dinsdag 4 december 2018

5. George(s) "Kolty" Koltanowski

5. George(s) "Kolty" Koltanowski

(17 september 1903, Antwerpen – 5 februari 2000, San Francisco)


George(s)[1] Koltanowski heeft een naam als een klok, niet enkel voor de Belgische schaakwereld (hij was de grote concurrent van Colle in het begin van de 20ste eeuw), maar ook in Amerika, waar hij de tweede helft van zijn leven doorbracht als ambassadeur en een groot promotor van het schaakspel was. Net dat feit, dat hij al voor WOII België had verlaten, doet hem stranden op een vijfde plaats in mijn lijst van “Grootste Schaakbelgen”. Terecht? Misschien is hij wel de nummer vier, en niet Luc Winants, maar dat laat ik in het midden. Chessmetrics geeft Kolty bijvoorbeeld 2638, tegenover 2593 voor Winants – maar speelsterkte of aantal titels alleen was geen criterium in deze lijst – impact op het Belgische schaakleven wel.

In 1914 ontvluchtten de Koltanowski’s Antwerpen voor de Duitse invasie. Ze wandelden meer dan 12 uren om in het neutrale Nederland te geraken. Kort daarna reisden ze verder naar Engeland. Hier kreeg de kleine Georges een bloedvergiftiging en zijn beide benen werden aangetast. Een operatie redde zijn benen, maar verzwakt, moest hij twee jaar in bed blijven. Van die tijd maakte hij gebruik om zijn geheugen te trainen.

Maar het was pas na de oorlog, in 1919, dat zijn vader hem leerde schaken. Georges – die opgeleid was tot diamantslijper – vond niet meteen werk en besloot van zijn talent zijn werk te maken en blindvoorstellingen te geven. In 1921 hoorde hij van een Servisch student, die in Gent twee partijen blindsimultaan kon spelen. Hij ging kijken, speelde een partij in zo’n simultaan remise en kreeg na afloop nog wat tips van de Serviër om de borden uit elkaar te houden.

Ondertussen was hij al een behoorlijk bordspeler geworden – top van België. In het eerste congres van de Fédération Belge des Echecs (FBE), in Brussel eind 1921, speelde hij – amper 18 – een goede vierde plaats bijeen, achter Borochowitz, Colle en Horowitz. In het tweede FBE-congres, in Antwerpen 1922, werd hij tweede achter Colle. Derde keer, goede keer, en in Gent 1923 was het inderdaad raak: kampioen met 5/6, voor Colle, die Sapira naast zich moest dulden (beiden 4/7).

Ook was hij redacteur geworden van de schaakrubriek in het dagblad “De Schelde”, waarin hij focuste op het lokale schaaknieuws en de internationale actualiteit, voor zover dergelijk nieuws doordrong tot in onze contreien.

In 1924 moest Kolty naar het leger. Hij probeerde nog mee te doen aan het NK, maar na drie dagen werd zijn verlof niet verlengd, en moest hij afhaken. Meteen lag de weg open voor Colle om de titel te grijpen. Gelukkig was dat geen beletsel om Kolty te selecteren voor het FIDE-tornooi in Parijs. Daar hield de Hongaar Vajda hem uit de finalegroep – Colle bereikte wel de finale, en streed in de laatste ronde nog om het goud met Matisons. Maar het Belgische team, aangevuld met Lancel en Jonet, werd wel eervol negende.

In datzelfde 1924 – een druk jaar – maakte hij zijn internationaal debuut in Merano. In 1925 speelde hij een match voor de Belgische titel tegen Colle, die gedurende enkele jaren zijn grote lokale rivaal zou worden – hij verloor de match met 5,5-1,5. Colle won zijn witpartijen en hield zijn zwartpartijen remise. Een dergelijke match in 1927 was ook gepland, maar die heeft nooit plaats gehad. De titel werd dat jaar niet toegekend… In 1928 werd hij weer tweede achter Colle in het FBE-kampioenschap.

Zijn beste periode lag in de 30’er jaren. Hij won het FBE-kampioenschap in Verviers in september 1930, voor Engelmann, Limbos, Ernst en Barzin. Hij won het tornooi van Antwerpen in 1932 en twee keer een klein tornooi in Barcelona (in 1934 en 1935). In 1934, in de periode wanneer Aljechin en Koltanowsky met elkaar streden om het wereldrecord blindsimultaan, werkten ze ook eens samen: in Antwerpen speelden ze alternerend (en blind) tegen zes borden, bezet door sterke spelers van verschillende clubs die mochten overleggen. Het duo haalde drie winstpartijen binnen, twee werden remise, en één ging verloren. Zonder twijfel een unieke prestatie van de twee heren.

Chess Review (augustus 1934) vermeldt nog het tornooi in Sitges, vlakbij Barcelona, (mei 1934), dat Lilienthal met 10,5/13 won voor Rey Ardid (10) en het duo Koltanowski & Tartakover (9,5) en Spielmann (9). De top vijf stak duidelijk boven de 9 andere deelnemers uit (Koltanowski haalt 8/8 tegen de acht laagst geklasseerden, waaronder… een 21-jarige Lodewijk Prins). Zijn partij tegen Catala (winst in 22 zetten) toonde duidelijk het klasseverschil aan tussen de buitenlanders en de Spanjaarden.

In Hastings 1935-36 speelde hij goed. Fine wint voor Flohr en Tartakover, maar Georges behaalt een mooie vierde plaats, een halfje achter Tartakover, maar 1,5 punten voor de nummer vijf Alexander (en de resterende Britten). In 1936 wint hij het FBE-kampioenschap voor Dunkelblum en Perlmutter en behaalt zo zijn derde titel. Eigenlijk geen nationale titel, want die is voor O’Kelly - en de “internationale Belgische titel” is voor Paul Devos – het zijn verwarrende tijden…
In Hastings 1936-37 was zijn resultaat niet zo best, maar het deelnemersveld was dan ook heel sterk: Aljechin won voor Fine, Eliskases Vidmar en Feigins. In Oostende 1937 speelde hij een redelijk goede 50% bij elkaar in een sterk deelnemersveld. Hij won van Grob, die in dat tornooi boven zichzelf uitsteeg, en Reynolds, maar verloor van Fine en Landau.
In 1937 speelde hij een vrij partijtje tegen O’Hanlon, die ooit van Colle een beroemde partij verloor. Koltanowski gebruikte in zijn partij ook de Colle-opening en ook hij versloeg O’Hanlon… met een loperoffer op h7!

In 1938 zag Koltanowski blijkbaar de bui hangen en emigreerde hij naar Zuid-Amerika. Daar trok hij langzaam noordwaarts richting Noord-Amerika. Wanneer WOII effectief uitbreekt (en zowat de hele schaakwereld in Buenos Aires zit), is hij op dat ogenblik op schaaktournee in Guatemala. In 1940 ziet de Amerikaanse ambassadeur hem een simultaan geven in Havana en kent hem een visum toe. Vermoedelijk was dat net voor of na het tornooi dat in januari in Havana werd gehouden. Kashdan won dit tornooi met 7,5/9, gevolgd door Koltanowski (6,5) en dan nog acht Cubanen, aangevoerd door Planas (6) en Aleman (5,5).

Op het einde van WOII maakte hij tenslotte de grote sprong: hij emigreerde naar zijn nieuwe vaderland, de USA. In 1944 leerde hij zijn vrouw Leah kennen – ze zouden onafscheidelijk blijven tot zijn dood. Het koppel verhuisde naar San Francisco in 1947 en hij vond daar een bijverdienste als schaakcroniceur voor de San Francisco Cronicle. 

In Pittsburg 1946 meldde hij zich aan voor de US Open. Hij haalde 5,5/8 (15de), maar nam niet deel aan de finalegroep (hij zou terecht gekomen zijn in de tweede groep). De enige twee officiële partijen die hij na Pittsburgh nog speelde, waren twee partijen in de olympiaden voor de USA: twee remises, één tegen Alexander Kotov en één tegen Tibor Florian. In Amerika ontpopte hij zich daarom maar tot een geweldig promotor van het schaakspel, in al zijn aspecten. Hij gaf overal simultaans en blindvoorstellingen (zowel blindsimultaans als voorstellingen waarin de paardensprong een rol speelde – zo kon hij een paard op drie aanpalende borden laten rondspringen, waarbij hij alle velden éénmaal aandeed). In 1947 startte hij een maandelijks Californisch schaaktijdschrift (California Chess News), maar hij hield dat maar twee jaar vol. Nog in 1947 was hij de eerste om het Zwitsers systeem te gebruiken voor de US Open. Hij zou de US Open blijven leiden tot diep in de 70’er jaren.
In 1960 werd hij internationaal arbiter. Zijn eigen (sterke) schaakfederatie zette zich af tegen het elo-systeem van de USCF, maar moest uiteindelijk toch bakzeil halen. Hij werd later benoemd tot “Dean of American Chess”, een eretitel, die hem ter opvolging van Herman Helms werd toegekend op basis van verdienste voor het Amerikaanse schaakleven. In 1974 werd hij verkozen tot president van de USCF, een termijn van drie jaar (1975-78). In 1986 werd hij als één der eersten verkozen tot de Hall of Fame van de USCF – opmerkelijk: Fischer werd pas in 2001 tot deze erelijst toegelaten.

Koltanowski behoort met Evans en Aljechin tot een kransje schakers die een goed verhaal verkozen boven de waarheid of fact-checking. Niettemin zorgden zijn ontelbare activiteiten en schrijfsels voor een grote popularisering van het schaken in Amerika. Edward Winter geeft een hele opsomming van zijn verzinsels op zijn website.

Qua openingen speelde Koltanowski natuurlijk de Colle-opening, misschien niet in de eerste plaats om zijn landgenoot te eren, maar vooral omdat het een opening die zeer geschikt is om miniatuurtjes mee te winnen tegen zwakkere tegenstanders. Maar hij durfde naast 1.d4 ook 1.e4 bovenhalen en speelde het Pruissisch met beide kleuren (in een match tegen Grob in Zürich in 1953 zelfs driemaal). Met zwart speelde hij het vaakst 1.e4 e5 en Konings-Indisch tegen 1.d4. Zijn ganse repertoire ademde “aanval” uit, ongetwijfeld mee gemodelleerd door het enorme aantal partijen in (blind)simultaans en andere voorstellingen om het schaakspel te promoten. Koltanowski overleed in februari 2000. De San Francisco Chronicle was na 19.000 columns en 52 jaar onafgebroken schaakpublicaties, zijn schaakredacteur kwijt. Het is zeer goed mogelijk dat niemand meer partijen in zijn leven dan Koltanowski heeft gespeeld. De achttalige schaakambassadeur liet geen kinderen na.


[1] Net als bij Colle hebben we het “probleem” van zijn voornaam: George of Georges – ik vermoed dat hij in Europa door het leven ging als Georges, maar later zijn naam veramerikaniseerde tot George.

Bronnen :

HK5000

Geen opmerkingen:

Een reactie posten