, wat een mooie derde zou geweest zijn). In die partij riskeert wit teveel en staat hij na de opening verloren, maar in al de jaren dat ik C22 speelde, kwam niemand op de weerlegging van Reshevsky. Enkel in cr kreeg ik eens Dd7 tegen op zet 13 (ipv 13…Dc8, maar eigenlijk even goed) – dat werd een mooie remise.

Vaak kunnen klassiekers doorgaan voor modelpartijen. Zoals Morphy in de opera van Parijs de Philidor van hertog Isouard behandelt, is zeker het onthouden waard. En zoals hier al in deze blog beschreven, stonden ook reuzen als Botvinnik op schouders van reuzen (Lasker, Capablanca, Rubinstein, Aljechin), en interpreteerden ze de vroegere voorbeeldige partijvoeringen op een nieuwe manier om bepaalde stellingstypes uit te spelen. Dat iemand als Gelfand nog vaak teruggrijpt naar Rubinstein is geen toeval. Zijn Positional Decision Making in Chess staat er vol van. Ook partijen om het WK (of matchen in het algemeen, omdat hierin vaak dezelfde openingen bovengehaald worden) zijn vaak een goede bron om een bepaalde speelwijze te nemen als inspiratie. Waarmee ik zeker niet wil zeggen dat enkel toppartijen als voorbeeld kunnen dienen (zie “mijn” voorbeeldpartijen). Partijen die meestal wél afvallen, zijn tactische slugfesten; meestal krijg je klassieke briljante partijstellingen niet op het bord. Het moet al lukken dat je een dubbel loperoffer kan brengen (remember Lasker-Bauer en Nimzowitsch-Tarrasch: ook voor het middenspel staan we op de schouders van reuzen). En hoewel ik nog niemand bv Steinitz-Von Bardeleben heb weten naspelen (je moet als zwartspeler wel gek zijn), zijn “klassieke openingskortsluitingen” wel mogelijk (hoeveel zwartspelers verloren er al niet in een paar zetten in de Levenfish-Draak, omdat ze na f4 toch Lg7 speelden?).

Een opmerkelijk staaltje van een voorbeeldpartij gaf Tartakover (°1887, +1956) in zijn boek met beste partijen. In het begin van zijn carrière (die liep van 1905 tot 1954, dus net 50 jaar) was zijn talent nog niet helemaal tot ontbolstering gekomen, maar hij kende al zijn klassiekers en had al relatief vroeg een behoorlijke speelsterkte: hij won Nuremberg 1906 en werd gedeeld derde-vijfde in Wenen 1907.

In zijn partijen tegen Vidmar en Dus Chotimirsky gebruikte hij een variant die Lasker een paar jaar ervoor in het zonlicht had gebracht, met één van zijn monumentale partijen, nl die tegen Napier, die tegen de WK de partij van zijn leven speelde.
Opmerkelijk was dat hij die aanpak ook met zwart succesvol gebruikte: tegen Swiderski in het B-tornooi van Oostende 1907 slaagde hij erin om net hetzelfde te doen tegen de te voorzichtige aanpak van wit.

Dus ja, ik vind dat je nog iets kan leren van een goede partij met een goed plan. Dat mag voor mij zelfs een “meester-tegen-amateur” partij zijn, maar dat is voor een latere keer.

HK5000

maandag 1 maart 2021

Datamining in het schaken

Datamining is een techniek die gebruikt wordt om patronen (correlaties) te vinden in grote hoeveelheden data. Dit is niet enkel van nut voor bv commerciële bedrijven, die willen weten of ze hun schaakborden wel nog kwijt kunnen aan hun actuele doelgroep van oude grijze mannen, of als ze misschien generation Z moeten aanboren. Het gaat dan niet meteen om het vinden van eerste-orde verbanden, maar ook tweede- en zelfs derde-orde relaties kunnen nuttig zijn.

Deze site blog heeft al tal van voorbeelden van doorgedreven onderzoek getoond, maar ik denk dat de gastheer van deze blog zeker hier en daar sneller tot resultaten zou gekomen zijn, met een meer doorgedreven zoekmachine, om patronen, nieuwtjes, winstwendingen, originele stellingen op een meer automatische manier te vinden.

Wat we vandaag kunnen met de filters van Chessbase is al leuk – en Chessbase timmert langzaam verder aan de weg naar meer functionaliteit, maar we zijn er nog niet. Chess Query Language (CQL), dat veel meer mogelijk maakt op pgn-databanken, is een verdere stap, maar ook daar zijn limieten aan. Om echt datamining te doen op schaakpartijen, zouden *alle* gegevens van de partij moeten bekend zijn: niet enkel alle zetten, maar ook alle pionformaties (op elke zet), alle stellingskenmerken (zoals dubbele torens, loperpaar, geïmmobiliseerd stuk, …), alle manoeuvers (schijnoffer, paard op rand, …) en alle dreigingen (stikmat, vork, …), maar ook de gebruikte bedenktijden (impact van tijdnood!), alle gegevens van de spelers, … Dan pas is een uniforme controle mogelijk, zoals het verband tussen een gewonnen toreneindspel (dankzij dreiging om over te gaan in gewonnen pionneneindspel, elosterkte, opening, partijverloop en bv de leeftijd van de spelers.

Vraag is natuurlijk of zo’n doorgedreven analyse nog iets bijbrengt. Misschien om algemene trends te identificeren, maar mijns inziens zeker niet om te helpen bij de partijvoorbereiding. Zelfs al zou je ontdekken dat je tegenstander zijn paardeindspelen beroerd speelt, dan nog ga je in het middenspel niet een tweedekeuze zet spelen om toch maar in een paardeinspel te komen, lijkt me.

Chessbase heeft nu al een indicatie tussen openingsvariant en de eindspelen die er typisch uit ontstaan, en op zich is dat al heel nuttig. Maar ik kwam op het idee van datamining, toen ik jaren geleden toevallig een zeer groot winstpercentage ontdekte in een openingsvariant bij computerpartijen. De stelling vlak na de opening was gelijk, maar toch won wit quasi alle partijen. Het gaat om deze variant:
Mijn databank van CCRL-partijen telt 38 partijen met deze variant. Zwart wint er 3, er zijn 11 remises en dus wint wit er 24 (!). Het probleem in de stelling zit hem erin dat toen veel programma’s ingingen op het vervolg: 10…Dd5 11.Lxf6 gxf6 12.Lxc6+ Dxc6 13.Dg7 Ke7 14.Dxh8 en wit won meestal. Nu, ik moet toegeven dat de eloverhoudingen meestal wel gerespecteerd werden, dus dit was ook een voorbeeld van statistisch toeval. Een dergelijk filter zit al in Chessbase: op een selectie kan je checken welke varianten (ECO-codes meer bepaald) het best scoren (iets wat Lichess ook toelaat te doen met je eigen partijen).

Diverse punten worden met dit voorbeeld geïllustreerd: 1) er zijn nog altijd heel leuke dingen te vinden in computerdatabanken; 2) interpreteer altijd de resultaten van een filtering (het is niet omdat een variant die Walter Browne vaak verloor, slecht is, want Browne was een notoire zenuwpees en tijdnoodkonijn) – dit probleem heb je trouwens ook met computerpartijen: sommige programma’s hebben of een beter tijdsbeheeralgoritme, of zijn taktisch beter dan de tegenstander als de bedenktijd heel kort wordt.

Wat betreft statistisch toeval wil ik nog dit eraan toevoegen: ooit – in een ver verleden – speelden Fritz en Junior een heuse “computer-kandidatenmatch”. Professor Enrique Irazoqui organiseerde de match in Cadaques (The gospel according to Enrique Irazoqui ). Bedoeling was om een “uitdager” te selecteren om in oktober 2002 een match tegen Kramnik in Bahrein te spelen (zie Brains in Bahrain en 32-bit op 64 velden ). Er ging heel wat controverse mee gepaard, omdat Fritz en Junior handpicked werden door Chessbase, en andere programma’s (Rebel, Hiarcs, Shredder en andere (sub)toppers uit die periode, gewoon genegeerd werden). Junior begon die match met 5 overwinningen op Fritz, maar Fritz trok de match over 24 partijen terug recht en won de play-off. De partijen zelf zijn nauwelijks nog terug te vinden op internet, maar de berichtgeving is er gelukkig wel nog: zie twic339 en Kramnik versus Deep Fritz 2002 en games.onlinesupplement2.

Anders gezegd: was de samplegrootte van deze partijen niet 24 partijen geweest, maar slechts zes of twaalf, dan was het resultaat van de match anders geweest. Er was toen al tijdens de match veel discussie over de settings van Junior en Fritz, om de 5-0 start te verklaren, en nog meer toen Fritz gelijk kwam – laat staan was dit gebeurd bij een match tussen twee mensen. Vandaar ook de kritiek op de steeds korter wordende WK-matchen: spelers nemen geen risico meer, want éénmaal op voorsprong in bv een match over 12 partijen, dan is het enkel nog keepen geblazen (wat ooit de grote kritiek was van Fischer op een match met een vast aantal partijen). Veel WK-matchen (en lange tornooien) hebben aangetoond dat bv conditie ook een element is dat doorweegt in de sterkte van een speler. Zo was Rubinstein een diesel, terwijl andere spelers net verzwakten als het “te lang” duurde. Maar nu zijn we al ver afgedwaald van het startpunt.

HK5000